CITROEN DS4 2014 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 271 of 431

269Praktische informatie


LED's / parkeerlicht
ver vangen






Vervangen van de
kentekenplaatverlichting (W5W)

Lamp derde remlicht vervangen
(LED's)
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om dit type
LED-verlichting te ver vangen.
Neem voor het ver vangen van dit type lamp
met LED’s contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Open de achterklep tot halver wege om het
ver vangen te vergemakkelijken.


)
Steek een kleine schroevendraaier in
een van de buitenste openingen van het
lampglas.

)
Duw de schroevendraaier naar buiten.

)
Verwijder het lampglas.

)
Ver vang de defecte lamp.
Druk het glaasje vast in de houder.

Page 272 of 431




















Zekering vervangen

De tang voor het ver wijderen van zekeringen
is bevestigd aan de binnenzijde van het deksel
van de zekeringkast in het dashboard:



)
trek het deksel eerst rechtsboven en dan
linksboven los,

)
ver wijder het deksel en keer het om,


Toegang tot het gereedschap


)
neem de steun los waarop aan de
achterzijde de tang is bevestigd.








Lampen van mistachterlichten
ver vangen
Deze lampen zijn te ver vangen vanaf de
buitenkant van de achterbumper:


)
steek uw hand onder de bumper,

)
verdraai de lamphouder een kwartslag en
trek deze naar u toe,

)
verdraai de lamp een kwartslag en
ver vang deze.
Verricht voor het monteren de handelingen in
omgekeerde volgorde.
Raak de uitlaat niet aan indien u de
lamp kort na het afzetten van het
contact vervangt; dit met het oog op
mogelijke brandwonden.

Page 273 of 431

271Praktische informatie

Montage van elektrische
accessoires
Bij het ontwerp van het elektrische
circuit van uw auto is reeds rekening
gehouden met de montage van zowel de
standaarduitrusting als eventuele opties.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats voordat
u andere elektrische voorzieningen of
accessoires in de auto monteert of laat
monteren.
CITROËN is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit storingen
veroorzaakt door het monteren
van extra accessoires die niet door
CITROËN aanbevolen en geleverd
worden, en niet volgens haar
voorschriften zijn gemonteerd. Dit geldt
met name als het totale stroomverbruik
van alle extra accessoires meer dan
10 milliampère bedraagt.
Voordat u een zekering ver vangt, dient u :


)
de oorzaak van de storing te achterhalen
om deze te verhelpen,

)
stroomverbruikers uit te schakelen,

)
de auto stil te zetten met het contact uit,

)
de defecte zekering te achterhalen
met behulp van de zekeringtabel en de
schema's op de volgende bladzijden.


Vervangen van een zekering


Goed

Defect

Het ver vangen van een zekering door
een andere dan in de volgende tabellen
genoemd, kan tot ernstige storingen
leiden. Raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Ta n g
Voor ingrepen aan een zekering geldt:


)
gebruik een speciale tang om de zekering
uit de zekeringkast te ver wijderen en te
controleren of het smeltdraadje van de
zekering intact is,

)
ver vang een defecte zekering altijd door
een zekering met dezelfde stroomsterkte
(zelfde kleur): een afwijkende
stroomsterkte kan storingen veroorzaken
(brand).
Mocht de storing kort na het ver vangen
van de zekering terugkeren, laat dan de
elektrische uitrusting controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.

Page 274 of 431


Zekeringen dashboard

De zekeringkasten bevinden zich aan de
onderzijde van het dashboard (linkerzijde).

Toegang tot de zekeringen



)
Zie de paragraaf "Toegang tot het
gereedschap".

Page 275 of 431

273Praktische informatie

Zekeringkast 1




Zekeringnummer




Stroomsterkte


Functies



F8



3 A

Sirene alarminstallatie, computer alarminstallatie.


F13



10 A

Aansteker.


F14



10 A

12V-aansluiting bagageruimte.


F16



3 A

Verlichting groot bergvak, kaartleeslampjes achter,
verlichting dashboardkastje.


F17



3 A

Verlichting zonneklep, kaartleeslampjes vóór.


F28



15 A

Audio-installatie, radio (inbouw achteraf).


F30



20 A

Ruitenwisser achter.


F32



10 A

HiFi-versterker.

Zekeringkast 2



Zekering



Stroomsterkte


Functies



F36



15 A

12V-aansluiting achter.


F37


- Niet gebruikt.


F38


- Niet gebruikt.


F39


- Niet gebruikt.


F40



25 A

230 V/50 Hz-aansluiting.


Overzicht zekeringen

Page 276 of 431

De zekeringkast bevindt zich onder de
motorkap, naast de accu (links).
Toegang tot de zekeringen



)
Maak het deksel los.

)
Ver vang de zekering (zie de
desbetreffende paragraaf).

)
Sluit na het ver vangen van de zekering
zorgvuldig het deksel voor een goede
afdichting van de zekeringkast.



Zekeringkast in de
motorruimte

Page 277 of 431

275Praktische informatie


Zekering



Stroomsterkte


Functies



F19



30 A

Lage/hoge snelheid ruitenwissers vóór.


F20



15 A

Ruitensproeierpomp voor en achter.


F21



20 A

Koplampsproeierpomp.


F22



15 A

Claxon.


F23



15 A

Grootlicht rechts.


F24



15 A

Grootlicht links.


F27



5 A

Dimlicht links.


F28



5 A

Dimlicht rechts.


Overzicht zekeringen

Page 278 of 431






12V- ac c u

De accu bevindt zich onder de motorkap.
Voor toegang tot de (+) klem:


)
ontgrendel de motorkap met de
ontgrendelingshendel in het interieur en
maak aan de buitenzijde de veiligheidshaak
los,

)
open de motorkap en plaats de
motorkapsteun onder de motorkap om hem
geopend te houden,

)
beweeg het plastic beschermkapje omhoog
voor toegang tot de (+) klem.


Toegang tot de accu


Na het monteren van de accu duurt
het even voordat het Stop & Start-
systeem weer zal werken, hoe lang dit
duurt is afhankelijk van klimatologische
omstandigheden en de laadtoestand
van de accu (kan tot ongeveer 8 uur
duren).





Deze sticker hoort bij het Stop &
Start-systeem en geeft aan dat er een
speciale 12V-loodaccu is gebruikt die
alleen losgekoppeld en/of ver vangen
mag worden door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.


Voordat u werkzaamheden
uitvoert
Zet de auto stil, trek de parkeerrem
aan, zet de versnellingsbak in de
neutraalstand en zet ver volgens het
contact af.
Controleer of alle elektrische functies
van de auto zijn uitgeschakeld.

Procedure voor het gebruik van een hulpaccu
voor het starten van de motor met behulp van
startkabels en voor het laden van een lege
accu.

Page 279 of 431

277Praktische informatie


)
Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+)
van de ontladen accu A
en ver volgens op
de pluspool (+) van de hulpaccu B
.

)
Sluit de groene of zwarte kabel aan op de
minpool (-) van de hulpaccu B
(of op het
massapunt van de auto met de hulpaccu).

)
Sluit het andere uiteinde van de groene
of zwarte kabel aan op het massapunt C

van de auto met de lege accu (of op de
motorsteun).
)
Start de motor van de auto met de
hulpaccu en laat deze gedurende enkele
minuten draaien.

)
Stel de startmotor in werking van de auto
met de lege accu en laat de motor draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het
contact af en wacht even alvorens een
nieuwe poging te doen.

)
Wacht tot de motor stationair draait en
neem dan de kabels in omgekeerde
volgorde los.













Starten van de motor
met een hulpaccu en
startkabels
Als de accu van uw auto ontladen is, kan
de motor worden gestart met een hulpaccu
(externe accu of een accu van een andere
auto) en startkabels.

Controleer eerst of de nominale
spanning van de hulpaccu 12 V
bedraagt en of de capaciteit van de
hulpaccu minimaal gelijk is aan die van
de ontladen accu.
Start de motor niet door een acculader
aan te sluiten.
Koppel de pluspool (+) van de accu niet
los ter wijl de motor draait.







Vóór het loskoppelen van de
accukabels
Wacht 2 minuten na het afzetten van het
contact.
Sluit de ruiten en de voorportieren voordat u de
accukabels loskoppelt.

Page 280 of 431











Laden met behulp van een
acculader


)
Maak de accupoolklemmen los.

)
Volg de aanwijzingen van de fabrikant van
de acculader.

)
Sluit de accukabels weer aan, te beginnen
met de (-) kabel.

)
Controleer of de accupolen en de klemmen
schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een
(witte of groene) oxidatielaag, neem dan
de accukabels los en reinig de polen en
klemmen.

Bij auto's met het Stop & Start-systeem
hoeven de accukabels tijdens het
opladen niet losgenomen te worden.


Resetten na het weer
aansluiten

Zet, nadat de accu weer is aangesloten, het
contact aan en wacht minimaal één minuut
alvorens de motor te starten: de elektronische
systemen van de auto worden in die tijd
gereset.
U moet zelf de volgende systemen en
gegevens resetten (raadpleeg hier voor de
desbetreffende hoofdstukken):


- de sequentiële ruitbediening,

- de datum en de tijd,

- de instellingen van de autoradio of van het
ingebouwde navigatiesysteem.
Controleer of er na het aanzetten
van het contact geen foutmeldingen
worden weergegeven of
waarschuwingslampjes blijven
branden.
Mochten er zich na deze handelingen
kleine storingen blijven voordoen,
raadpleeg dan het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.


)
Plaats de geopende accupoolklem E
op de
pluspool (+) van de accu.

)
Druk verticaal op de accupoolklem om
deze goed tegen de accu aan te drukken.

)
Zet de accupoolklem vast door de hendel D

omlaag te bewegen.


Weer aansluiten
van de (+) klem
De (+) klem loskoppelen



)
Trek de hendel D
zo ver mogelijk omhoog
om de accupoolklem E
te ontgrendelen.


Forceer de hendel niet door erop te
duwen, aangezien de accupoolklem niet
kan worden vergrendeld als deze niet
correct is geplaatst; herhaal de procedure.

Page:   < prev 1-10 ... 231-240 241-250 251-260 261-270 271-280 281-290 291-300 301-310 311-320 ... 440 next >