CITROEN DS3 2011 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 141 of 324

Page 142 of 324










Richtingaanwijzers
Gebruik de richtingaanwijzers om een
verandering van rijrichting of rijstrook aan tegeven.)Links: duw de hendel helemaal omlaag, tot
voorbi
j de weerstand. )Rechts: duw de hendel helemaal omhoog,
tot voorbij de weerstand.
Functie "snelweg"
) Beweeg de schakelaar kort omhoog of omlaag, zonder deze door de
weerstand te drukken. De desbetreffenderichtingaanwijzers zullen drie keer knipperen.







Alarmknipperlichten
Gebruik de alarmknipperlichten om het overige
verkeer te waarschuwen in het geval van file,pech, slepen of een ongeval.)Druk deze knop in: de richtingaanwijzers
knipperen te
gelijker tijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.

Page 143 of 324

141Veiligheid
Automatisch inschakelen
van de alarmkni
pperlichten
Bij een noodstop worden de
alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate
van remvertraging, automatisch ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de
alarmknipperlichten uit.)U kunt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door de knop in te drukken.







Claxon

Gebruik de claxon om medeweggebruikers
te waarschuwen bij gevaar.) Druk op een van de spaken van het stuur wiel.
Gebruik de claxon alleen wanneer hetecht nodig is, in de volgende gevallen:


- onmiddellijk gevaar,

- inhalen van fietsers of voetgangers,


- naderen van een onoverzichtelijke bocht.










Urgence-oproep of
Assistance-oproep
Hiermee kunt u een noodoproep of
hulpoproep doen naar de hulpdiensten of de
desbetreffende CITROËN-helpdesk.
Raadplee
g het hoofdstuk "Audio en datacommunicatie" voor meer informatie over
het gebruik van deze voorziening.

Page 144 of 324


















Hulpsystemen bij het remmen
Uw auto is voorzien van drie systemen die uhelpen om de auto in een noodsituatie veilig totstilstand te brengen:
- het antiblokkeersysteem (ABS),
- de elektronische remdrukregelaar (EBD),
- Brake Assist System (BAS).


Antiblokkeersysteem (ABS)
en Electronic Brake Force
Distribution (EBD)

Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid vanuw auto, vooral op een slecht of glad wegdek.

Inschakelen
Het antiblokkeersysteem treedt automatischin werking zodra een van de wielen dreigt te blokkeren.
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, is dat
merkbaar aan het trillen van het rempedaal; dit
is de normale werkin
g.
Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los.


Storing
Als dit waarschuwingslampje gaatbranden in combinatie met de controlelampjes STOPen ABS,een geluidssignaal en een melding op hetmultifunctionele display, duidt dit op een storing
in de elektronische remdrukregelaar. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen.
Stop op een veilige plaats.
Zorg er bij ver vanging van de wielen (banden en velgen) voor dat er wielen worden gemonteerd die aan de voorschriften van de constructeur
voldoen.

Als dit waarschuwingslampje gaatbranden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing
in het antiblokkeersysteem. Door deze storing
zou u ti
jdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen.
Raadplee
g in beide gevallen het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Page 145 of 324

143Veiligheid
Brake Assist System (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de
optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt.

Inschakelen

Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigdebedieningskracht minder wordt en dat deeffectiviteit van het remmen wordt vergroot.
Trap het rempedaal bij een noodstopzeer krachtig in en laat het pedaal niet los.















Stabiliteitscontrolesystemen
Antislipregeling
(ASR) en elektronisch
stabiliteitspro
gramma (ESP)
De antislipregeling verbetert de tractie van de wielen om doorslippen te voorkomen, door in
te grijpen op de remmen van de aangedreven wielen en op het motorkoppel.
Het elektronisch stabiliteitsprogramma grijptin via de remmen van één of meer wielen en
via het motorkoppel om de auto (binnen degrenzen van de natuurkundige wetmatigheden) weer in de juiste koers te brengen.


Inschakelen

De systemen worden automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
De systemen worden geactiveerd zodra de
wielen te weinig grip hebben of de koers van
de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting.
In dat
geval gaat dit controlelampje ophet instrumentenpaneel knipperen.

Page 146 of 324

Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...)
kan het nuttig zijn de systemen ASR en ESP uit
te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen
en weer grip kunnen krijgen.)Druk op de knop "ESP OFF", die zich links onder het stuur bevindt.

Als dit controlelamp
je op het
instrumentenpaneel en het
controlelampje van de knop branden, zijn de systemen ASR en ESP uitgeschakeld.


Opnieuw inschakelen:

Deze systemen worden automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf 50 km/h (behalve bij debenzinemotoren 1,6 I THP 150 en R ACING).
) Druk nogmaals op de knop "ESP OFF"om de systemen handmatig weer in te schakelen.



Storing

De systemen ASR en ESP zorgenvoor meer veiligheid tijdens het rijden.De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of tot te hard rijden.
De goede werking van de systemenwordt verzekerd door het naleven van de voorschriften van de constructeur ten aanzien van:


- de wielen (banden en velgen),

- de onderdelen van het remsysteem,

- de elektronische componenten,

- procedures voor montage enwerkzaamheden.
Laat de systemen na een aanrijdingcontroleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Als dit lamp
je gaat branden in combinatie
met een geluidssignaal en een meldingop het multifunctionele display, duidt dit
op een stor
ing in deze systemen.
Laat de systemen controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.

Page 147 of 324

Veiligheid
Veiligheidsgor dels

Veiligheidsgordels vóór


De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en eenspankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en passagier
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen depyrotechnische gordelspanners er voor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid.

Omdoen
)
Trek aan de gordel en steek de gesp in degordelsluiting.)
Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
tr
ekken.
Losmaken
) Druk op de rode knop van de gordelsluiting.)
Houd de gordel vast ter wijl deze zich oprolt.

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel losgemaakt/niet vastgemaakt
Als het contact wordt aangezet, gaat dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden om aan
te geven dat de bestuurder en/of voorpassagier
zijn gordel nog niet heeft vastgemaakt.
Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h,
knipper t het waarschuwingslampje gedurende
2 minuten in combinatie met een steeds sterker
wordend geluidssignaal. Na deze 2 minuten
blijft het waarschuwingslampje branden
zolang de bestuurder en/of voorpassagier zijn
veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.

Page 148 of 324

Veiligheidsgordels
achter

Omdoen
)
Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.)
Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.



Losmaken
)Druk op de rode knop van de gordelsluiting. )Houd de gordel vast ter wijl deze zich
oprolt. De zitplaatsen achter zi
jn voorzien van een
driepunts veiligheidsgordel met oprolautomaaten spanbegrenzer.

Page 149 of 324

147Veiligheid
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hunveiligheidsgordel goed hebben omgedaan envastgemaakt. Zorg er voor dat alle inzittenden tijdens hetrijden hun veiligheidsgordel dragen, ook albetreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoendeeffectief. De veiligheidsgordels zijn voorzien van eenoprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengtevan de gordel automatisch wordt aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. Degordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt. Controleer zowel voor en na het gebruik vande gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het hollegedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting diein werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichtingdeblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat deriem weer een stukje wordt opgerold.

Voor een effectieve werking van deveiligheidsgordel:


- dient deze strak om het lichaam teworden gedragen,

- moet deze in een vloeiende bewegingnaar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt,

- mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen,

- mag deze geen beschadigingen of rafels ver tonen,

- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijkeveiligheidsvoorschriften moetenwerkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoer t.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,vooral als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellenvan een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m gebruik van een geschiktkinderzitje.De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden.Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding , vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem isgeïntegreerd.In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden. Laat het systeem na een aanrijdingcontroleren en eventueel vervangen door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats

.

Page 150 of 324

Airbags
De airbags zijn speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd
de middelste passagier achter) bij ernstige aanrijdingen te verbeteren. Ze vormen
een aanvulling op de werking van de
veiligheidsgordels met spanbegrenzers (behalve bij de middelste passagier achter).
De elektronische schoksensoren registreren
de
frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan
de registratiezones voor een aanrijding worden
blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding gaan deairbags onmiddellijk af om de inzittenden
van de auto (uitgezonderd de middelste passagier achter) te beschermen. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordtbelemmerd en de inzittenden de autoeventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of eenaanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto over de kop slaat,
treden de airbags niet in werking. De
ve
iligheidsgordels zorgen in deze situaties
voor een afdoende bescherming.
De airbags werken alleen als het contact aan is.De airbags werken slechts eenmaal. Als er een tweede aanrijdingplaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), worden de airbagsniet meer opgeblazen.

Registratiezones voor een aanrijding
A.Impactzone vóór.
B.Impactzone opzij.
Het activeren van de airbags gaat gepaard met wat onschadelijke rook eneen knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. De rook is niet schadelijk, maar kan voor personen die hier gevoelig voor zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordtgeproduceerd, kan het gehoor gedurende een kor te periode enigszins verminderen.

Page:   < prev 1-10 ... 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 ... 330 next >