CITROEN C5 2014 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 121 of 333

VIII
11 9
VEILIGHEID
AUTOGORDELS

Autogordels voor

De autogordels voor zijn voorzien
van pyrotechnische gordelspanners
met spankrachtbegrenzing.
Dit systeem verbetert de veiligheid
van de passagiers op de zitplaatsen
voor in geval van een frontale aan-
rijding.
Afhankelijk van de kracht van de aan-
rijding worden de gordels in een fractie
van een seconde door het pyrotechni-
sche systeem strak tegen het lichaam
van de inzittenden getrokken.
Vastmaken


)
Trek de gordel rustig naar voren
en let erop dat hij niet verdraaid
komt te zitten.

)
Steek de gordelgesp in de slui-
ting.

)
Controleer of de gesp goed ver-
grendeld is door even aan de
gordel te trekken.

)
Zorg ervoor dat het heupgedeelte
zo laag mogelijk over uw middel
loopt en zo strak mogelijk zit.

)
Zorg ervoor dat het bovendeel
van de gordel precies in de
schouderholte valt.
Elke gordel is voorzien van een op-
rolmechanisme waarmee de gordel-
lengte automatisch op uw postuur
wordt afgestemd.
Zodra het contact wordt aangezet,
worden de pyrotechnische gordels
geactiveerd.
De spankrachtbegrenzing vermin-
dert de kracht die wordt uitgeoefend
op het bovenlichaam van de inzitten-
de, waardoor deze beter beschermd
wordt.

Opnieuw inschakelen:
Druk bij snelheden onder de 50 km/
h op de knop "ESP OFF" om deze
systemen weer in te schakelen.
Vanaf een snelheid van 50 km/h of
nadat het contact is afgezet worden
deze systemen automatisch weer
ingeschakeld.

Storing
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het display van
het instrumentenpaneel, duidt dit op
een storing in deze systemen.
Laat dit nakijken door het CITROËN-
netwerk of een gekwalifi ceerde
werkplaats.
De systemen ASR en ESP zorgen
voor meer veiligheid tijdens het rijden.
De bestuurder mag zich echter nooit
laten verleiden tot het nemen van
meer risico's of het te hard rijden.
De goede werking van de systemen
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de constructeur
op het gebied van wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsy-
steem, elektronische onderdelen als-
mede de montageprocedure en het
uitvoeren van werkzaamheden door
het CITROËN-netwerk.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het CITROËN-net-
werk of eengekwalifi ceerde werk-
plaats.

Page 122 of 333

VIII
120
VEILIGHEID

Verstellen in hoogte
De gordel is correct ingesteld als
deze over het midden van de schou-
der loopt.


)
Om de gordel te verstellen, drukt
u de bedieningsknop op de bo-
venste gordelbevestiging in en
schuift u deze in de gewenste
richting.



Losmaken


)
Om de gordel los te maken,
drukt u op de rode knop op de
houder.
De gordel rolt automatisch op nadat
deze is losgemaakt.





Veiligheidsgordels achter


Gordel vastmaken


)
Trek aan de gordel en steek ver-
volgens de gesp in de gordelslui-
ting.

)
Controleer of de gesp goed ver-
grendeld is door even aan de
riem te trekken.


Gordel losmaken


)
Druk op de rode knop van de
gordelsluiting.

De drie zitplaatsen achter zijn voor-
zien van driepuntsgordels met op-
rolautomaat met gordelkrachtbe-
grenzer.

Page 123 of 333

VIII
121
VEILIGHEID




Alvorens te gaan rijden dient de be-
stuurder te controleren of alle pas-
sagiers hun veiligheidsgordel goed
hebben omgedaan en vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tij-
dens het rijden hun veiligheidsgor-
del dragen, ook al betreft het een
korte rit.
Draai de gespen van de veiligheids-
gordels niet om; de gordels zijn dan
niet voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel
automatisch wordt aangepast aan
de lichaamsbouw van de gebruiker.
De gordel wordt automatisch opge-
rold als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het ge-
bruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
De heupgordel moet zo laag moge-
lijk op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder wor-
den geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien
van een automatische blokkeerin-
richting die in werking treedt bij een
aanrijding, een noodstop of het over
de kop slaan van de auto. U kunt de
blokkeerinrichting deblokkeren door
stevig aan de riem te trekken en
deze weer los te laten, zodat de riem
weer een stukje wordt opgerold. Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:


- dient deze strak om het lichaam
te worden gedragen,

- moet deze in een vloeiende be-
weging naar voren worden ge-
trokken, zonder dat de gordel
gedraaid raakt,

- mag deze door niet meer dan
één persoon worden gedragen,

- mag deze geen beschadigingen
of rafels vertonen,

- mag er om te voorkomen dat de
gordel niet goed werkt, niets aan
worden gewijzigd.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m gebruik van een
geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet
meer dan één persoon gedragen
worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten
tijdens het rijden.
Vanwege de wettelijke veiligheids-
voorschriften moeten werkzaamhe-
den en controles aan de veiligheids-
gordels worden uitgevoerd door het
CITROËN-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats, die tevens voor
de garantie zorgt en de werkzaam-
heden volgens de voorschriften uit-
voert.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwa-
lifi ceerde werkplaats, vooral als de
gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmid-
del voor textiel, verkrijgbaar bij het
CITROËN-netwerk.
Controleer na het neerklappen of
verstellen van een stoel of de ach-
terbank of de gordel zich op de juiste
plaats bevindt en goed is opgerold.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhan-
kelijk van de aard en de kracht
van de aanrijding
, vóór en onafhan-
kelijk van de airbags afgaan. Het ac-
tiveren van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook
en een knal, als gevolg van de acti-
vering van de pyrotechnische lading
die in het systeem is geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikker-
lampje van de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.

Page 124 of 333

VIII
122
VEILIGHEID

AIRBAGS

De airbags zijn speciaal ontworpen om
de veiligheid van de inzittenden (uitge-
zonderd de middelste passagier ach-
ter) te verhogen bij ernstige aanrijdin-
gen. Ze vormen een aanvulling op de
werking van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers.


De elektronische schoksensoren
registreren in dat geval de frontale en
zijdelingse aanrijdingen waaraan de
registratiezones voor een aanrijding
worden blootgesteld:


- bij een ernstige aanrijding worden
de airbags onmiddellijk opgebla-
zen en beschermen de inzittenden
van de auto (uitgezonderd de mid-
delste passagier achter). Direct na
de aanrijding ontsnapt het gas snel
uit de airbags, zodat het zicht niet
wordt belemmerd en de inzittenden
de auto eventueel kunnen verlaten,

- bij een minder ernstige aanrijding of
een aanrijding van achteren en in
bepaalde gevallen waarbij de auto
over de kop slaat, treden de airbags
niet in werking. De veiligheidsgor-
dels zorgen in deze situaties voor
een afdoende bescherming


De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts een-
maal. Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of
een volgend ongeval), werken de
airbags niet meer.
Registratiezones voor een
aanrijding


A.
Impactzone vóór

B.
Impactzone opzij Het activeren van de airbags gaat
gepaard met onschadelijke rook-
vorming en een knal, als gevolg
van de activering van de pyrotech-
nische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar
kan voor personen die hier gevoe-
lig voor zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt ge-
produceerd, kan het gehoor gedu-
rende een korte periode enigszins
verminderen.

Page 125 of 333

VIII
123
VEILIGHEID






Frontairbags

De frontairbags beschermen bij een
frontale aanrijding de bestuurder en
voorpassagier om kans op letsel aan
hoofd en borst te beperken.
De bestuurdersairbag is geïnte-
greerd in het stuurwiel en de passa-
giersairbag in het dashboard boven
het dashboardkastje.

Activering
De beide airbags treden gelijktij-
dig in werking - behalve wanneer
de frontairbag aan passagierszijde
is uitgeschakeld - bij een krachtige
frontale aanrijding binnen de zone
voor frontale aanrijdingen ( A
), en
volgen de hartlijn van de auto in het
horizontale vlak naar de achterzijde
van de auto.
De frontairbag wordt opgeblazen
tussen de inzittende voorin de auto
en het dashboard, om de inzittende
op te vangen bij het naar voren be-
wegen.
Uitschakelen
Dit controlelampje brandt op
het display van de dakcon-
sole bij aangezet contact,
zolang de airbag is uitge-
schakeld.
Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag aan passagierszijde
altijd uit als u een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de voor-
stoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk ge-
wond raken.
Inschakelen
Als u het kinderzitje hebt verwijderd,
zet dan de schakelaar 1
weer op
"ON"
om de airbag opnieuw in te
schakelen en zo de veiligheid van
uw passagier te garanderen.

Storing


Als dit pictogram op het display
van het instrumentenpaneel
wordt weergegeven in combi-
natie met een geluidssignaal
en een melding, laat het systeem dan
controleren door het CITROËN-net-
werk of een gekwalifi ceerde werkplaats.
De kans bestaat dat de airbags bij een
zware aanrijding niet afgaan.
U kunt alleen de frontairbag aan pas-
sagierszijde uitschakelen:


)
zet het contact af
, steek de sleutel in
de schakelaar voor uitschakelen van
de airbag aan passagierszijde 1
,


)
draai deze in de stand "OFF"
,

)
verwijder de sleutel zonder de stand
van de schakelaar te veranderen.

Raadpleeg het CITROËN-
netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats als dit
controlelampje knippert.
Plaats geen kinderzitje met de rug
in de rijrichting op de voorstoel als
de twee controlelampjes van de air-
bags permanent blijven branden.
Laat dit controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwa-
lifi ceerde werkplaats.

Page 126 of 333

VIII
124
VEILIGHEID









Zijairbags *

De zijairbags beschermen de be-
stuurder en voorpassagier bij een
ernstige zijdelingse aanrijding, om
de kans op borstletsel te verkleinen.
De zijairbags zijn aan de zijde van
de portieren in de rugleuningen van
de voorstoelen aangebracht.

Activering
De zijairbags worden bij een ern-
stige zijdelingse aanrijding binnen
(een gedeelte van) de impactzone
aan de zijkant ( B
) aan de desbetref-
fende zijde opgeblazen. Dit gebeurt
loodrecht op de lengteas van de
auto, vanaf de buitenzijde.
De zijairbag wordt opgeblazen tus-
sen de inzittende vóór en het desbe-
treffende portierpaneel.
Registratiezones voor een
aanrijding


A.
Impactzone vóór

B.
Impactzone opzij




Hoofdairbags *

De hoofdairbags beschermen de
bestuurder en passagiers (uitgezon-
derd de middelste passagier achter)
bij een ernstige zijdelingse aanrij-
ding, om de kans op hoofdletsel te
verkleinen.
De hoofdairbags zijn aangebracht in
de stijlen en het bovenste gedeelte
van het interieur.
Activering
De hoofdairbag wordt gelijktijdig met
de zijairbag aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige
aanrijding van opzij binnen (een ge-
deelte van) de impactzone aan de
zijkant ( B
). Dit gebeurt loodrecht op
de lengteas van de auto, vanaf de
buitenzijde richting de binnenzijde
van de auto.
De hoofdairbag wordt opgeblazen
tussen de inzittende vóór of achter
in de auto en de ruiten.

Storing Bij een lichte zijdelingse aanrijding
of bij over de kop slaan, kan het
zijn dat de airbag niet wordt geac-
tiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of
een frontale aanrijding wordt de
airbag niet geactiveerd.

*
Volgens land van bestemming. Als dit pictogram op het dis-
play van het instrumentenpa-
neel wordt weergegeven in
combinatie met een geluids-
signaal en een melding, raadpleeg
dan het CITROËN-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats om het
systeem te laten controleren. De kans
bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.

Page 127 of 333

VIII
125
VEILIGHEID













Houd u aan de volgende
veiligheidsvoorschriften voor
een maximale effectiviteit van de
airbags:
Maak er een gewoonte van om nor-
maal rechtop in de voorstoelen te
zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
autogordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinde-
ren, huisdieren, objecten...). Dit kan
de goede werking van de airbag be-
lemmeren en/of de inzittende bij het
opblazen van de airbag verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal
van uw auto de airbagsystemen
controleren.
Werkzaamheden aan airbagsyste-
men mogen uitsluitend door het
CITROËN-netwerk of door een ge-
kwalifi ceerde werkplaats worden uit-
gevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voor-
schriften worden nageleefd, blijft
de kans bestaan op letsel of lichte
brandwonden aan het hoofd, de
borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt
namelijk zeer snel opgeblazen (bin-
nen enkele milliseconden) en loopt
vervolgens even snel leeg, waarbij
de warme gassen via de daarvoor
bestemde openingen naar buiten
stromen.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spa-
ken vast en laat uw handen niet op
het stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten
niet op het dashboard laten rusten.
Het is raadzaam niet te roken in de
auto. Als de airbag wordt opgebla-
zen, kunnen brandende sigaretten
of een pijp brandwonden of ander
letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak
geen gaten in de stuurwielbekleding
en sla er niet op.



Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met
daarvoor goedgekeurde stoelhoe-
zen, die in combinatie met actieve
zijairbags gebruikt kunnen worden.
Voor informatie over de stoelhoezen
die geschikt zijn voor uw auto kunt u
zich wenden tot het CITROËN-net-
werk (zie hoofdstuk "Praktische in-
formatie - § Accessoires").
Bevestig nooit iets aan de rugleu-
ning van de stoelen (kleding...): dit
zou bij het afgaan van de airbags
kunnen leiden tot verwondingen aan
armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het por-
tierpaneel zitten.
Windowairbags
Bevestig nooit iets op de hemelbe-
kleding; dit zou bij het afgaan van
de windowairbags kunnen leiden tot
hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen
van het dak (indien aanwezig); deze
maken deel uit van de bevestiging
van de windowairbags.

Page 128 of 333

IX
!
126
RIJDEN
MECHANISCHE HANDREM

Mechanisch systeem om te voorko-
men dat de auto bij stilstand weg-
rolt. Dit waarschuwingslampje
brandt wanneer de handrem
is aangetrokken of niet goed
is vrijgezet.
Als dit waarschuwingslampje gelijk-
tijdig met het waarschuwingslampje
STOP
brandt terwijl de handrem
niet is aangetrokken,
duidt dit op
een te laag remvloeistofniveau of
een storing van de remdrukrege-
laar.

Stop onmiddellijk.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalifi ceerde werkplaats.

Aantrekken


)
Trek de handrem aan als u de
auto parkeert.
Om het aantrekken van de handrem
te vergemakkelijken, wordt geadvi-
seerd gelijktijdig het rempedaal in te
trappen.
Schakel onder alle omstan-
digheden als voorzorgsmaat-
regel de eerste versnelling in.
Draai op een helling de voorwielen
naar de stoeprand.
Vrijzetten


)
Houd de knop op het uiteinde
van de hendel ingedrukt en be-
weeg de handrem geheel om-
laag.

Page 129 of 333

IX
!!
127
RIJDEN
ELEKTRISCH BEDIENDE
HANDREM
De elektrisch bediende handrem kan
op twee manieren worden bediend:


- AUTOMATISCH

Automatisch aantrekken bij het
afzetten van de motor en auto-
matisch vrijzetten bij het wegrij-
den (geautomatiseerde functies
standaard geactiveerd),

- HANDMATIG

Handmatige bediening voor het
aantrekken en vrijzetten is altijd
mogelijk door het bedienen van
de hendel A
en het indrukken
van het rempedaal.


Automatische werking


Handrem aantrekken bij afgezette
motor
Wanneer de auto stilstaat en u de
motor afzet, wordt de handrem
automatisch aangetrokken
.
De aangetrokken toestand van de
handrem wordt aangegeven door:
Handrem aantrekken met
draaiende motor
Wanneer de auto stilstaat met draai-
ende motor, dient u de auto tegen
wegrollen te beveiligen door de
handrem handmatig aan te trekken.
Trek
hiertoe aan de hendel A
.

De aangetrokken toestand van de hand-
rem wordt aangegeven door:

- het branden van het
controlelampje P
op de
hendel A
,
Controleer voordat u de auto
verlaat of het controlelampje
P
en het controlelampje op
het instrumentenpaneel branden.
Laat kinderen nooit alleen in de
auto wanneer het contact is aan-
gezet: ze zouden de handrem kun-
nen vrijzetten.
- de melding "handrem aange-
trokken" op het display van het
instrumentenpaneel.
Het aantrekken of vrijzetten van de
elektrisch bediende handrem gaat
gepaard met een geluid.

- het branden van het con-
trolelampje P
op de hen-
del A
,

- de melding "handrem aange-
trokken" op het display van het
instrumentenpaneel.
Wanneer u het bestuurdersportier
opent om uit te stappen terwijl de
handrem niet is aangetrokken, klinkt
er een geluidssignaal en verschijnt
er een melding op het display.
Controleer voordat u de auto
verlaat of het controlelampje
P
en het controlelampje op
het instrumentenpaneel branden.
- het branden van dit con-
trolelampje op het instru-
mentenpaneel,
- het branden van dit con-
trolelampje op het instru-
mentenpaneel,

Page 130 of 333

IX!
!
128
RIJDEN

Handrem vrijzetten
De elektrisch bediende handrem
wordt automatisch geleidelijk vrij-
gezet bij het wegrijden
:


)
bij een handgeschakelde ver-
snellingsbak (eerste versnel-
ling of achteruitversnelling

ingeschakeld
) houdt u het kop-
pelingspedaal geheel ingetrapt.
Trap vervolgens het gaspedaal
in terwijl u het koppelingspedaal
laat opkomen,

)
bij een automatische versnel-
lingsbak
geeft u gas terwijl de
selectiehendel in de stand D
, M

of R
staat.
De vrijgezette toestand van de hand-
rem wordt aangegeven door:


- het doven van het con-
trolelampje P
op de hen-
del A
,

- de melding "handrem vrijgezet"
op het display van het instru-
mentenpaneel.
Geef wanneer de auto stilstaat met
draaiende motor niet onnodig gas
(met name bij het starten van de
motor, ook als de versnellingsbak
in de neutraalstand staat), omdat u
dan het risico loopt dat de handrem
wordt vrijgezet.
Leg geen voorwerpen (pakje siga-
retten, telefoon...) tussen de ver-
snellingshendel en de hendel van
de elektrisch bediende handrem.
In- en uitschakelen van de
automatische functies
Afhankelijk van het verkoopland,
kan de functie voor het automatisch
aantrekken van de handrem bij het
afzetten van de motor en het auto-
matisch vrijzetten ervan bij het weg-
rijden worden uitgeschakeld via het
confi guratiemenu van het display
van het instrumentenpaneel. Kies
daarvoor "Parameters van de auto /
Comfort / Automatische handrem".
De uitgeschakelde status
van deze functies wordt
aangegeven door het bran-
den van dit controlelampje
op het instrumentenpaneel.
Wanneer de automatische werking
is uitgeschakeld, moet u de hand-
rem handmatig bedienen.
In bepaalde gevallen (aan-
hanger aangekoppeld, vorst)
kan, zonder dat de motor draait en
als het contact aan staat, de au-
tomatisch aangetrokken handrem
handmatig worden vrijgezet.
Handmatige bediening

Het is altijd mogelijk de handrem
handmatig te bedienen.

Handrem aantrekken
Wanneer de auto stilstaat en u bij
draaiende of afgezette motor de
handrem wilt aantrekken, trekt
u
aan de hendel A
.
De aangetrokken toestand van de
handrem wordt aangegeven door:


- het branden van het
controlelampje P
op de
hendel A
,

- de melding "handrem aange-
trokken" op het display van het
instrumentenpaneel.
Wanneer u het bestuurderspor-
tier opent bij draaiende motor
terwijl de handrem niet is aan-
getrokken, klinkt er een geluidssig-
naal en verschijnt er een melding op
het display.
- het branden van dit con-
trolelampje op het instru-
mentenpaneel,
- het doven van dit con-
trolelampje op het instru-
mentenpaneel,
Als het niet mogelijk is de wer-
king van automatische functies via
het confi guratiemenu in- en uit te
schakelen, kunt u hiervoor terecht
bij het CITROËN-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.

Page:   < prev 1-10 ... 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 ... 340 next >