CITROEN C5 2014 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 131 of 333

IX
!
129
RIJDEN

Handrem vrijzetten
Om bij aangezet contact of draaien-
de motor de handrem vrij te zetten,
trapt u het rempedaal in, drukt
u de
hendel A
in en laat
u deze vervol-
gens weer los
.
De vrijgezette toestand van de hand-
rem wordt aangegeven door:


- het doven van het con-
trolelampje P
op de hen-
del A
,

- de melding "handrem vrijgezet"
op het display van het instru-
mentenpaneel.
Als u de hendel A
indrukt zonder het
rempedaal in te trappen, wordt de
handrem niet vrijgezet en de mel-
ding "Rempedaal intrappen" wordt
op het instrumentenpaneel weerge-
geven.
Geef, wanneer de auto stil-
staat met draaiende motor,
niet onnodig gas, omdat u
dan het risico loopt dat de
handrem wordt vrijgezet.


Extra stevig aantrekken

U kunt, indien nodig, de handrem
extra stevig aantrekken
. Dit ge-
beurt door de de hendel A langer te
bedienen
, tot de melding "Handrem
extra stevig aangetrokken" op het
display verschijnt en er een geluid-
signaal klinkt.

Het extra stevig aantrekken van
de handrem is noodzakelijk onder
de volgende omstandigheden:



- wanneer een caravan of aan-
hanger aan de auto is gekoppeld
en de automatische bediening is
geactiveerd terwijl u de handrem
handmatig bedient.

- wanneer de hellingcondities ver-
moedelijk zullen variëren terwijl de
auto stilstaat (bijvoorbeeld wan-
neer de auto vervoerd wordt op
een boot of trailer, of bij slepen).


- In geval van een aangekoppelde
aanhanger, wanneer de auto be-
laden is of op een steile helling
staat, dient u bij het parkeren
een voorwiel tegen de stoeprand
te draaien en een versnelling in
te schakelen.

- Na het extra stevig aantrekken
van de handrem duurt het langer
voordat de handrem weer is vrij-
gezet.



Bijzondere omstandigheden

In bepaalde situaties (starten van
de motor...) bepaalt de handrem zelf
zijn aantrekkracht. Dit is normaal.
Wilt u de auto enkele centimeters
verplaatsen zonder de motor te star-
ten, trap dan met aangezet contact
het rempedaal in en zet de hand-
rem vrij door eerst de hendel A in

te drukken
en deze vervolgens los
te laten
.
De vrijgezette toestand van de hand-
rem wordt aangegeven door het do-
ven van het controlelampje P
op de
hendel en het controlelampje op het
instrumentenpaneel in combinatie
met de melding "handrem vrijgezet"
op het display van het instrumenten-
paneel.
Wanneer de handrem is aange-
trokken
en u vanwege een defect of
accupech deze niet kunt vrijzetten,
kunt u gebruik maken van de functie
voor de noodontgrendeling van de
handrem.
Om de goede werking van het sy-
steem en daarmee uw veiligheid te
garanderen, is het aantal keren dat
u de handrem achter elkaar kunt
aantrekken en vrijzetten beperkt tot
acht keer.
Bij overmatig gebruik wordt u ge-
waarschuwd door de melding
“Storing handrem” en gaat een
waarschuwingslampje knipperen.
- het doven van dit con-
trolelampje op het instru-
mentenpaneel,

Page 132 of 333

IX
!
!
130
RIJDEN

Dynamische noodrem

Bij een storing van het hoofdremsy-
steem of bij uitzonderlijke situaties
(onwel worden van de bestuurder,
geven van rijles in de eigen auto
(indien toegestaan)...), kan de auto
worden gestopt door aan de hendel
A
te trekken en deze vast te hou-
den.
De dynamische stabiliteitsregeling
(ESP) zorgt ervoor dat de auto sta-
biel blijft wanneer de dynamische
noodremfunctie actief is.
In geval van een storing aan het sy-
steem van de dynamische noodrem
verschijnt een van de volgende mel-
dingen op het display van het instru-
mentenpaneel:


- "Storing handrem".

- "Storing bediening handrem". Bij een defect aan het ESP,
aangegeven door het bran-
den van dit controlelampje,
kan de stabiliteit bij het rem-
men niet worden gegarandeerd. In
dat geval moet de bestuurder er zelf
voor zorgen dat de auto stabiel blijft
door afwisselend aan de hendel A
te
trekken en deze weer los te laten.
De dynamische noodrem
mag alleen in uitzonderlijke
gevallen worden gebruikt.

Noodontgrendeling

Als de elektrisch bediende handrem
niet kan worden vrijgezet, kan de
handrem door middel van een hand-
bediende noodontgrendeling wor-
den ontgrendeld. Voorwaarde is wel
dat de auto gedurende de complete
procedure tegen wegrollen wordt
beveiligd.


)
Als u de auto kunt starten: houd
bij draaiende motor de auto stil
door gedurende de procedure
het rempedaal ingetrapt te hou-
den.

)
Als u de auto niet kunt starten
(bijvoorbeeld bij een lege accu):
gebruik de noodontgrendeling
niet en raadpleeg het CITROËN-
netwerkof een gekwalifi ceerde
werkplaats. Als u niet anders
kunt, beveilig de auto dan tegen
wegrollen voordat u met de pro-
cedure begint en volg de onder-
staande instructies. Als de auto niet kan worden
stilgezet, gebruik dan niet
de handbediende noodontgrende-
ling: uw auto kan anders wegrol-
len als deze op een helling staat.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalifi ceerde werkplaats.

Page 133 of 333

IX
!
131
RIJDEN

)
Op een helling: beveilig de auto
tegen wegrollen door wielblok-
ken (indien aanwezig in uw auto)
aan de voor- of achterzijde (aan
de laagste zijde van de helling)
van de voorwielen te plaatsen.
Op vlak terrein: beveilig de auto
tegen wegrollen door wielblok-
ken (indien aanwezig in uw auto)
aan de voor- en achterzijde van
de voorwielen te plaatsen.

)
Open het onderste opbergvak
van de middenarmsteun door er
aan te trekken.

)
Controleer of de bekerhouder B

is ingeklapt.

)
Verwijder de rubberen bekleding
op de bodem van de midden-
armsteun.
U kunt deze band niet gebrui-
ken voor het aantrekken van
de handrem.
Om de elektrisch bediende hand-
rem weer in te schakelen (na
verhelpen van de storing of ac-
cupech), moet u de hendel A
wat
langer aangetrokken houden, tot-
dat het lampje van de handrem (!)
op het instrumentenpaneel gaat
knipperen. Houd daarna de hendel
van de handrem opnieuw wat lan-
ger aangetroken, totdat dit lampje
permanent gaat branden.
Na een noodontgrendeling duurt
het aantrekken van de handrem
langer dan normaal.
Zet om beschadiging van de hand-
rem te voorkomen het contact niet
aan zolang de handrem niet op-
nieuw in werking is getreden (knip-
peren van het lampje (!) op het
instrumentenpaneel gevolgd door
permanent branden).
Houd stof en vocht verwijderd van
de diagnoseaansluiting D
. Deze
aansluiting is van groot belang
voor het onderhoud van uw auto.
)
Haal de band uit de uitsparing C
.

)
Trek aan de band om de rem vrij
te zetten. Een harde tik geeft aan
dat de rem is losgekomen.

)
Zorg ervoor dat de band weer
goed in de uitsparing C
wordt te-
ruggezet. Als dat niet het geval is,
kan de handrem niet meer aan-
getrokken worden. Raadpleeg
het CITROËN-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.

)
Breng de rubberen bekleding
weer aan op de bodem van de
armsteun.

Page 134 of 333

IX
!
132
RIJDEN

Raadpleeg als een van deze gevallen zich voordoet zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats.


TOESTAND



GEVOLGEN




1

Defect van de elektrische handrem en
weergave van de melding " Storing
handrem
" en branden van de volgende
waarschuwingslampjes: Als het waarschuwingslampje van de elektrische handrem in
combinatie met het Servicelampje gaat branden, moet de auto
op een veilige manier worden geparkeerd (vlakke ondergrond,
versnelling ingeschakeld).


2


Weergave van de meldingen " Storing
handrem
" en " Storing hill holder
"
en het branden van de volgende
waarschuwingslampjes:

- De automatische bediening is uitgeschakeld.

- De hill holder is niet beschikbaar.

- De elektrische handrem kan alleen handmatig worden
bediend.


3

Weergave van de meldingen " Storing
handrem
" en " Storing hill holder
"
en het branden van het volgende
waarschuwingslampje:

- De functie voor het handmatig vrijzetten van de handrem is
uitgeschakeld.

- De hill holder is niet beschikbaar.

- De functies voor het automatisch bedienen en het handmatig
aantrekken blijven beschikbaar.


Storingen

Page 135 of 333

IX
133
RIJDEN


TOESTAND



GEVOLGEN




4



Weergave van de meldingen "Storing
handrem"
en "Storing hill holder"
en het branden
van de volgende waarschuwingslampjes:

en/of knipperen

- De automatische bediening is uitgeschakeld.

- De hill holder is niet beschikbaar.
Om de elektrische handrem te bedienen:


)
Beveilig de auto tegen wegrollen en zet het contact uit.

)
Trek minimaal 5 seconden aan de hendel of totdat de
handrem wordt bediend.

)
Zet het contact aan en controleer of de controlelampjes van
de elektrische handrem gaan branden.


- Het bedienen duurt langer dan normaal.

- Als het controlelampje (!) knippert of als de controlelampjes
niet gaan branden met het contact aan, werkt deze methode
niet. Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Om de elektrische handrem vrij te zetten:


)
Zet het contact aan.

)
Houd de hendel gedurende circa 3 seconden ingedrukt.


5



Weergave van de melding " Storing bediening
handrem - automatische stand geactiveerd"
en
branden van de volgende waarschuwingslampjes:

en/of knipperen

- Alleen de functies van het automatisch bedienen bij het
afzetten van de motor en het automatisch vrijzetten bij het
wegrijden zijn beschikbaar.

- Het handmatig bedienen/vrijzetten van de elektrische hand-
rem is niet mogelijk en de dynamische noodremfunctie is niet
beschikbaar.


6

Weergave van de melding " Storing
handrem
" en het branden van het volgende
waarschuwingslampje:
knipperen

- Als de handrem wordt bediend, kan niet worden gegarandeerd
dat deze wordt aangetrokken.

- De functie handrem is op dit moment niet beschikbaar.
Als dit het geval is:


)
Wacht ongeveer 3 minuten.

)
Probeer, als na 3 minuten het controlelampje nog knippert, de
handrem te resetten door ofwel hendel A
in te drukken en los
te laten terwijl u het rempedaal intrapt, ofwel door langdurig
aan hendel A
te trekken.


7

Storing accu

- Als het laadstroomlampje gaat branden moet u de auto direct
stoppen (rekening houdend met het overige verkeer) en tegen
wegrollen beveiligen.

- Bedien de elektrische handrem alvorens de motor af te zetten.

Page 136 of 333

IX!
134
RIJDEN
HILL START ASSIST
Dit systeem houdt bij het wegrijden
op een helling uw auto ongeveer
2 seconden op zijn plaats. In die tijd
kunt u uw voet van het rempedaal
naar het gaspedaal verplaatsen.
Deze functie is alleen actief:


- als de auto volledig stilstaat met
het rempedaal ingetrapt,

- bij bepaalde hellingcondities,

- als het bestuurdersportier is ge-
sloten.
De hill holder kan niet worden uitge-
schakeld.

Werking


Als de auto bergopwaarts stilstaat,
wordt deze even op zijn plaats ge-
houden wanneer u het rempedaal
loslaat:


- als bij de handgeschakelde ver-
snellingsbak de eerste versnel-
ling of de neutraalstand is inge-
schakeld,

- als bij de automatische versnel-
lingsbak de stand D
of M
is inge-
schakeld.
Als de auto bergafwaarts stilstaat
en de achteruitversnelling inge-
schakeld is, wordt de auto even
op zijn plaats gehouden wanneer
u het rempedaal loslaat.



Verlaat de auto niet in de korte
periode dat de Hill Start Assist
in werking is.
Als u de auto moet verlaten terwijl
de motor draait, gebruik dan de
handrem en controleer of het con-
trolelampje handrem (op het instru-
mentenpaneel) blijft branden.

Page 137 of 333

IX
135
RIJDEN






HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
MET 5 VERSNELLINGEN

Starten van de motor



)
Controleer of de versnellingshen-
del in de neutraalstand staat.

)
Geef geen gas.

)
Bij een auto met dieselmotor;
draai de contactsleutel in de stand
M
. Als het voorgloeilampje brandt,
wacht dan totdat dit gedoofd is.

)
Bedien de startmotor door de sleu-
tel om te draaien totdat de motor
aanslaat (maximaal 10 seconden).

)
Trap bij temperaturen beneden
0°C tijdens het starten het kop-
pelingspedaal in, om de startpro-
cedure te vergemakkelijken.



Inschakelen van de
achteruitversnelling


)
Beweeg de versnellingshendel
eerst naar rechts en dan naar
achteren.
Schakel de achteruitversnelling al-
leen in als de auto stilstaat en de
motor stationair draait.
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK MET
6 VERSNELLINGEN

Inschakelen van de
achteruitversnelling


)
Trek de ring onder de pookknop
omhoog en beweeg de versnel-
lingshendel eerst naar links en
dan naar voren.
Schakel de achteruitversnelling al-
leen in als de auto stilstaat en de
motor stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het star-
ten van de motor te vergemakke-
lijken:


- zet de versnellingshendel altijd
in de neutraalstand,

- trap het koppelingspedaal in.

Page 138 of 333

IX
!
136
RIJDEN
OPSCHAKELINDICATOR *

Dit systeem adviseert de bestuurder
op te schakelen om het brandstof-
verbruik te verminderen (auto's met
handgeschakelde versnellingsbak).

Werking

Het systeem geeft uitsluitend advie-
zen als u rustig rijdt.
Afhankelijk van de rijomstandighe-
den en de uitrusting van uw auto
kan het systeem u adviseren één of
meer versnellingen op te schakelen.
U kunt deze aanwijzingen opvolgen
zonder de tussenliggende versnel-
lingen in te hoeven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevo-
len versnellingen ook daadwerkelijk
in te schakelen. De keuze van de
optimale versnelling hangt namelijk
altijd af van de situatie op de weg,
de verkeersdrukte en de veiligheid.
De bestuurder blijft derhalve altijd
zelf verantwoordelijk voor het al dan
niet opvolgen van een schakelad-
vies van het systeem.
De functie kan niet worden uitge-
schakeld.

*
Afhankelijk van de motoruitvoering.
Voorbeeld:


- U rijdt in de derde versnelling.

- U trapt het gaspedaal geleidelijk in.


- Het systeem kan u in dit geval
adviseren een hogere versnel-
ling in te schakelen.
De informatie wordt in de vorm van
een pijl op het instrumentenpaneel
weergegeven, in combinatie met het
nummer van de aanbevolen ver-
snelling.

In rijsituaties waarin veel van
de motor wordt gevraagd
(diep intrappen van het gas-
pedaal, bijvoorbeeld tijdens een in-
haalmanoeuvre...) zal het systeem
geen schakeladvies geven.
Het systeem zal u nooit adviseren
om:


- de eerste versnelling in te scha-
kelen,

- de achteruitversnelling in te
schakelen,

- terug te schakelen.

Page 139 of 333

IX
137
RIJDEN










EGS 6-VERSNELLINGSBAK



)
stand voor automatisch schake-
len: selectiehendel in stand A
,

)
stand voor handmatig schakelen:
selectiehendel in de stand M
,

)
SPORT
-stand: selectiehendel in
stand A
in combinatie met druk
op toets 1
.

Bij de elektronisch bediende 6-ver-
snellingsbak kunt u kiezen tussen
automatische bediening en hand-
matig schakelen.
Deze transmissie heeft twee ge-
bruiksmogelijkheden:


- automatische
bediening, waar-
bij het op- en terugschakelen
volledig elektronisch wordt gere-
geld,

- handmatige
bediening, waarbij
de bestuurder zelf op- en terug
kan schakelen.
Bij de automatische bediening blijft
het altijd mogelijk om zelf te schake-
len met behulp van de fl ippers ach-
ter het stuur, bijvoorbeeld om even
snel in te halen.
De automatische stand kent een
SPORT
-programma voor een wat
sportievere rijstijl.


Schakelstand kiezen


Het is niet mogelijk om de neu-
traalstand of de achteruitversnel-
ling met behulp van de fl ippers te
selecteren.

+.
Opschakelen (rechts van het
stuurwiel).


)
Trek de fl ipper aan de rechterzij-
de achter het stuur een keer naar
u toe "+"
om op te schakelen.


-.
Terugschakelen (links van het stuurwiel).



)
Trek de fl ipper aan de linkerzijde
achter het stuur een keer naar u
toe "-"
om terug te schakelen.


Flippers achter het stuur

Page 140 of 333

IX
138
RIJDEN
De stand van de selectiehendel en
de schakelmodus worden weerge-
geven in display C
.
U kunt de insgeschakelde stand ook
afl ezen van het display van de se-
lectiehendel.


Weergave op het instrumentenpaneel

Starten van de auto



)
Selecteer de stand N
om de mo-
tor te starten.

)
Houd het rempedaal ingetrapt.

)

Start de motor.
N
verschijnt op het display in het
dashboard.

De aanduiding N
op het display
knippert als u de motor probeert te
starten zonder dat de selectiehen-
del in de stand N
staat.


)
Selecteer de eerste versnelling
(stand M
of A
) of de achteruitver-
snelling (stand R
).

)
Zet de handrem vrij, als deze
niet automatisch wordt bediend.

)
Neem uw voet van het rempe-
daal en geef gas.


)
Houd het rempedaal ingetrapt,
terwijl u de selctiehendel naar
voren verplaatst.


Achteruitversnelling

Schakel pas in de achteruit-
versnelling als de auto stil-
staat.
Om schokken te vermijden, geeft u
niet meteen na het selecteren van
de versnelling gas.


Neutraalstand

Schakel nooit in de stand N

als de auto rijdt.

Page:   < prev 1-10 ... 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 ... 340 next >