CITROEN DS4 2013 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 221 of 408

219Rijden
Er wordt geen waarschuwingssignaalafgegeven in de volgende situaties:
- nabij stilstaande objecten (geparkeerde
auto's, veiligheidsrails, lantaarnpalen, borden...),
- bij tegemoetkomende voertuigen,
- bij rijden over bochtige wegen of in zeer scherpe bochten, Indien een persoon, een
fietser of een
voertuig zich in de dode hoek van het voertuig bevindt, zal er een waarschuwingslamp gaan
branden in de linker- of rechterbuitenspiegel (afhankelijk van de situatie) onder de volgende
voorwaarden:


- alle voertuigen gaan dezelfde kant op,

- de snelheid van uw auto ligt tussen
12 km/h en 140 km/h,

- het verschil in snelheid ten opzichte van hetandere voertuig bedraagt minder dan
10 km/h,

- de verkeersstroom is vloeiend,

- de inhaalmanoeuvre duur t lan
ger dan normaal, doordat het ingehaalde voertuig
zich blijft ophouden in de dode hoek,

- u ri
jdt in een rechte lijn of flauwe bocht,

- uw auto trekt geen aanhanger of caravan...

- bi
j het inhalen van of ingehaald worden
door een extreem lang voertuig
(vrachtauto, autobus...) die én in de dode hoek achter wordt gedetecteerd én zich inhet gezichtsveld van de bestuurder bevindt,

- bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor en achter worden gedetecteerd worden
aangezien voor een vrachtwagen of een stilstaand object,

- bij snelle inhaalmanoeuvres.

Page 222 of 408


Storingen

Bij een storing in het systeem gaat het controlelampje in de schakelaar enkele
seconden knipperen; vervolgens gaat het uit.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats.


Bij slechte weersomstandigheden (zware regen, hagel enz.) kan hetsysteem tijdelijk minder nauwkeurigwerken.
Vooral het rijden op een nat wegdek of van een droog wegdek op een natwegdek terechtkomen kan tot eenvals alarm leiden (zo kan een wolkwaterdruppels in de dode hoek worden aangezien voor een voertuig). Let er bij slecht weer en in de winter altijd op dat de sensoren niet metmodder, sneeuw of ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere zaken ophet gedeelte onder de buitenspiegels waar de waarschuwingslampjes zitten, omdat de de dode-hoekdetectie dan mogelijk niet goed werkt. Dit geldt ook voor de detectiezones op de voor- en achterbumper.
)Om deze functie uit te schakelendrukt u nog een keer op de knop: hetcontrolelampje gaat uit.
Bij het afzetten van het contact wordt de status
van het systeem opgeslagen.
De dode-hoekdetectie wordt automatisch uitgeschakeld als u een aanhanger trekt met een door het CITROËN-netwerk gehomologeeerde
trekhaak.

Page 223 of 408

221Rijden








Snelheden opslaan Het opslaan van snelheden geldt voor de snelheidsbegrenzer en voor de snelheidsregelaar.
U kunt vijf snelheden opslaan in het geheugen van het systeem. Standaard zijn er al enkele snelheden opgeslagen.

Via uw Autoradio
)Druk op de toets "MENU"om naar hetalgemene menu te gaan.)Selecteer het menu "Persoonlijke
instellingen - Configuratie" en bevestig uw
keuze. )Selecteer het menu "Parameters auto" en
bevestig uw keuze. )Selecteer "Hulp bij het rijden" en bevestiguw keuze.)Selecteer "Opgeslagen snelheden" en
bevestig uw keuze. )Wijzig de snelheid. )Selecteer " OK" en bevestig dit om de
wijzigingen op te slaan.
Via het navigatiesysteem
eMyWay
) Druk op de toets "MEM"
voor een
overzicht van de opgeslagen snelheden.



To egang

Voer deze handelingen omwille vande veiligheid alleen uit als de autohelemaal stilstaat.
)
Druk op de rolknop linksonder op hetstuur wiel om naar het algemene menu te gaan.)
Selecteer het menu "Parameters auto" enbevestig uw keuze.)
Selecteer "Hulp bij het rijden" en bevestiguw keuze. )
Selecteer "Geprogrammeerde snelheden"en bevestig uw keuze. )
Wijzig de snelheid.)
Selecteer "OK
" en bevestig dit om de
wijzigingen op te slaan.
Bij auto's met dit systeem kunt u deze handelingen alleen doen als de auto stilstaat.

Selecteren
Selecteren van een snelheid:)
druk op de toets "+
" of " -" en houd de toetseven ingedrukt; het systeem stopt bij de
dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid,
) druk nog eens op de toets " +
" of "-
" en houd de toets ingedrukt om een andere snelheid te kiezen.
Op het instrumentenpaneel wordt de snelheiden de status van het systeem(in-/uitgeschakeld) weergegeven.

Page 224 of 408

De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de
wagensnelheid de door de bestuurder
in
gestelde maximumsnelheid overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaalgeen effect.





Snelheidsbegrenzer

Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in achtnemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en verantwoord rijden. De
functies van de snelheidsbegrenzer wordenbediend met de toetsen op het stuur.
1.Knop voor het selecteren van desnelheidsbegrenzer.
2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid.3.
Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid.4.Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzing.
5
.Toets voor weergave van de opgeslagensnelheden.
(zie "Snelheden opslaan")

Bediening op het stuur

De informatie van de snelheidsbegrenzer
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
6
.Snelheidsbegrenzer A AN/UIT.
7. Snelheidsbegrenzer geselecteerd.8.Ingestelde snelheid. 9.
Een eerder opgeslagen snelheid kiezen.
(zie "Snelheden opslaan")

Weergave op het display
Werking
Het inschakelen
van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid
dient minimaal 30 km/h te bedragen.Het uitschakelenvan de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens handmatig via de toets. Trap het gaspedaal voorbij de weerstand in om
de ingestelde snelheid tijdelijk te overschrijden.
Laat het
gaspedaal los om terug te keren naar
de ingestelde maximumsnelheid.
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in hetgeheugen.

Page 225 of 408

223Rijden
)Draai de knop 1
in de stand "LIMIT": desnelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause). Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen. )Stel de snelheid in door op de toets 2of 3te drukken (bijv.: 90 km/h).


Programmeren
U kunt de ingestelde snelheid ver volgens wijzigen met de toetsen 2 en 3:


- +/- 1 km = kort indrukken,

- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Als er eerder snelheden zijn opgeslagen, zal de dichtsbijliggende
opgeslagen snelheid worden aangehouden; raadpleeg hetdesbetreffende hoofdstuk voor meer informatie. )Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4 . )Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets4 : het uitschakelen wordt bevestigd op het display (Pause). )Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de
toets 4.

Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd. Als het gaspedaal met krachtwordt ingetrapt, tot voorbijhet zware punt, wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de
ingestelde snelheid op het display knipperen.


Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gas
wordt losgelaten.

Bij een steile afdaling of bij snel accelereren kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalenblijven hangen:


- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,

- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.


Uitschakelen van de functie
)Draai de knop 1 in de stand "0"
: de selectievan de snelheidsbegrenzer wordt ongedaangemaakt. De snelheidsbegrenzer wordt niet meer op het display weergegeven.


Storing

In het geval van een storing in de snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheidgewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Page 226 of 408






Snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar kan
de bestuurder met een constante ingesteldesnelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
De
functies van de snelheidsregelaar wordenbediend met de toetsen op het stuur.
1.Knop voor het selecteren van desnelheidsregelaar.
2. Toets voor het programmeren van een snelheid en het verlagen van de ingestelde snelheid.3.
Toets voor het programmeren van een snelheid en het verhogen van de ingesteldesnelheid.4.Toets voor het uitschakelen / her vatten van
de snelheidsregeling.
5.Toets voor een overzicht van deopgeslagen snelheden.
(zie paragraaf "Snelheden opslaan")

Bediening op het stuur

Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigenen zijn verantwoordelijkheid nemen.
Houd uw voeten altijd in de buurt van de pedalen. De in
formatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
6
.Snelheidsregeling uitgeschakeld / her vat.
7. Snelheidsregelaar geselecteerd.8.Ingestelde snelheid. 9.
Opgeslagen snelheid selecteren.
(zie paragraaf "Snelheden opslaan")


Weergave op het display
Werking
Het inschakelen
van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig: daarvoor moet de automet een snelheid van minstens 40 km/h en in
de volgende versnelling rijden:
- in de vierde versnelling bij auto's met eenhandgeschakelde versnellingsbak,
- in de tweede versnelling bij auto's met
een EGS-versnellingsbak of automatische
versnellingsbak,
- in
de stand A
bij een elektronisch bediende
versnellingsbak of de stand Dbij eenautomatische versnellingsbak.
Het uitschakelen
van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het rem- of koppelingspedaal in te trappen of om
veiligheidsredenen, door activering van het ESP.
Door het gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te
laten.
Na het afzetten van het contact worden alleingestelde snelheden gewist.

Page 227 of 408

225
Rijden

Programmeren
)Draai de knop 1in de stand "CRUISE":de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause).
)Stel de snelheid in door de
wagensnelheid op het gewenste niveau
te brengen en vervolgens op de toets 2of 3te drukken (bijv.: 110 km/h); desnelheidsregelaar is in werking (ON).
U kunt de ingestelde snelheid ver volgens wijzigen met de toetsen 2
en 3
:


- +/- 1 km = kort indrukken,

- +
/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.

Als er snelheden in het geheugen zijn opgeslagen, zal het systeemstoppen bij de dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid; raadpleeg de
desbetreffende paragraaf voor meer informatie.
)Snelheidsregelaar uitschakelen: druk op de toets 4:
het uitschakelen
wordt bevestigd op het display (Pause).
)Snelheidsregelaar opnieuw inschakelen: druk nogmaals op de toets 4 .



Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.


Uitschakelen van de functie
)Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de snelheidsregelaar
wordt ongedaan gemaakt. De snelheidsregelaar wordt niet meer op het display weergegeven.



Storing



In het geval van een storing in de snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Let tijdens het gebruik van desnelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van dewagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Op een steile helling of bij het trekken vaneen zware aanhanger kan het voorkomen dat de ingestelde snelheid niet wordt gehaald. Om te voorkomen dat de pedalen blijvenhangen:


- controleer of de mat goed op zijnplaats ligt,

- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.

Page 228 of 408






Parkeerplaatsassistent
Dit systeem meet de afmetingen van een parkeerplek tussen twee auto's of obstakels en geeft informatie over:
- de mogelijkheid te parkeren in een lege parkeerplaats, aan de hand van een model
van uw auto en de benodigde afstanden
voor het manoeuvreren,
- de moeilijkheidsgraad van het inparkeren.
Het s
ysteem meet geen parkeerruimtes op
waar van de afmetingen aanmerkelijk groter of
kleiner zijn dan het model van de auto.

Weergave op hetinstrumentenpaneel gpg U hebt een beschikbare parkeerplek ontdekt: )Druk op de schakelaar A
om de functie te selecteren. )Schakel de richtingaanwijzer aan de zijde
van de parkeerplaats in; er verschijnt eenbericht ter bevestiging van het meten. )Rij langs de parkeerplaats met eensnelheid van minder dan 20 km/h, en
bereid u voor op het inparkeren.
)Zodra het systeem klaar is met het meten, geeft het de moeilijkheidsgraad voor het inparkeren aan met een melding op hetmultifunctionele display, in combinatie met een geluidssignaal.

Werking
Het controlelampje van deparkeerplaatsassistent kan
twee verschillende toestanden aangeven:
-brandt constant: de functie is geselecteerd door een druk op de schakelaar A.
-
UIT:de functie is niet ingeschakeld.

Page 229 of 408

227Rijden

De functie kan de volgende meldingen
weergeven:
De functie wordt automatisch uitgeschakeld:
- bij het inschakelen van de
achteruitversnelling,
- bi
j het afzetten van het contact,
- als geen meting nodig is,
- vijf minuten na het selecteren van de
functie,
- als gedurende langer dan een minuut met
meer dan 70 km/h wordt gereden.

Als de zi
jdelingse afstand tussen uw auto en deparkeerplek te groot is, bestaat de kans dat het
systeem geen meting uitvoer t.
De
functie blijft na elke meting beschikbaar,
zodat u meerdere parkeerplaatsen achter elkaar kunt laten opmeten.
Let er bij slecht weer en in de winter op dat de sensoren niet ver vuild, bevroren of met sneeuw
bedekt zijn.
De parkeerplaatsassistent schakelt de
parkeerhulp aan de voorzi
jde tijdens het meten
uit, zolang de auto vooruit rijdt. Inparkeren mogelijk
Inparkeren moeilijk
Inparkeren afgeraden
Laat het systeem bij een storing controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Page 230 of 408






Parkeerhulp
Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper obstakels in denabijheid van de auto (personen, auto's,
bomen, slagbomen, enz.) die binnen het detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden door dode hoeken in het detectiebereik mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich
vlak bij de auto bevinden.

Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd aler t te blijven enis zelf verantwoordelijk. De
functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij klinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.


Parkeerhulp achter


Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbrokengeluidssignaal gewaarschuwd bij het
naderen van obstakels. De frequentie van het geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan
welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Z
odra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het geluidssignaal ononderbroken.


Grafi sche weergave

De grafische weergave is een aanvulling op hetgeluidssignaal. Op het multifunctionele displayworden blokjes weergegeven die het pictogram
van de auto steeds dichter naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt
ook het s
ymbool "Gevaar" op het display.

Page:   < prev 1-10 ... 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 251-260 261-270 ... 410 next >