CITROEN C5 2014 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 111 of 333

VII
109
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
ISOFIX-BEVESTIGINGEN
Uw auto voldoet aan de nieuwe
ISOFIX-normen
.
De buitenste zitplaatsen achterin
zijn voorzien van goedgekeurde
ISOFIX-bevestigingspunten.

Achterin
De ISOFIX-bevestigingen zorgen
voor een veilige, degelijke en snel-
le montage van het kinderzitje in
uw auto.
De ISOFIX-kinderzitjes
beschik-
ken over twee vergrendelingen
die eenvoudig, na het aanbrengen
van de geleiders (meegeleverd
met het kinderzitje), aan de twee
bevestigingsringen A
kunnen wor-
den verankerd.
Sommige kinderzitjes zijn boven-
dien voorzien van een bovenste
bevestigingsriem
die kan worden
vastgemaakt aan de bovenste be-
vestigingsring B
of C
.
Verwijder, om deze riem aan de
achterzitplaatsen vast te maken,
de hoofdsteun van de achterzit-
plaats en berg deze op. Open het
klepje op de hoedenplank (Sedan)
of aan het dak (Tourer). Bevestig
vervolgens de haak aan de ring B
of C
en span de bovenste beves-
tigingsriem.
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje
kan het kind bij een aanrijding ern-
stig letsel oplopen.
De ISOFIX-kinderzitjes die in de
auto gebruikt kunnen worden,
staan vermeld in de tabel.
Sedan
Het systeem is voorzien van 3 be-
vestigingsringen bij elk van de bui-
tenste zitplaatsen achterin:


- twee ringen A
, die zich tussen
de rugleuning en de zitting van
de zitplaats bevinden, aangege-
ven met een sticker,

- de op de hoedenplank bevestig-
de bovenste ring B
. Deze wordt
aan het oog onttrokken door een
klepje met het TOP TETHER-
logo, achter de hoofdsteun
.



Tourer


- twee ringen A
, die zich tussen
de rugleuning en de zitting van
de zitplaats bevinden, aangege-
ven met een sticker,

- de bovenste ring C
die aan het
dak aan de zijde van de baga-
geruimte is bevestigd. Deze ring
wordt door een klepje met het
TOP TETHER-logo aan het oog
onttrokken.

Page 112 of 333

VII
110
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
ADVIEZEN VOOR KINDERZITJES


Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de veilig-
heidsgordel moet over de schouder
van het kind liggen zonder de hals te
raken.
Controleer of de heupgordel goed
over de bovenbenen van het kind ligt.
CITROËN beveelt aan een stoelver-
hoger met rugleuning te gebruiken
voorzien van een gordelgeleider ter
hoogte van de schouder.

Laat uit veiligheidsoverwegingen:


- geen kinderen zonder toezicht ach-
ter in een auto,

- nooit een kind of een dier in een
auto achter wanneer alle ruiten
gesloten zijn en de auto in de zon
staat,

- de sleutels nooit binnen bereik van
de kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voorko-
men dat de portieren per ongeluk ge-
opend worden.
Zorg er voor dat de achterzijruiten niet
verder dan voor 1/3 deel geopend wor-
den.
Plaats zonneschermen om uw jonge
kinderen tegen de zon te beschermen.



De onjuiste bevestiging van een kin-
derzitje brengt de veiligheid van het
kind in gevaar in geval van een bot-
sing.
Wanneer u een kinderzitje met de
veiligheidsgordel in de auto instal-
leert, let er dan wel op dat de gordel
goed gespannen is; het zitje moet
namelijk strak aan de autostoel zijn
bevestigd.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels
of het tuigje van het kinderzitje, zelfs
bij korte ritten, worden vastgemaakt
waarbij de speling ten opzichte van
het lichaam van het kind zoveel mo-
gelijk moet worden beperkt
.
Zorg er voor een optimale beves-
tiging van het kinderzitje "met het
gezicht in de rijrichting" voor dat de
rugleuning van het zitje tegen de
rugleuning van de stoel van de auto
aandrukt en dat de hoofdsteun geen
belemmering vormt.
Als de hoofdsteun verwijderd moet
worden, berg deze dan zorgvuldig
op om te voorkomen dat de hoofd-
steun door de auto vliegt bij krachtig
afremmen.
Kinderen jonger dan 10 jaar mogen
niet met het gezicht in de rijrichting
op de passagiersstoel voor worden
vervoerd, behalve als de achterzit-
plaatsen al bezet zijn door andere
kinderen of als de achterbank niet
bruikbaar, neergeklapt of verwijderd
is.
Schakel de airbag aan passagiers-
zijde * uit zodra een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de voor-
stoel wordt geplaatst. Het kind kan
anders bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
*
Volgens land van bestemming en
de wetgeving in uw land.

Page 113 of 333

VII
111
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
ISOFIX-KINDERZITJE AANBEVOLEN DOOR CITROËN EN GEHOMOLOGEERD VOOR UW AUTO
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Het is in dat
geval verplicht het kinderzitje met de normale driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen.

Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.


RÖMER Babysafe Plus ISOFIX
kinderzitje (gewichtsgroep E)


Groep 0+ : tot 13 kg





Het zitje dient met de rug in de rijrichting te worden geplaatst met behulp
van een ISOFIX-zitverhoging die bevestigd wordt aan de ringen A
.
De steun van de ISOFIX zitverhoging dient zodanig versteld
te worden dat deze op de wagenvloer rust.


RÖMER Duo Plus ISOFIX
(gewichtsgroep B1
)


Groep 1 : van 9 tot 18 kg





Wordt met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
Voorzien van een bovenste riem voor verankering aan de bovenste
bevestiging B
, of C
, de TOP TETHER.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.

Page 114 of 333

VII
112
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
OVERZICHTSTABEL VOOR HET PLAATSEN VAN ISOFIX-KINDERZITJES
Deze tabel, die conform de Europese regelgeving (ECE 16) is opgesteld, toont op welke manier er een kinderzitje kan
worden geplaatst dat kan worden vastgezet op de plaatsen die voorzien zijn van ISOFIX-verankeringspunten.
Voor universeel of semi-universeel gehomologeerde ISOFIX-kinderzitjes geldt dat de ISOFIX-lengtemaat van het kinder-
zitje, aangeduid door de letter A
en G
, naast het ISOFIX-logo op het kinderzitje is aangebracht.


IUF:
Zitplaats geschikt voor het plaatsen van een universeel ISOFIX-kinderzitje met het gezicht in de rijrichting dat vastgezet wordt
met de bovenste riem.

IL-SU:
Zitplaats geschikt voor het plaatsen van een semi-universeel ISOFIX-kinderzitje:


- "met de rug in de rijrichting", voorzien van een bovenste bevestigingsriem of een bevestigingssteun,

- "met het gezicht in de rijrichting", voorzien van een bevestigingssteun,

- een reiswieg, voorzien van een bovenste bevestigingsriem of een bevestigingssteun.
Raadpleeg de paragraaf "Isofi x-bevestigingspunten" voor meer informatie over het vastmaken van de bovenste bevestigingsriem.

X:
Zitplaats niet geschikt voor een ISOFIX-kinderzitje voor de aangegeven lengtemaat.





Gewicht van het kind/
leeftijdsindicatie


Onder de 10 kg
(categorie 0)

Tot circa
6 maanden

Minder dan 10 kg
(categorie 0)


Minder dan 13 kg
(categorie 0+)

Tot circa
1 jaar

Van 9 tot 18 kg (categorie 1)

Van circa 1 tot 3 jaar


Type ISOFIX-kinderzitje



Reiswieg



“rug in rijrichting”



“rug in rijrichting”





“gezicht in rijrichting”





ISOFIX-lengtemaat



F



G



C



D



E



C



D



A



B



B1




Universele en semi-universele
ISOFIX-kinderzitjes die
geplaatst kunnen worden op:


- Zitplaats voorpassagier



X



IL-SU



IL-SU



IUF / IL-SU






- Buitenste zitplaatsen achterin







IL-SU

*


IL-SU



IL-SU



IUF / IL-SU





- Middelste zitplaats achterin




Zitplaats zonder ISOFIX-bevestiging




*
De Isofi x-reiswieg die met de onderste bevestigingspunten op een Isofi x-zitplaats wordt vastgezet, neemt twee zitplaatsen achterin in beslag.

Page 115 of 333

VII
11 3
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
ELEKTRISCHE
KINDERBEVEILIGING

Inschakelen


)
Druk op de knop A
.
Het controlelampje van de knop A

gaat branden en er verschijnt een
melding op het display van het in-
strumentenpaneel. De elektrische kinderbeveiliging
voorkomt dat beide achterportieren
van binnenuit kunnen worden ge-
opend en blokkeert de bediening
van de achterportierruiten.
Uitschakelen


)
Druk nogmaals op de knop A
.
Het controlelampje van de knop A

gaat uit en er verschijnt een melding
op het display van het instrumenten-
paneel.
Het lampje blijft uit zolang de elektri-
sche kinderbeveiliging is uitgescha-
keld.
Dit systeem werkt onafhankelijk
van de centrale vergrendeling; ge-
bruik het nooit in plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van
het contact altijd de stand van de
kinderbeveiliging.
Neem vóór het verlaten van de
auto altijd de sleutel uit het contact,
zelfs voor korte periodes.
Bij een ernstige aanrijding wordt de
elektrische kinderbeveiliging auto-
matisch uitgeschakeld, zodat de
achterpassagiers de auto ongehin-
derd kunnen verlaten.
Als het lampje een ander signaal geeft,
wijst dit op een storing in de elektri-
sche kinderbeveiliging. Laat dit con-
troleren door het CITROËN-netwerk
of een gekwalifi ceerde werkplaats.
De schakelaar bevindt zich bij de
schakelaars van de ruitbediening op
het bestuurdersportier.

Page 116 of 333

VIII
114
VEILIGHEID
RICHTINGAANWIJZERS


)
Links: duw de hendel helemaal
omlaag, tot voorbij de weer-
stand.

)
Rechts: duw de hendel helemaal
omhoog, tot voorbij de weer-
stand.







Functie “snelweg”



)
Beweeg de schakelaar kort om-
hoog of omlaag, zonder deze
door de weerstand te drukken.
De desbetreffende richtingaanwij-
zers zullen drie keer knipperen.

ALARMKNIPPERLICHTEN

Gebruik de alarmknipperlichten om
het overige verkeer te waarschuwen
in het geval van fi le, pech, slepen of
een ongeval.










Automatisch inschakelen van
de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de alarm-
knipperlichten, afhankelijk van de
mate van remvertraging, automa-
tisch ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven
gaan de alarmknipperlichten uit.


)
U kunt de alarmknipperlichten
echter ook uitschakelen door de
knop in te drukken.



Gebruik de claxon om medewegge-
bruikers te waarschuwen bij gevaar. Gebruik de richtingaanwijzers om
een verandering van rijrichting of rij-
strook aan te geven.


)
Druk deze knop in: de richtingaan-
wijzers knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook
als het contact is afgezet.

)
Druk op het linker- of rechterge-
deelte van het stuurwiel met vast
middengedeelte.

Gebruik de claxon alleen wanneer het
echt nodig is, in de volgende gevallen:


- onmiddellijk gevaar,

-
inhalen van fi etsers of voetgangers,


- naderen van een onoverzichte-
lijke bocht.


Hiermee kunt u een noodoproep of
hulpoproep doen naar de hulpdiensten
of de desbetreffende CITROËN-help-
desk.
Raadpleeg het hoofdstuk "Audio en
telematica" voor meer informatie
over het gebruik van deze voorzie-
ning.
URGENCE-OPROEP OF
ASSISTANCE-OPROEP

Page 117 of 333

VIII
11 5
VEILIGHEID
BANDENSPANNINGSCONTROLE
Dit systeem controleert automatisch
de bandenspanning tijdens het rij-
den.

Weergave als de
bandenspanning in orde is

Controlemogelijkheden

Dankzij deze functie wordt u ge-
waarschuwd in het geval van een te
lage bandenspanning of een lekke
band.

Automatische controle
Sensoren controleren de banden-
spanning.
In het geval van een storing ver-
schijnt er een bericht op het display
van het instrumentenpaneel.

Controle op verzoek van de
bestuurder
U kunt de bandenspanning op elk
moment controleren.


)
Druk op de toets A
(CHECK) om
de informatie weer te geven op
het display van het instrumen-
tenpaneel.



)
Druk op de toets A
(CHECK).
Dit systeem geeft aan of uw banden
de juiste spanning hebben.
Deze informatie wordt alleen weer-
gegeven op verzoek van de be-
stuurder.


Te lage bandenspanning


automatische controle


controle op verzoek van
de bestuurder


Automatische controle:
Een bericht op het display geeft aan
welke band een te lage spanning
heeft.

Controle op verzoek van de
bestuurder:
Het bovenaanzicht van de auto geeft
aan welke band een te lage span-
ning heeft.
Naast de melding op het display
gaat het lampje SERVICE
branden
en klinkt er een geluidssignaal.


)
Controleer de bandenspanning
zo snel mogelijk.

Page 118 of 333

VIII
116
VEILIGHEID

Lekke band


automatische controle


controle op verzoek van de
bestuurder


Automatische controle:
Een melding op het display geeft
aan welke band lek is.

Controle op verzoek van de
bestuurder:
Het bovenaanzicht van de auto op het
display geeft aan welke band lek is.
Naast de melding op het display
gaat het lampje STOP
branden en
klinkt er een geluidssignaal.



Niet-gecontroleerd wiel


automatische controle


controle op verzoek van de
bestuurder


Automatische controle:
Een bericht op het display geeft aan
welk wiel niet wordt gecontroleerd.

Controle op verzoek van de
bestuurder:
Het bovenaanzicht van de auto op het
display geeft aan welk wiel niet gecon-
troleerd wordt.


)
Naast het verschijnen van een
bericht brandt het SERVICE
-
lampje en klinkt er een ge-
luidssignaal. Raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een ge-
kwalifi ceerde werkplaats. De bandenspanningscontrole is
slechts een hulpmiddel. De be-
stuurder blijft zelf verantwoordelijk
voor de juiste bandenspanning.
Dit systeem ontslaat u niet van de
verplichting om regelmatig de ban-
denspanning te controleren (zie
“Identifi catie”), om er zeker van te
zijn dat het weggedrag van de auto
veilig blijft en om een voortijdige
bandenslijtage, met name veroor-
zaakt tijdens het rijden met zware
belading en bij hoge snelheid, te
voorkomen.
Vergeet niet om ook het reserve-
wiel te controleren.
Laat werkzaamheden aan wielen
voorzien van een sensor uitsluitend
verrichten door het CITROËN-net-
werk of een gekwalifi ceerde werk-
plaats.
Signalen van systemen buiten de
auto kunnen de bandenspannings-
controle tijdelijk verstoren.



)
Mocht u wielen zonder banden-
spanningsdetector monteren
(bijvoorbeeld winterbanden),
neem dan contact op met het
CITROËN-netwerk of een ge-
kwalifi ceerde werkplaats.

Page 119 of 333

VIII
11 7
VEILIGHEID
HULPSYSTEMEN BIJ HET
REMMEN
Uw auto is voorzien van drie syste-
men die u helpen om de auto in een
noodsituatie veilig tot stilstand te
brengen:


- het antiblokkeersysteem (ABS),

- de elektronische remdrukrege-
laar (EBD),

- Brake Assist System (BAS).


Antiblokkeersysteem
(ABS) en elektronische
remdrukregelaar (EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het
remmen voor een betere stabiliteit
en bestuurbaarheid van uw auto en
voor een betere controle in scherpe
bochten, vooral op een slecht of
glad wegdek.

Inschakelen
Het antiblokkeersysteem treedt au-
tomatisch in werking zodra een van
de wielen dreigt te blokkeren.
De normale werking van het anti-
blokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Storing
Trap het rempedaal bij een nood-
stop krachtig en volledig in en laat
het niet los. Als dit waarschuwingslamp-
je gaat branden in combina-
tie met een geluidssignaal
en een melding op het dis-
play van het instrumentenpaneel,
duidt dit op een storing in het anti-
blokkeersysteem. Door deze storing
zou u tijdens het remmen de contro-
le over uw auto kunnen verliezen.
Als dit waarschuwingslamp-
je gaat branden in combi-
natie met het waarschu-
wingslampje STOP
en ABS
,
een geluidssignaal en een melding
op het display van het instrumenten-
paneel, duidt dit op een storing in de
elektronische remdrukregelaar. Door
deze storing zou u tijdens het rem-
men de controle over uw auto kun-
nen verliezen.

Stop op een veilige plaats.

Raadpleeg in beide gevallen het
CITROËN-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats.
Zorg er bij vervanging van de wie-
len (banden en velgen) voor dat er
wielen worden gemonteerd die aan
de voorschriften van de construc-
teur voldoen.










Brake Assist System (BAS)

Dit systeem zorgt ervoor dat in
noodgevallen de optimale remdruk
sneller wordt bereikt, zodat de rem-
afstand kleiner wordt.

Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als
het rempedaal sneller wordt ingetrapt
dan een bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de
benodigde bedieningskracht minder
wordt en dat de effectiviteit van het
remmen wordt vergroot.
Trap het rempedaal bij een nood-
stop zeer krachtig in en laat het pe-
daal niet los.

Page 120 of 333

VIII
118
VEILIGHEID
STABILITEITSCONTROLESYSTEMEN

Antislipregeling
(ASR) en elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)

Inschakelen
De systemen worden automatisch
ingeschakeld zodra de motor wordt
gestart.
De systemen worden geactiveerd
zodra de wielen te weinig grip heb-
ben of de koers van de auto afwijkt
van de door de bestuurder gewens-
te richting.
In dat geval gaat dit contro-
lelampje op het instrumen-
tenpaneel knipperen.


Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden
(als de auto vastzit in de modder,
sneeuw, in mul zand,...) kan het nut-
tig zijn de systemen ASR en ESP uit
te schakelen, zodat de wielen kun-
nen spinnen en weer grip kunnen
krijgen.


)
Druk op de knop "ESP OFF"
, die
zich in het midden van het dash-
board bevindt.
Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel en het
verklikkerlampje van de knop
branden, zijn de systemen
ASR en ESP uitgeschakeld. Uw auto is uitgerust met een sy-
steem dat zorgt voor extra trekkracht
op besneeuwde wegen: de zoge-
naamde Intelligente Tractiecontrole.
Deze functie herkent situaties met
weinig grip, zoals bij het wegrijden
en verplaatsen van de auto in verse
en diepe sneeuw of over platgere-
den sneeuw.
In zo'n geval regelt de Intelligente
Tractiecontrole het spinnen van de
wielen. Hierdoor ontstaat meer trek-
kkracht en wordt de auto beter be-
stuurbaar.
De antislipregeling verbetert de trac-
tie van de wielen om doorslippen te
voorkomen, door in te grijpen op de
remmen van de aangedreven wie-
len en op het motorkoppel.
Het elektronisch stabiliteitsprogram-
ma grijpt in via de remmen van één of
meer wielen en via het motorkoppel
om de auto (binnen de grenzen van
de natuurkundige wetmatigheden)
weer in de juiste koers te brengen.







Intelligente Tractiecontrole
("Snow motion") Uitvoeringen met Hydractive III+:
voor nog meer grip in diepe sneeuw
wordt de wagenhoogte handmatig
in de middelste stand gezet (zie het
desbetreffende hoofdstuk).


Het gebruik van winterbanden wordt
sterk aanbevolen voor het rijden
over wegen met weinig grip.
Het is raadzaam deze systemen zo
snel mogelijk weer in te schakelen.

Page:   < prev 1-10 ... 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 ... 340 next >