display CITROEN C3 PICASSO 2012 Instructieboekjes (in Dutch)
Page 121 of 245
9
RIJDEN
   
Overgang naar de START-stand 
   
Het controlelampje  "ECO" 
 gaat 
uit en de motor wordt automa-
tisch gestart  (gestuurde hand-
geschakelde versnellingsbak) 
: 
   
 
-   met de selectiehendel in de stand  A 
 
of  M 
, wanneer u het rempedaal los-
laat, 
   
-   met de selectiehendel in de stand 
  N 
 en het rempedaal niet ingetrapt, 
wanneer u de selectiehendel in de 
stand  A 
 of  M 
 zet, 
   
-   of wanneer u de achteruitversnelling 
inschakelt.  
    
Bijzonderheden: automatisch 
activeren van de START-stand 
  Uit veiligheids- of comfortoverwegingen 
kan de START-stand automatisch wor-
den geactiveerd als: 
   
 
-   het bestuurderportier wordt geopend, 
   
-   de veiligheidsgordel van de bestuur-
der wordt losgemaakt, 
   
-   de snelheid van de auto hoger is dan 
11 km/h (EGS-versnellingsbak), 
   
-   er bepaalde bijzondere omstandig-
heden zijn (laadtoestand accu, mo-
tortemperatuur, rembekrachtiging, 
instelling airconditioning...).  
  Het controlelampje  "ECO" 
 
knippert een paar seconden en 
gaat vervolgens uit. 
   
Dat onder deze omstandigheden de 
START-stand wordt geactiveerd, is 
volkomen normaal. 
 
 
  
 
Uitschakelen
 
U kunt deze functie op elk willekeurig 
moment uitschakelen door de schake-
laar  "ECO OFF" 
 in te drukken. 
  Het controlelampje in de schakelaar 
gaat branden en er verschijnt een mel-
ding op het display. 
   
Als het systeem in de STOP-stand 
wordt uitgeschakeld, dan wordt 
de motor direct weer gestart.  
 
 
 
Inschakelen
 
Druk nogmaals op de schakelaar  
"ECO OFF" 
. 
  Het systeem is dan weer ingeschakeld; 
het controlelampje in de schakelaar 
gaat uit en er wordt een melding op het 
display weergegeven. 
   
Het systeem wordt automatisch 
ingeschakeld zodra u het con-
tact opnieuw aanzet.  
  
Page 123 of 245
9
121
RIJDEN
SNELHEIDSBEGRENZER 
  De snelheidsbegrenzer voorkomt dat 
de auto de door de bestuurder ingestel-
de maximumsnelheid overschrijdt. 
  Als de ingestelde maximumsnelheid is 
bereikt, heeft het dieper intrappen van 
het gaspedaal geen effect. 
  De bediening van de snelheidsbegren-
zer is ondergebracht in de hendel  A 
. 
   
 
1. 
  Knop voor het selecteren van de 
snelheidsbegrenzer 
   
2. 
  Toets voor het verlagen van de inge-
stelde snelheid 
   
3. 
  Toets voor het verhogen van de in-
gestelde snelheid 
   
4. 
  Toets voor het in-/uitschakelen van 
de snelheidsbegrenzer  
   De informatie van de snelheidsbegren-
zer wordt weergegeven op het display 
van het instrumentenpaneel. 
   
5. 
   Snelheidsbegrenzer AAN/UIT 
   
6. 
   Snelheidsbegrenzer geselecteerd 
   
7. 
   Ingestelde snelheid  
Stuurkolomschakelaars   
Weergave op het display
 
Bij het gebruik van de snelheids-
begrenzer moet de bestuurder te 
allen tijde de snelheidslimiet in 
acht nemen, zijn aandacht op het 
verkeer blijven vestigen en zijn 
verantwoordelijkheid nemen.    Het  inschakelen 
 van de snelheidsbe-
grenzer geschiedt handmatig: de inge-
stelde snelheid dient minimaal 30 km/h 
te bedragen. 
  Het  uitschakelen 
 van de snelheidsbe-
grenzer geschiedt eveneens handmatig 
met de hendel. 
  Door het gaspedaal tot voorbij het zwa-
re punt in te trappen, kan de ingestelde 
snelheid tijdelijk worden overschreden. 
  Als het gaspedaal vervolgens gelei-
delijk weer wordt losgelaten en de 
wagensnelheid onder de ingestelde 
maximumsnelheid komt, wordt de snel-
heidsbegrenzer weer geactiveerd. 
  De ingestelde maximumsnelheid blijft 
na het afzetten van het contact opge-
slagen in het geheugen.  
Page 124 of 245
9
122
RIJDEN
  Bij een steile afdaling of bij het 
krachtig intrappen van het gaspe-
daal kan de snelheidsbegrenzer 
niet voorkomen dat de ingestelde 
snelheid wordt overschreden. 
  Om te voorkomen dat de peda-
len blijven hangen: 
   
 
-   controleer of de mat goed op 
zijn plaats ligt, 
   
-   leg nooit meerdere matten 
op elkaar.  
 
Programmeren
 
 
 
 ) 
 Draai de knop  1 
 in de stand 
  "LIMIT" 
: de snelheidsbegrenzer 
is geselecteerd, maar nog niet in-
geschakeld (PAUSE).  
  Er kan een snelheid worden ingesteld 
zonder de begrenzer in te schakelen. 
   
Overschrijden van de ingestelde snelheid
 
Als het gaspedaal  met kracht 
 wordt ingetrapt, tot voorbij het 
  zware punt 
, wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en 
gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen.
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snel-
heid niet verhoogd. 
   
 
 
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch 
als het gaspedaal wordt losgelaten.  
 
 
Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer 
 
 
 
 ) 
  Draai de knop  1 
 in de stand  "0" 
: de selectie van de snel-
heidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt. Op het dis-
play wordt weer de kilometerteller weergegeven.  
 
 
 
Storing
 
In het geval van een storing in de snel-
heidsbegrenzer wordt de ingestelde 
snelheid gewist en knipperen de streep-
jes op het display. 
  Laat het systeem controleren door het 
CITROËN-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats. 
   
 
 ) 
  Stel de snelheid in door op de toets  2 
 of  3 
 te drukken 
(bijv.: 90 km/h).  
  U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de 
toetsen  2 
 en  3 
: 
   
 
-   +/- 1 km = kort indrukken, 
   
-   +/- 5 km = lang indrukken, 
   
-   +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.  
   
 
 ) 
 
Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets  4 
. 
 
 
 ) 
  Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals 
op de toets  4 
: het uitschakelen wordt bevestigd op het 
display (PAUSE). 
   
 ) 
  Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nog-
maals op de toets  4 
.  
  
Page 125 of 245
9
123
RIJDEN
SNELHEIDSREGELAAR
  Met behulp van de snelheidsregelaar 
kan de bestuurder met een ingestelde 
constante snelheid rijden zonder gas te 
hoeven geven. 
  Het  inschakelen 
 van de snelheidsrege-
laar geschiedt handmatig. Om de snel-
heidsregelaar te kunnen inschakelen, 
moet de ingestelde snelheid minimaal 
40 km/h bedragen en moet de vierde 
versnelling zijn ingeschakeld. 
  De bediening van de snelheidsregelaar 
is geïntegreerd in de hendel  A 
.   De informatie van de snelheidsregelaar 
wordt weergegeven op het display van 
het instrumentenpaneel. 
   
Weergave op het display
 
Bij het gebruik van de snelheids-
regelaar moet de bestuurder te 
allen tijde de snelheidslimiet in 
acht nemen, zijn aandacht op het 
verkeer blijven vestigen en zijn 
verantwoordelijkheid nemen.     Het  uitschakelen 
 van de snelheids-
regelaar geschiedt handmatig met de 
hendel, door het rem- of koppelingspe-
daal in te trappen of om veiligheidsre-
denen door activering van het ESP. 
  Door het gaspedaal in te trappen, kan 
de ingestelde snelheid tijdelijk worden 
overschreden. 
  Om weer terug te keren naar de inge-
stelde snelheid is het voldoende het 
gaspedaal los te laten. 
  Na het afzetten van het contact worden 
alle ingestelde snelheden gewist.    
 
1. 
  Knop voor het selecteren van de 
snelheidsregelaar 
   
2. 
  Toets voor het programmeren van 
een snelheid en het verlagen van de 
ingestelde snelheid 
   
3. 
  Toets voor het programmeren van 
een snelheid en het verhogen van 
de ingestelde snelheid 
   
4. 
  Toets voor het uitschakelen / hervat-
ten van de snelheidsregeling     
5. 
 Snelheidsregelaar uitgeschakeld / 
ingeschakeld 
   
6. 
   Snelheidsregelaar geselecteerd 
   
7. 
   Ingestelde snelheid   
Page 126 of 245
9
124
RIJDEN
  Let tijdens het gebruik van de 
snelheidsregelaar op wanneer 
u de snelheid met de toetsen in-
stelt; dit kan een plotselinge ver-
andering van de wagensnelheid 
veroorzaken. 
  Gebruik de snelheidsregelaar 
niet op gladde wegen of bij zeer 
druk verkeer. 
  Bij een steile afdaling kan de 
snelheidsregelaar niet voorko-
men dat de ingestelde snelheid 
wordt overschreden. 
  Om te voorkomen dat de peda-
len blijven hangen: 
   
 
-   controleer of de mat goed op 
zijn plaats ligt, 
   
-   leg nooit verscheidene mat-
ten op elkaar.  
 
Programmeren
 
 
 
 ) 
 Draai de knop  1 
 in de stand 
  "CRUISE" 
: de snelheidsregelaar 
is geselecteerd, maar nog niet in-
geschakeld (PAUZE). 
   
Overschrijden van de ingestelde snelheid
 
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de in-
gestelde snelheid op het display knipperen. 
  Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch 
als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.  
 
 
Uitschakelen van de functie
 
 
 
 ) 
  Draai de knop  1 
 in de stand  "0" 
: de selectie van de snel-
heidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display 
wordt weer de kilometerteller weergegeven.  
 
 
 
Storing
 
In het geval van een storing in de snel-
heidsregelaar wordt de ingestelde snel-
heid gewist en knipperen de streepjes 
op het display. 
  Laat het systeem controleren door het 
CITROËN-netwerk of door een gekwa-
lifi ceerde werkplaats.     
 ) 
  Stel de snelheid in door de wa-
gensnelheid op het gewenste ni-
veau te brengen en vervolgens op 
de toets  2 
 of  3 
 te drukken (bijv.: 
110 km/h).  
   
 
 ) 
 Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de 
toets  4: 
 het uitschakelen wordt bevestigd op het display 
(PAUSE). 
   
 ) 
  Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nog-
maals op de toets  4 
.  
 
    U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de 
toetsen  2 
 en  3 
: 
   
 
-   +/- 1 km = kort indrukken, 
   
-   +/- 5 km = lang indrukken, 
   
-   +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.  
Page 127 of 245
9
RIJDEN
PARKEERHULP ACHTER
  Dit systeem bestaat uit vier ultrasoon-
sensoren die zijn aangebracht in de 
achterbumper. 
  Het systeem waarschuwt de bestuurder 
voor elk obstakel (persoon, auto, boom, 
hek, …) dat zich achter de auto bevindt.  
 
Het waarschuwt u echter niet voor ob-
jecten die zich direct onder de bumper 
bevinden. 
Paaltjes, pionnen bij wegwerk-
zaamheden of gelijksoortige 
voorwerpen worden waargeno-
men bij aanvang van de manoeu-
vre, maar niet meer wanneer de 
auto te dicht genaderd is.  
Inschakelen 
 
Het systeem wordt ingeschakeld zodra 
u de achteruitversnelling inschakelt. Dit 
wordt aangegeven door een geluidssig-
naal. De afstand tot het obstakel wordt 
aangegeven door: 
   
 
-   geluidssignalen, die elkaar sneller 
opvolgen naarmate de de auto dich-
ter bij het obstakel komt, 
   
-  een grafi sche weergave op het mul-
tifunctionele display, met blokjes die 
steeds dichter bij de auto komen (af-
hankelijk van de uitvoering).    De parkeerhulp is een hulpmid-
del voor de bestuurder, die des-
ondanks waakzaam moet blijven 
en verantwoordelijk is.      
Detectiezone  
  
Als de achterzijde van de auto minder 
dan 30 centimeter van het obstakel 
verwijderd is, is het geluidssignaal con-
tinu hoorbaar en verschijnt het symbool 
"Gevaar" op het multifunctionele dis-
play. 
  Het systeem wordt gedeactiveerd als 
de versnellingsbak in een andere stand 
wordt geschakeld.  
Page 135 of 245
10
133
ONDERHOUD
  Vermijd langdurig huidcontact 
met afgewerkte olie en andere 
vloeistoffen. 
  De meeste van deze vloeistoffen 
zijn bijtend en schadelijk voor de 
gezondheid. 
  Gooi afgewerkte olie en andere 
vloeistoffen niet in het riool, in 
het water of op de grond. 
  Deponeer afgewerkte olie in de 
daarvoor bestemde containers 
bij het CITROËN-netwerk of een 
gekwalifi ceerde werkplaats.  
Niveau brandstofadditief (dieselmet roetfilter) 
Af
gewerkte producten CONTROLE
S 
Accu   De accu is onderhoudsvrij. 
   
Niettemin is het raadzaam om 
regelmatig te controleren of 
de accupolen en -klemmen 
schoon zijn, vooral bij warm 
weer en in de winter. 
  Raadpleeg voordat u de accukabels 
losneemt het hoofdstuk "Praktische in-
formatie" voor meer informatie over de 
te nemen voorzorgsmaatregelen.  
 
 
Luchtfilter en interieurfilter 
 
Laat de fi lters periodiek ver-
vangen volgens de in het on-
derhoudsboekje aangegeven 
intervallen. 
  Als de omgeving (veel stof...) 
en het gebruik (veel stadsverkeer...) 
  daartoe aanleiding geven, moeten de 
fi lters twee keer zo vaak worden ver-
vangen 
 (zie paragraaf "Motoren"). 
  Een verstopt interieurfi lter kan de pres-
taties van de airconditioning verstoren 
en onaangename geuren veroorzaken.  
 
 
Oliefilter 
 
Laat bij het olie verversen te-
vens het oliefi lter vervangen. 
  Raadpleeg het onderhouds-
boekje voor het vervangings-
interval.      
Bijvullen 
  Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk 
uitvoeren door het CITROËN-netwerk of 
door een gekwalifi ceerde werkplaats.  
 
 Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, de 
bladzijden in het onderhoudsboekje die 
betrekking hebben op de motoruitvoering 
van uw auto voor het laten controleren 
van bepaalde onderdelen volgens het on-
derhoudsschema van de constructeur. 
  Laat de controles eventueel uitvoeren 
door het CITROËN-netwerk of een ge-
kwalifi ceerde werkplaats. 
 
 
 
 
 
 
 
Deze sticker, die hoort bij het Stop & 
Start-systeem, geeft aan dat er een 
speciale 12 V loodaccu is gebruikt die 
alleen losgekoppeld en/of vervangen 
mag worden door het CITROËN-net-
werk of door een gekwalifi ceerde werk-
plaats.  
Het negeren van deze aanwijzing kan 
ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan 
vervanging toe is.     Een te laag niveau in het ad-
ditiefreservoir wordt aange-
geven door het permanent 
branden van dit lampje in combinatie 
met een geluidssignaal en een melding 
op het multifunctionele display.  
Page 136 of 245
10
134
ONDERHOUD
   
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Gebruik uitsluitend door CITROËN 
aanbevolen producten of gelijk-
waardige kwaliteitsproducten. 
  Om de werking van belangrijke 
organen als het remsysteem te 
optimaliseren, selecteert en biedt 
CITROËN specifi eke  producten 
aan. 
  Vanwege de kans op beschadi-
ging van het elektrisch systeem 
is het reinigen van de motor-
ruimte met een hogedrukreini-
ger  niet toegestaan 
.  
 
Handrem
 
Als de handrem een te grote 
slag heeft of als het systeem 
minder goed werkt, moet de 
handrem, zelfs tussen twee 
onderhoudsbeurten door, wor-
den afgesteld. 
  Laat het systeem controleren door het 
CITROËN-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats.  
Handgeschakelde 
versnellingsbak
  De versnellingsbak is onder-
houdsvrij (olie verversen niet 
noodzakelijk). 
  Raadpleeg het onderhouds-
boekje voor het interval van 
de niveaucontrole.    Raadpleeg het CITROËN-net-
werk of een gekwalifi ceerde 
werkplaats voor informatie 
over het controleren van de 
slijtage van de remschijven.  
 
 
Staat van remschijven
 
De slijtage van de remblokken 
is sterk afhankelijk van de rij-
stijl, vooral bij stadsverkeer en 
veel korte ritten. Hierdoor kan 
het noodzakelijk blijken om de 
remblokken vaker, tussen twee onder-
houdscontroles door, te laten controle-
ren. 
  Als het remsysteem vrij is van lekkages, 
duidt een te laag remvloeistofniveau 
erop dat de remblokken versleten zijn.  
Remblokken
 
De versnellingsbak is onder-
houdsvrij (olie verversen niet 
noodzakelijk). 
  Raadpleeg het onderhouds-
boekje voor het interval van 
de niveaucontrole.  
Versnellingsbak, elektronisch bediend
Roetfilter (diesel) 
 
Als het roetfi lter vervuild is, 
wordt u hierop geattendeerd 
door het tijdelijk branden 
van dit lampje in combinatie met een 
melding op het multifunctionele display. 
  Ga om het roetfi lter te regenereren, zo-
dra de omstandigheden het toelaten, 
met een snelheid van minimaal 60 km/h 
rijden tot het lampje dooft. 
  Als het lampje blijft branden is het mi-
nimum brandstofadditiefniveau bereikt: 
raadpleeg de paragraaf "Niveau brand-
stofadditief". 
   
Bij een nieuwe auto kunt u de 
eerste paar keer dat het roetfi lter 
geregenereerd wordt een brand-
lucht ruiken; dit is volkomen nor-
maal. 
  Als langdurig met zeer lage snel-
heid wordt gereden of de motor 
langdurig stationair draait, kan 
bij gasgeven soms rook uit de 
uitlaat waargenomen worden. 
Dit heeft geen invloed op de 
prestaties en heeft geen gevol-
gen voor het milieu.  
  
Page 154 of 245
11
152
PRAKTISCHE INFORMATIE
   
 
Zekering 
 
   
 
Ampère 
 
   
Functies 
 
   
 
F8 
 
   
 
20 A 
 
  Multifunctioneel display, autoradio, radio-navigatie. 
   
 
F9 
 
   
 
30 A 
 
  Autoradio (inbouw achteraf), 12V-aansluiting. 
   
 
F10 
 
   
 
15 A 
 
  Stuurkolomschakelaars. 
   
 
F11 
 
   
 
15 A 
 
  Contactslot, diagnosestekker. 
   
 
F12 
 
   
 
15 A 
 
  Regen-/lichtsensor, trekhaakmodule. 
   
 
F13 
 
   
 
5 A 
 
  Hoofdremlichtschakelaar, BSI. 
   
 
F14 
 
   
 
15 A 
 
   Parkeerhulpcomputer, display 
waarschuwingslampjes autogordels, airbagmodule, 
instrumentenpaneel, airconditioning, USB-box. 
   
 
F15 
 
   
 
30 A 
 
  Vergrendeling. 
   
 
F16 
 
   
 
- 
 
  Niet gebruikt. 
   
 
F17 
 
   
 
40 A 
 
  Achterruit- en buitenspiegelverwarming. 
   
 
SH 
 
   
 
- 
 
  Shunt tijdens opslag.  
Page 161 of 245
11
159
PRAKTISCHE INFORMATIE
  Als de accu ontladen is, kan de 
motor niet gestart worden (zie 
de desbetreffende paragraaf).  
  Als u op het moment dat de 
eco-modus wordt ingescha-
keld aan het telefoneren bent 
via het audio-/navigatiesysteem 
MyWay, wordt de verbinding na 
10 minuten verbroken.  
ECO-MODUS 
 
De eco-modus bepaalt de maximale 
gebruiksduur van een aantal functies 
om te voorkomen dat de accu ontladen 
raakt. 
  Nadat de motor is afgezet, kunt u een 
aantal elektrische functies zoals radio, 
ruitenwissers, dimlichten, plafonniers, 
enz. nog in totaal maximaal 30 minuten 
gebruiken. 
  Deze tijdsduur kan sterk worden be-
perkt als de accuspanning laag is. 
Uitschakelen van de eco-modus
  Deze functies worden automatisch 
weer ingeschakeld als de motor gestart 
wordt. 
   
 
 ) 
  Start om de functies direct weer te 
kunnen gebruiken de motor en laat 
deze gedurende enige tijd draaien.  
  De beschikbare tijd bedraagt het dub-
bele van de tijd dat de motor heeft ge-
draaid. Deze tijd zal echter altijd tussen 
de 5 en 30 minuten bedragen. 
   Inschakelen van de eco-modus
 
Na deze tijdsduur geeft een melding op 
het multifunctionele display aan dat de 
eco-modus is ingeschakeld. De actieve 
functies worden in de ruststand gezet. 
WISSERBLAD VÓÓR OF 
ACHTER VERVANGEN 
  De ruitenwisserbladen kunnen zonder 
gereedschap worden vervangen. 
   Demonteren
 
 
 
 ) 
  Til de desbetreffende ruitenwisser-
arm op. 
   
 ) 
  Maak het wisserblad los en verwij-
der het.  
 
 
 Monteren
 
 
 
 ) 
  Controleer bij de ruitenwissers vóór 
de lengte van het wisserblad, omdat 
het kortste blad aan de passagiers-
zijde van de auto gemonteerd moet 
worden. 
   
 ) 
  Breng het nieuwe wisserblad aan en 
klik het vast. 
   
 ) 
  Zet de ruitenwisserarm voorzichtig 
terug.  
 
 
 Voordat u een wisserblad
demonteert
   
 
 ) 
 Bedien de ruitenwisserschakelaar 
binnen één minuut na het afzetten 
van het contact om de ruitenwissers 
in de verticale stand te plaatsen.  
  Dit is de aanbevolen stand om bescha-
diging van de ruitenwissers en de mo-
torkap te voorkomen.  
 
 Na het monteren van een 
wisserblad vóór 
   
 
 ) 
  Zet het contact aan. 
   
 ) 
  Bedien nogmaals de ruitenwissers-
chakelaar om de ruitenwissers in de 
ruststand te zetten.