stop start CITROEN DS4 2011 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 85 of 402

83Comfort

2. Regeling bestuurderszijde 4. Automatisch programma "zicht"
Om het interieur maximaal te verkoelen of te ver warmen is het mogelijk de minimale waarde 14 of de maximale waarde 28 te overschrijden.)
Draai de knop 2
of 3
naar links
totdat "LO"
verschijnt of naar rechts totdat "HI"
verschijnt. Zie "Voorruitontwasemin
g - Ontdooien".

3. Regeling passagierszijde
De bestuurder en de voorpassagier
kunnen de temperatuur afzonderlijk naar wens instellen.
De op het display weergegeven
waarde heeft betrekking op een bepaaldcomfortniveau en niet op de werkelijke
temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit.
)Draai de knop 2 of 3
naar links of naar rechts om deze waarde te verlagen of te
ver
hogen.
Voor een optimaal com
for t wordt de waarde
21 aanbevolen. Niettemin is afhankelijk van uw
wensen een afstelling tussen 18 en
24 gebruikelijk.
Voor een o
ptimaal comfor t is het raadzaam
dat het verschil in instelling links en rechts nietmeer dan 3 bedraagt.

Handmatig verstellen
Als u dat wenst, kunt u de automatische bediening van het systeem handmatig
aanpassen. De controlelampjes in de toets "AUTO"
gaan uit; de overige functies blijven
automatisch geregeld.
) Druk op de toets "AU TO "om het systeem
weer volledig automatisch te laten
functioneren.
Bij auto's met een Stop & Start-systeemgeldt dat zolang de voorruitontwasemingin werking is, de STOP-functie niet beschikbaar is.

Page 87 of 402

85
Comfort
Uitschakelen van het
s
ysteem
) Draai de knop van de
luchtopbrengst naar links tot
alle lampjes uitgaan.
Deze schakelaar heeft geen invloed op de werking van de automatische airconditioning,alleen op de aanjagersnelheid.Tijdens de "REST"-functie kunt u de temperatuur, de luchthoeveelheid en de luchtverdeling niet wijzigen: deze worden automatisch geregeld, afhankelijk van de buitentemperatuur.Deze functie is niet aanwezig in de STOP-stand van het Stop & Start-systeem.



Vermijd het te lang rijden met ingeschakelde luchtrecirculatie of een uitgeschakeld systeem om te voorkomen dat de ruiten beslaan of deluchtkwaliteit vermindert. Bi
j het aanzetten van het contact

- De signaleringen lichten op: de functie isbeschikbaar.

- Druk op de toets REST
om deze functievoor enkele minuten in te schakelen.
Dit wordt aangegeven door twee streepjes
in de controlesignaleringen en het branden
van vier lamp
jes voor de aanjagersnelheid.

- De functie is uit- en dan weer in teschakelen zolang de controlesignaleringen branden.

- Aan het einde van de beschikbaarheid van
deze functie, gaan de signaleringen uit. Bi
j het afzetten van de motor- De displays zijn verlicht zolang de functiebeschikbaar is.
- Druk op de toets RESTom de ventilatie
voor enkele minuten in te schakelen.
Dit wordt aangegeven door twee streepjes
in de controlesignalering en het branden
van vier lamp
jes voor de kracht van de
aanjager.
De functie blijft gehandhaafd, ook als de
auto vergrendeld is.
- De signaleringen gaan aan het einde vande beschikbaarheid van de functie uit .Als u nog een keer op de toets drukt
vóór het einde van de beschikbaarheidschakelt u de ventilatie definitief uit: designaleringen verdwijnen en de functie is
niet meer beschikbaar.
Alle functies van de airconditioning en het
ventilatiesysteem worden dan uitgeschakeld.
De temperatuur wordt dan niet meer geregeld, maar er blijft een kleine luchtstroom gehandhaafd.) Wijzig de instellingen (temperatuur,
luchthoeveelheid en luchtverdeling) of druk
op de toets "AU TO "om het systeem weer met de laatst ingestelde waarden in te schakelen.

Page 88 of 402

Ontwasemen - Ontdooien voorruit en zijruiten
Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen moeten staan
om de voorruit en de zi
jruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.
Met handbediende
airconditioning
)Zet de knoppen van de luchttemperatuur, de aanjagersnelheid en de luchtverdelingin de met de desbetreffende opdruk
weergegeven stand.
)Zet de knop van de luchttoevoer in destand "Toevoer van buitenlucht" (controlelampje op de knop gedoofd). )Schakel de airconditioning in door de toets
"A/C"
in te drukken; het controlelampje inde toets gaat branden.


Met automatische airconditioning
en gescheiden regeling

Als bij auto's met Stop & Start deontwaseming, de airconditioning en de aanjager zijn ingeschakeld, is de STOP-stand niet beschikbaar.

Automatisch programma"Zicht"
)
Selecteer dit programma om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.
Het systeem werkt volledig automatisch en regelt de luchttemperatuur, de
aanjagersnelheid, de luchttoevoer en stelt deluchtverdeling zodanig in dat de voorruit en dezijruiten zo snel mogelijk schoon worden. ) Druk nogmaals op de toets "Zicht"
of op"AUTO"
om deze functie uit te schakelen; het controlelampje in de toets gaat uit endat van de toets "AUTO"
gaat branden.
Het systeem keer t terug naar dezelfde
instellingen als die van vóór het uitschakelen.







Bij auto's met een Stop & Star t-systeemgeldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de STOP-functie nietbeschikbaar is.

Page 102 of 402







Sleutel met afstandsbediening U kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergrendeling bedienen met de sleutel in het por tierslot of met de afstandsbediening. Desleutel met afstandsbediening dient tevens voor het lokaliseren en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.
Ontgrendelen van de auto
Sleutel uitklappen
)Druk op dit knopje om de sleutel uit teklappen.


Volledig ontgrendelen met de
afstandsbedienin
g

Selectief ontgrendelen met de
afstandsbediening
)Druk op het ontgrendelknopje (open hangslot) om de auto
volledig te ontgrendelen.

)Druk één keer op het
ontgrendelknopje (open hangslot)om alleen het bestuurdersportier
te ontgrendelen.
) Druk nogmaals op het ontgrendelknopje (open hangslot) om de andere por tieren en
de achterklep te ontgrendelen.
Ruiten openen met de
afstandsbediening
)
Houd het ontgrendelknopje(open hangslot) ingedrukt tot de
ruiten de gewenste stand hebbenbereikt. Het openen stopt zodra u het knopje loslaat.


Programmeren van deontgrendeling
Het volledig of selectief ontgrendelen
van
de por tieren kan wordeningesteld met behulp van hetconfiguratiemenu van de auto.

Page 106 of 402

Starten van de motor
)Steek de sleutel in het contactslot.
Het systeem herkent de code van de
startblokkering. )Draai de sleutel rechtsom in destand 3 (Starten).)Laat zodra de motor draait de sleutel los.

)
Zet de auto stil. )
Draai de sleutel linksom in de stand
1 (Stop).) Ver wijder de sleutel uit het contactslot.


Afzetten van de motor
Zorg dat er geen gewicht (bijvoorbeeldeen zware sleutelhanger...) aan desleutel hangt: dit kan namelijk storingenaan het contactslot veroorzaken.









Sleutel vergeten
Als de sleutel nog in het contactslot zit en in de stand 1 (Stop)staat, wordt bij het openen van het bestuurdersportier een waarschuwingsmelding weergegeven in combinatie met eengeluidssignaal.
Als de sleutel onbedoeld in de stand2 (Contact)van het contactslot blijft staan, zal het contact na een uur automatisch worden afgezet. Draai de sleutel in de stand 1 (Stop)en ver volgens opnieuw in de stand 2 (Contact)om het contact weer aan te zetten.

Page 119 of 402

11 7Toegang tot de auto














Brandstoftank Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 60 liter.


Minimumbrandstofvoorraad

Ta n k e n
Als er minder dan 5 liter brandstof getankt wordt,
wordt deze stijging van het brandstofniveau niet
weergegeven op de brandstofmeter.
Tijdens het openen van de tankdop kan een
geluid van aangezogen lucht hoorbaar zijn.Dit wordt veroorzaakt door de onderdruk
die ontstaat door de afdichting van het
brandstofcircuit. Dit geluid is normaal.
) Druk de toets A
in tot u de tankklep hoort openen.
Dit is gedurende enkele minuten na het
a
fzetten van het contact mogelijk. Zet het contact nog een keer aan om deze functie
opnieuw te activeren (indien nodig). ) Kies bij het tankstation de juiste brandstofpomp.
)
Steek het vulpistool in de vulopening en druk hierbij de metalen klep Bin.)
Steek het vulpistool tot de aanslag naar
binnen alvorens dit te bedienen (kans opspatten). ) Houd het vulpistool in deze positie tijdens het vullen.)
Druk de klep van de tankdop dicht. Wanneer het vulpistool bij het vullen van de
brandstoftank voor de derde keer afslaat,
moet u niet verder tanken. Anders kunnen
storingen in de werking van uw auto
o
ptreden.
Als de minimumbrandstofvoorraadis bereikt, gaat dit
waarschuwingslampje branden,
vergezeld van een geluidssignaal en een melding op het display.
Als dit lampje gaat branden, zit er nog ongeveer 6 liter brandstof in de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u zonder brandstof komt te staan.





Tank nooit als de motor door het Stop & Start-systeem is afgezet; zet in dat geval altijd het contact af met de sleutel.

Page 151 of 402

149Voor zieningen
230 V / 50 Hz
stopcontact

In de middenconsole bevindt zich een 230 V / 50 Hz stopcontact (max. vermogen: 120 W).
Om dit te kunnen gebruiken:)open het deksel van de armleuning vóór,)controleer of het groene controlelampje brandt, ) sluit uw elektrische apparaat (telefoonlader,laptop, CD/DVD -speler, flessenwarmer enz. ) aan. Dit stopcontact werkt als de motor draait, maar ook in de STOP-stand bij auto's met een
Stop&Start-systeem.

Bij een storing in het systeem gaat het groenelampje knipperen.
Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Sluit hoogstens één apparaat op hetstopcontact aan (dubbelstekkers niettoegestaan).Sluit alleen apparaten aan die voldoenaan isolatieklasse II (op het apparaataangegeven). De stroomtoevoer naar dit stopcontactwordt bij overbelasting automatischonderbroken; dit gebeurt ook als er andere omstandigheden zijn die daar aanleiding toe geven (bijzondereweersomstandigheden, zware belastingvan de elektrische installatie van de auto enz.).






12 V-aansluiting
) Ver wijder het afdekkapje en sluit een geschikte adapter aan als u een12 V-accessoire wilt aansluiten(max. 120 W).

Page 179 of 402

177Veiligheid







Brake Assist System (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de
optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt.

Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de
benodigde bedieningskracht minder wordt en dat de effectiviteit van het remmen wordt
vergroot.
Trap het rempedaal bij een noodstopzeer krachtig in en laat het pedaal niet
los.














Stabiliteitscontrolesystemen (ESP)
Antislipregeling
(ASR) en dynamische
stabiliteitscontrole
(ESC)
De antislipregeling verbetert de tractie van de wielen om doorslippen te voorkomen, door in
te grijpen op de remmen van de aangedreven wielen en op het motorkoppel. De dynamische stabiliteitscontrole grijpt in via de remmen van één of meer wielen en via het
motorkoppel om de auto (binnen de grenzen
van de natuurkundige wetmatigheden) weer in
de juiste koers te brengen.

Inschakelen
De systemen worden automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
De systemen worden geactiveerd zodra de
wielen te weinig grip hebben of de koers van
de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting.
In dat
geval gaat dit controlelampje ophet instrumentenpaneel knipperen.




Intelligente Tractiecontrole
("Snow motion")

Deze auto is uitgerust met een systeem dat
zorgt voor extra tractie op besneeuwde wegen: intelligente tractiecontrole .
Deze functie signaleert situaties met weiniggrip, zoals wegrijden en voortbewegen van
de auto in verse en diepe sneeuw of over
platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden regelt de intelligente tractiecontrolehet doorslippen
van de voor wielen om voor een optimale
grip te zorgen. Zo wordt de aandrijving en debestuurbaarheid verbeterd.
Onder gladde omstandigheden is hetraadzaam te rijden op winterbanden.

Page 197 of 402

195
Rijden
Wanneer de auto stilstaat met draaiende motor, dient u de auto beslist tegen wegrollen te beveiligen door de parkeerrem handmatig
aan
t
e trekken. Trekdaarvoor aan de hendel A.

Parkeerrem aantrekken,
bij draaiende motor


De noodremfunctie mag uitsluitend inuitzonderlijke gevallen worden gebruikt.


Controleer voordat u de auto verlaat of het controlelampje van de parkeerrem op het instrumentenpaneel constantbrandt.
De aan
getrokken toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
- h
et branden van het controlelampje parkeerrem en het controlelampje P
op de hendel A ,
- de meldin
g "parkeerrem
aangetrokken".
Wanneer u het bestuurders
portier opent om
uit te stappen ter wijl de parkeerrem niet is
aangetrokken, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het
display (behalve als bij een automatische
versnellingsbak de selectiehendel in de stand Pstaat).
Bijzondere omstandigheden
In bepaalde situaties (starten van de motor...)
bepaalt de parkeerrem zelf zijn aantrekkracht. Dit is normaal.
Wilt u de auto enkele centimeters verplaatsenzonder de motor te starten, trap dan metaangezet contact het rempedaal in en zet de parkeerrem vrij door eerst aan de hendel A
te trekkenen deze vervolgens los te laten.De vrijgezette toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door het doven van het controlelampje op de hendel Ain combinatie
met de melding "Parkeerrem vrijgezet". Wanneer de parkeerrem is aangetrokken
en u deze vanwege een defect of accupechniet kunt vrijzetten, kunt u gebruik maken van
de functie voor de noodontgrendeling van de parkeerrem.



Noodremfunctie


Bij een defect aan de dynamischestabiliteitscontrole, aangegeven door
het branden van dit controlelampje,
kan de stabiliteit bij het remmen niet
worden gegarandeerd.
In dat
geval moet de bestuurder er zelf
voor zorgen dat de auto stabiel blijft door afwisselend aan de hendel Ate trekken en deze weer los te laten. Wanneer het rempedaal niet werkt of bi
juitzonderlijke situaties (onwel worden van
de bestuurder, rijles geven (indien wettelijk
toegestaan) enz.), kan de auto worden gestoptdoor aan de hendel Ate trekken en deze vast
te houden.
De dynamische stabiliteitscontrole zorgt er voor dat de auto stabiel blijft wanneer de
noodremfunctie actief is.
In geval van een storing aan het systeem
van de noodremfunctie verschijnt het bericht
"Parkeerrem defect".

Page 211 of 402

Rijden

Handmatig schakelen
)
Selecteer de stand Mom sequentieel
teschakelen in de zes versnellingen. )
Duw de selectiehendel naar het symbool +om één versnelling op te schakelen.
)
Trek de selectiehendel naar het symbool -om één versnelling terug te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling
kan alleen als de snelheid van de auto en
het toerental van de motor dit toestaan,
anders wordt er ti
jdelijk overgegaan op de
automatische bediening.
Op het instrumentenpaneel verdwijnt
de aanduiding Den verschijnen achtereenvolgens de ingeschakelde
versnellingen.

Als het motortoerental te laag of te hoog is,
knipper t de geselecteerde versnelling enkele
seconden en vervolgens wordt de werkelijkingeschakelde versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D(rijden in de
automatische stand) naar de stand M (rijden in
de handbediende stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de
automatische versnellingsbak automatisch de stand M1 .
De programma's Sport en Sneeuw kunnen niet
worden ingeschakeld in de handbediende stand.

Programma's Sport en
Sneeuw

Programma Sport "S"
)Druk op de toets "S"als de motor is gestart.
Het schakelprogramma maakt dan automatischeen dynamische rijstijl mogelijk.
Op het instrumentenpaneel verschi
jnt de aanduiding S.


Programma Sneeuw "7"
)Druk op de toets " 7
" als de motor isgestart.
De versnellingsbak past zich aan voor het
rijden op gladde wegen.
Het schakelprogramma zorgt ervoor dat ugemakkelijker kunt rijden op een ondergrondmet weinig grip.

Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding 7.
Te r ugkeren naar het
automatische programma
) Om terug te keren naar het automatische
programma kunt u het programma Spor t
of Sneeuw op elk gewenst moment
uitschakelen door opnieuw op de desbetreffende toets te drukken. Deze twee specifieke pro
gramma's vullen de
automatische werking aan onder bijzondere
rijomstandigheden.

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 next >