ESP CITROEN C5 2014 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 10 of 333

8
IN EEN OOGOPSLAG
BESTUURDERSPLAATS


1.
Bediening ruiten / spiegels / kinderbeveiliging.

2.
Geheugen bestuurdersstoel.

3.
Openen van de motorkap.

4.
Bedieningstoetsen op het stuur:


- snelheidsbegrenzer

- snelheidsregelaar

5.
Claxon.

6.
Bediening op het stuurwiel van het audio-/
datacommunicatiesysteem.

7.
Airbag aan bestuurderszijde.

8.
Navigatieregelknoppen in de audio-/
datacommunicatiesystemen en boordcomputer.

9.
Ventilatierooster bestuurder.

10.
Instrumentenpaneel.

11 .
Ventilatierooster bestuurder.

12.
Bediening Stop & Start.

13.
Bediening ruitenwissers en -sproeier.

14.
Contactslot.

15.
Bediening ESP / parkeerhulp / Lane Departure
Warning System.

16.
Bediening stuurwielverstelling.

17.
Knie-airbag.

18.
Bergvak of bediening programmeerbare
verwarming.
Klep van zekeringkast.

19.
Bediening Check / anti-inbraakalarm /
parkeerplaatsassistent.

20.
Bediening verlichting / richtingaanwijzers / mistlicht /
spraakherkenning.

21.
Handmatige verstelling van de koplampen.

Page 18 of 333

16
IN EEN OOGOPSLAG
INSTRUMENTARIUM


Bandenspanningscontrole

De bandenspanningscontrole is een
hulpmiddel dat u informeert over de
staat van uw banden.
Desondanks moet de bestuurder zelf
opletten en zijn verantwoordelijkheid
nemen.

Energiespaarmodus

Nadat de motor is afgezet, worden
bepaalde functies zoals autoradio,
ruitenwissers, open dak, elektrische
stoelverstelling, telefoon, video, bin-
nenverlichting en elektrisch bedienbare
achterklep maximaal 1 uur gevoed, om
te voorkomen dat de accu leeg raakt.
Bij een lage accuspanning is deze
tijd aanzienlijk korter. Na het verstrijken van deze tijd ver-
schijnt er een melding op het display
van het instrumentenpaneel en wor-
den de actieve functies in een stand-by
stand geschakeld.
Deze functies worden automatisch op-
nieuw geactiveerd als de motor wordt
gestart.


115




198

Page 36 of 333

I
34
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN





Dynamische
stabiliteitscontrole
(ESP/ASR)



knippert. De ESP-/ASR-regeling is
actief. Deze functie verbetert de aandrijving en
zorgt voor een betere koersstabiliteit.

permanent, in combinatie
met een geluidssignaal
en een melding op
het display van het
instrumentenpaneel.
Storing in de ESP-/
ASR-regeling, tenzij deze is
uitgeschakeld en het lampje
in de schakelaar brandt. Laat dit controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalifi ceerde
werkplaats.




Zelfdiagnose
motor


permanent. Er is een storing in de
emissieregeling. Het controlelampje moet doven als de
motor wordt gestart.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats als dit niet het
geval is.

knippert. Er is een storing in het
motormanagementsysteem. Kans op beschadiging van de katalysator.
Laat dit controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalifi ceerde
werkplaats.

Controlelampje



brandt



Oorzaak



Acties / Opmerkingen



Slijtage
van de
remblokken


permanent, in
combinatie met een
geluidssignaal en
een melding op het
multifunctionele display.
De remblokken zijn aan
vervanging toe. Laat de remblokken vervangen door het
CITROËN-netwerk of eengekwalifi ceerde
werkplaats.

Uitschakeling
van de
automatische
werking van
de elektrisch
bediende
handrem


permanent. De functies "automatisch
aantrekken" (bij het
afzetten van de motor) en
"automatisch vrijzetten" zijn
uitgeschakeld of werken niet.
Activeer de functie (volgens land van
bestemming) via het confi guratiemenu van de
auto of raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats als de handrem
niet meer automatisch wordt aangetrokken of
vrijgezet.
De handrem kan met behulp van de procedure
voor de noodontgrendeling handmatig worden
vrijgezet.
Raadpleeg voor meer informatie over de
elektrisch bediende handrem de rubriek "Rijden".

Page 37 of 333

I
35
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN


Controlelampje



brandt



Oorzaak



Acties / Opmerkingen








Laag
brandstofniveau



permanent. Als het lampje gaat branden
zit er nog ongeveer 5 liter



brandstof
in de tank. Ga zo snel mogelijk tanken om te
voorkomen dat u met een lege tank strandt.
Dit verklikkerlampje gaat elke keer na het
aanzetten van het contact branden zolang er
niet voldoende brandstof getankt is.
Inhoud brandstoftank: 71 liter.
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is,
hierdoor kunnen het emissieregelsysteem
en het injectiesysteem beschadigd raken.






Te hoge
koelvloeistoftemperatuur


permanent rood. De temperatuur van de
koelvloeistof is te hoog.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Wacht met het eventueel bijvullen van de
koelvloeistof tot de motor is afgekoeld.
Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg
dan het CITROËN-netwerk of een gekwalifi ceerde
werkplaats.




Laadstroom
accu


permanent.

Er is een storing in het
laadstroomcircuit van de accu
(vervuilde of losgeraakte
accuklemmen, aandrijfriem dynamo
ontspannen of gebroken...). Het lampje moet bij het starten van de motor
uitgaan. Parkeer de auto op een veilige plek.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats als dit niet het
geval is.

+



Autogordel niet
vastgemaakt /

losgemaakt


permanent.
De bestuurder en/of de
voor-/achterpassagier
heeft zijn autogordel niet
vastgemaakt of losgemaakt. Trek aan de gordel en klik de gesp vast in
de gesphouder.


Autogordels
losgemaakt
of niet
vastgemaakt




permanent, in
combinatie met het
waarschuwingslampje
autogordel
losgemaakt/niet
vastgemaakt.

De verlichte punten stellen de passagiers voor
die geen autogordel dragen.
De punten:


- branden gedurende 30 seconden na het
starten van de auto,

- branden in de loop van de rit bij een
wagensnelheid tussen 0 en 20 km/h,

- knipperen bij een wagensnelheid hoger
dan 20 km/h ongeveer 120 seconden in
combinatie met een geluidssignaal.

Page 40 of 333

I
38
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN










Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.
Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een bericht op het multifunctionele display.



Controlelampje



brandt



Oorzaak



Acties / Opmerkingen








Passagiersairbag



permanent. De schakelaar in het
dashboardkastje staat in de
stand " OFF
".
De frontairbag aan
passagierszijde is
uitgeschakeld.
In dit geval kunt u een
kinderzitje met de "rug in de
rijrichting" plaatsen. Zet de schakelaar in de stand " ON
" om de
frontairbag aan passagierszijde in te
schakelen.
Bevestig in dit geval op deze zitplaats
geen kinderzitje met de "rug in de
rijrichting".





ESP/ASR


permanent.

De toets midden op het dashboard
wordt ingedrukt. Het bijbehorende
controlelampje gaat branden.
De functie ESP/ASR wordt
uitgeschakeld.
ESP: dynamische
stabiliteitscontrole.
ASR: antispinregeling. Druk op de toets om de functie ESP/ASR
in te schakelen. Het controlelampje dooft.
De functie ESP/ASR wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Wanneer het systeem is uitgeschakeld
wordt het automatisch opnieuw
ingeschakeld bij snelheden hoger dan
ongeveer 50 km/h.

Page 64 of 333

III
62
COMFORT
Deze functie zorgt voor een massage ter
hoogte van de lendenen van de bestuur-
der. De functie werkt alleen bij draaiende
motor.


)
Druk op de knop A
.
Het controlelampje gaat branden en de
massagefunctie wordt voor een tijdsduur
van 1 uur ingeschakeld. Gedurende deze
tijdsduur wordt de massage in cycli van
6 minuten uitgevoerd (4 minuten massa-
ge worden gevolgd door 2 minuten rust).
Het systeem voert in totaal 10 cycli uit.
Na 1 uur wordt de functie uitgeschakeld.
Het controlelampje gaat uit.

Massagefunctie
In-/uitstapfunctie

De instapfunctie vergemakkelijkt het
in- en uitstappen.
Zo schuift de stoel automatisch naar
achteren bij het afzetten van het
contact of bij het openen van het
bestuurdersportier; de stoel blijft in
deze stand staan tot u weer instapt.
Bij aanzetten van het contact schuift
de stoel weer naar voren in de ge-
programmeerde stand.
Zorg ervoor dat het verplaatsen van
de stoel niet gehinderd wordt door
voorwerpen of personen.
Deze functie is standaard uitgescha-
keld. U kunt deze functie activeren
of uitschakelen via het “Hoofdmenu”
van het display van het instru-
mentenpaneel. Selecteer hiervoor
“Parameters auto / Comfort / In-/uit-
stappen bestuurder”.

Uitschakelen
U kunt de massagefunctie op elk ge-
wenst moment uitschakelen door op
de knop A
te drukken.










Bediening stoelverwarming


Bij draaiende motor zijn de voor-
stoelen apart regelbaar.


)
Met de corresponderende draai-
knop aan de buitenzijde van bei-
de voorstoelen kan de stoelver-
warming ingeschakeld worden
en kan een verwarmingsstand
worden geselecteerd
:


0 : Uit.

1 : Laag.

2 : Gemiddeld.

3 : Hoog.

Page 66 of 333

III
64
COMFORT
ACHTERBANK
U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het
rechterdeel (1/3) van de achterbank
neerklappen om de bagageruimte te
vergroten.

Verwijderen van de zitting



)
Schuif de voorstoel aan de des-
betreffende zijde indien nodig
naar voren.

)
Til de voorzijde van de zitting
1
omhoog.

)
Kantel de zitting 1
volledig tegen
de rugleuning van de voorstoel.

)
Verwijder de zitting 1
uit de be-
vestigingen door de zitting om-
hoog te trekken.



Terugplaatsen van de zitting



)
Plaats de zitting 1
in verticale
richting in de bevestigingen.

)
Klap de zitting 1
omlaag.

)
Druk de zitting vast.



Neerklappen van de achterbank

Kantel om beschadiging van de ach-
terbank te voorkomen altijd eerst
de zitting naar voren voordat u de
rugleuning neerklapt:



)
schuif de voorstoel indien nodig
naar voren,

)
til de voorzijde van de zitting
1
omhoog,

)
kantel de zitting 1
volledig tegen
de rugleuning van de voorstoel,

)
controleer of de veiligheidsgor-
del langs de rand van de rugleu-
ning loopt,

)
zet de hoofdsteunen in de laag-
ste stand of verwijder deze zo
nodig,

)
trek de hendel 3
naar voren om
de rugleuning 2
te ontgrendelen,

)
klap de rugleuning 2
neer.
De zitting 1
kan worden verwijderd
voor extra laadruimte.


Terugplaatsen van de achterbank

Bij het terugplaatsen van de achter-
bank:


)
zet de rugleuning 2
rechtop en
vergrendel deze,

)
klap de zitting 1
terug,

)

zet de hoofdsteunen weer in de
hoogste stand of plaats deze terug.
Let erop dat bij het terugplaatsen
van de achterbank de veiligheids-
gordels niet klem komen te zitten
en dat de gesphouders op de juiste
plek komen te zitten.
De rode controlemarkering van de
bediening 3
mag niet meer zichtbaar
zijn, anders moet u de rugleuning zo
ver mogelijk naar achteren duwen.

Page 105 of 333

VI
103
VOORZIENINGEN
BAGAGEAFDEKSCHERM (TOURER)

Oprollen



)
Druk voorzichtig de vergrende-
ling (PRESS) in. Het bagageaf-
dekscherm wordt automatisch
opgerold.
De fl ap A
kan langs de leuning van
de achterbank worden neergeklapt.


Verwijderen


)
Knijp de bediening 1
in en licht het
bagageafdekscherm eerst aan het
rechter uiteinde op, daarna aan het
linker uiteinde en verwijder het.



Plaatsen



)
Plaats het linker uiteinde van het
oprolmechanisme in de uitspa-
ring B
achter de achterbank.

)
Knijp de bediening 1
van het op-
rolmechanisme in en bevestig
het in de uitsparing C
rechts.

)
Laat de bediening los om het ba-
gageafdekscherm te bevestigen.

)
Rol het bagageafdekscherm af
tot het vast kan worden gezet
aan de achterstijl.








Bagagenet voor hoge
belading (Tourer)
Het net, dat aan de specifi eke bo-
venste en onderste bevestigingen
wordt vastgemaakt, zorgt ervoor dat
de auto tot aan het dak kan worden
beladen:


- achter de achterbank (zitrij 2),

- achter de voorstoelen (zitrij 1)
wanneer de achterbank is neer-
geklapt.
Controleer bij het plaatsen van het
net of de gespen van de riemen
zichtbaar zijn vanuit de bagage-
ruimte; hierdoor is het gemakkelijker
de riemen te ontspannen of aan te
spannen.

Page 106 of 333

VI
104
VOORZIENINGEN

Plaatsen


)
klap de rugleuningen van de
achterstoelen neer,

)
plaats het oprolmechanisme
van het beschermnet voor
hoge belading boven de twee
rails 1
achter de achterstoelen
(2/3 gedeelte van de bank). De
twee uitsparingen 2
moeten zich
boven de twee rails bevinden,

)
steek de twee rails 1
in de uit-
sparingen 2
en duw het oprol-
mechanisme (over de lengte)
van rechts naar links om het te
blokkeren,

)
plaats de rugleuningen van de
achterstoelen terug.

Zitrij 1
Zitrij 2
Voor gebruik bij
zitrij 1:


)
klap de rugleu-
ningen van de
achterstoelen
neer,

)
open de ver-
grendelingen
3
van de cor-
responderen-
de bovenste
bevestigingen,

)
rol het beschermnet voor hoge
belading af en steek een van de
uiteinden van de metalen stang
van het net in de corresponde-
rende vergrendeling. Zorg er-
voor dat de haak goed in de rail
ligt in de vergrendeling 3
,

)
trek aan de metalen stang van het
beschermnet voor hoge belading
om de andere haak in de tweede
vergrendeling te bevestigen.
Voor gebruik bij
zitrij 2:


)
open de ver-
grendelingen
4
van de cor-
responderen-
de bovenste
bevestigingen,

)
rol het beschermnet voor hoge
belading vanaf de achterbank af
door het van de bevestigingsha-
ken te drukken,

)
plaats een van de uiteinden van
de metalen stang van het net in
de vergrendeling van de corres-
ponderende bevestiging. Zorg
ervoor dat de haak goed in de
rail ligt in de vergrendeling,

)
plaats de andere haak in de
tweede vergrendeling en trek de
metalen stang naar u toe.

Page 112 of 333

VII
110
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
ADVIEZEN VOOR KINDERZITJES


Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de veilig-
heidsgordel moet over de schouder
van het kind liggen zonder de hals te
raken.
Controleer of de heupgordel goed
over de bovenbenen van het kind ligt.
CITROËN beveelt aan een stoelver-
hoger met rugleuning te gebruiken
voorzien van een gordelgeleider ter
hoogte van de schouder.

Laat uit veiligheidsoverwegingen:


- geen kinderen zonder toezicht ach-
ter in een auto,

- nooit een kind of een dier in een
auto achter wanneer alle ruiten
gesloten zijn en de auto in de zon
staat,

- de sleutels nooit binnen bereik van
de kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voorko-
men dat de portieren per ongeluk ge-
opend worden.
Zorg er voor dat de achterzijruiten niet
verder dan voor 1/3 deel geopend wor-
den.
Plaats zonneschermen om uw jonge
kinderen tegen de zon te beschermen.



De onjuiste bevestiging van een kin-
derzitje brengt de veiligheid van het
kind in gevaar in geval van een bot-
sing.
Wanneer u een kinderzitje met de
veiligheidsgordel in de auto instal-
leert, let er dan wel op dat de gordel
goed gespannen is; het zitje moet
namelijk strak aan de autostoel zijn
bevestigd.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels
of het tuigje van het kinderzitje, zelfs
bij korte ritten, worden vastgemaakt
waarbij de speling ten opzichte van
het lichaam van het kind zoveel mo-
gelijk moet worden beperkt
.
Zorg er voor een optimale beves-
tiging van het kinderzitje "met het
gezicht in de rijrichting" voor dat de
rugleuning van het zitje tegen de
rugleuning van de stoel van de auto
aandrukt en dat de hoofdsteun geen
belemmering vormt.
Als de hoofdsteun verwijderd moet
worden, berg deze dan zorgvuldig
op om te voorkomen dat de hoofd-
steun door de auto vliegt bij krachtig
afremmen.
Kinderen jonger dan 10 jaar mogen
niet met het gezicht in de rijrichting
op de passagiersstoel voor worden
vervoerd, behalve als de achterzit-
plaatsen al bezet zijn door andere
kinderen of als de achterbank niet
bruikbaar, neergeklapt of verwijderd
is.
Schakel de airbag aan passagiers-
zijde * uit zodra een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de voor-
stoel wordt geplaatst. Het kind kan
anders bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
*
Volgens land van bestemming en
de wetgeving in uw land.

Page:   1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 ... 50 next >