CITROEN DS5 HYBRID 2015 Instructieboekjes (in Dutch)
Page 91 of 484
89
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Verwarming en ventilatie
Bedieningspaneel
De lucht kan afhankelijk van de instellingen 
van de bestuurder, voorpassagier of 
achterpassagiers via verschillende circuits 
worden toegevoerd.
Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de 
verschillende circuits wordt gemengd om het 
gewenste comfortniveau te bereiken.
Stel de luchtverdeling in met de desbetreffende 
(combinatie van) toetsen: de lucht wordt via de 
gewenste uitstroomopeningen verdeeld.
Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid 
wordt verhoogd of verlaagd.
De bedieningsschakelaars bevinden zich op 
het paneel A van de middenconsole.1.
 Uit
stroomopeningen voor het ontdooien of 
ontwasemen van de voorruit.
2.
 Uit
stroomopeningen voor het ontdooien of 
ontwasemen van de voorste zijruiten en de 
voorportierruiten.
3.
 Af
sluitbare en verstelbare zijventilatieroosters.
4.
 Af
sluitbare en verstelbare middelste 
ventilatieroosters.
De ventilatie zorgt voor een optimaal comfort 
en zicht in het interieur.
5.
 Uit
 stroomopeningen beenruimte 
bestuurder en voorpassagier.
6.
 Af
sluitbare en verstelbare ventilatieroosters 
voor de achterpassagiers.
7.
 Uit
stroomopeningen beenruimte 
achterpassagiers.
Luchtverdeling 
Comfort  
Page 92 of 484
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Neem voor een optimale werking van de ver warming, ventilatie en airconditioning de 
volgende gebruiksadviezen in acht:
F
 Le
t erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de 
uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, luchtroosters en 
overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij 
blijven.
F
 Le
t erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient 
voor de regeling van de automatische airconditioning.
F
 Ze
t de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan 
om het systeem in per fecte staat te houden.
F
 Co
ntroleer regelmatig de staat van het interieur filter en laat de filterelementen periodiek 
vervangen (zie de rubriek "Controles").
 Wi
j raden u een gecombineerd interieur filter aan. Dankzij het toegevoegde speciale 
actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon 
interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).
F
 La
at de airconditioning regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en 
onderhoudsboekje, om het systeem in perfecte staat te houden.
F
 Ge
bruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het CITROËN-netwerk 
of een gekwalificeerde werkplaats.
Om het brandstofverbruik te verminderen kunt u de airconditioning uitschakelen (toets A /C) 
ter wijl de automatische stand ingeschakeld blijft. Als in deze stand de ruiten beginnen te 
beslaan, kunt u de airconditioning tijdelijk inschakelen om de ruiten te ontwasemen.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij 
een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een 
optimale trekkracht van de motor.
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning
Als de auto lange tijd in de zon heeft 
gestaan en de temperatuur in het 
interieur hoog is opgelopen, zet dan de 
ruiten enige tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid 
voldoende hoog is ingesteld, zodat de 
lucht in het interieur goed ververst wordt.
Het airconditioningssysteem is chloorvrij 
en is niet schadelijk voor de ozonlaag.
Condensvorming door de 
airconditioning kan ertoe leiden dat zich 
een klein plasje water onder de auto 
vormt. Dit is een normaal verschijnsel.
Als u geen concessies wilt doen aan het 
thermische comfort, start dan de motor 
of laat deze permanent draaien door op 
de toets ECO OFF te drukken. 
Page 93 of 484
91
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Automatische airconditioning met gescheiden regeling
1. Automatisch programma "comfort"
Wij raden aan om een van de drie 
AUTO-standen te gebruiken: het 
systeem zorgt voor een aangenaam 
klimaat in de auto op basis van de 
door u ingestelde waarde.
In alle drie de standen regelt het systeem zelf 
de comforttemperatuur om zo snel mogelijk het 
door u gewenste klimaat te verkrijgen. F Dr
uk herhaaldelijk op de toets "AUTO".
-
 éé
n lampje brandt; milde instelling,
-
 tw
ee lampjes branden; gemiddelde 
instelling,
-
 dr
ie lampjes branden; hoge instelling.
Gebruik bij voorkeur de instellingen 
"gemiddeld" en "hoog" voor het behoud 
van een aangename temperatuur voor de 
achterzitplaatsen. Om bij koude motor te voorkomen dat 
er koude wind in uw gezicht geblazen 
wordt, wordt de aanjagersnelheid in 
dergelijke situaties geleidelijk verhoogd 
tot het gewenste niveau is bereikt.
Als de temperatuur in de auto bij het 
instappen veel lager of hoger is dan 
de ingestelde waarde, heeft het geen 
zin om voor het gewenste comfort de 
ingestelde waarde te wijzigen. Het 
systeem compenseert bij gesloten 
ramen en ongeacht het seizoen 
automatisch en zo snel mogelijk het 
temperatuurverschil.
Het systeem kan in alle jaargetijden effectief 
gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.
Automatische werking 
Comfort  
Page 94 of 484
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
4. Automatisch programma "zicht"
Om het interieur maximaal te verkoelen 
of te ver warmen is het mogelijk de 
minimale waarde 14 of de maximale 
waarde 28 te overschrijden.
F
 Dr
aai de knop 2 of 3 naar links 
totdat "LO" verschijnt of naar 
rechts totdat "HI"  verschijnt.
Zie de rubriek 
"Voorruitontwaseming - Ontdooien".
2-3.  Regeling bestuurder-
pa
ssagier
De bestuurder en de voorpassagier 
kunnen de temperatuur afzonderlijk 
naar wens instellen.
F
 Dr
aai de knop 2 of 3 naar links of naar 
rechts om deze waarde te verlagen of te 
verhogen.
Voor een optimaal comfort wordt de waarde 
21 aanbevolen. Niettemin is afhankelijk van 
uw wensen een afstelling tussen 18 en 24 
gebruikelijk.
Voor een optimaal comfort is het raadzaam 
dat het verschil in instelling links en rechts niet 
meer dan 3 bedraagt.
Handmatig verstellen
Als u dat wenst, kunt u de automatische 
bediening van het systeem handmatig 
aanpassen. De controlelampjes in de toets 
"AUTO"  gaan uit; de overige functies blijven 
automatisch geregeld, met uitzondering van de 
airconditioning.
F
 Dr
uk op de toets "AUTO"  om het systeem 
weer volledig automatisch te laten 
functioneren.
Bij auto's met een Stop & Start-
systeem geldt dat zolang de 
voorruitontwaseming in werking is,  
de STOP-functie niet beschikbaar is.
De op het display weergegeven waarde heeft 
betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de 
werkelijke temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit. 
Page 95 of 484
93
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
5. Airconditioning aan/uit
F Druk op deze toets om de 
airconditioning uit te schakelen.
Als de airconditioning wordt uitgeschakeld, 
wordt het thermische comfort niet meer 
geregeld (vocht, beslagen ruiten).
F
 Dr
uk de toets nogmaals in zodra dit 
mogelijk is om de automatische werking 
van de airconditioning te hervatten. Het 
lampje van de toets "A /C "  gaat branden.
Om het interieur sneller te verkoelen kunt u 
korte tijd de recirculatiestand inschakelen. 
Schakel vervolgens weer over op de stand 
"Buitenlucht".
6. Regeling luchtverdeling
F Druk op één of meer toetsen 
o m de luchtstroom te verdelen 
naar:
-
 de v
oorruit en de zijruiten,
-
 de c
entrale en 
zijventilatieroosters,
-
 de b
eenruimte van de 
passagiers.
U kunt de drie luchtstromen ook naar eigen 
wens combineren.
7. Regeling luchtopbrengst
F Draai deze knop naar links 
o m de luchtopbrengst te 
verminderen of naar rechts om 
deze te verhogen.
De lampjes van de luchtopbrengst, tussen 
de twee propellers, gaan afhankelijk van de 
ingestelde waarde geleidelijk branden.
8.  Toevoer van buitenlucht/
l uchtrecirculatie
De luchtrecirculatie dient om de toevoer van buitenlucht 
bij stank en stofoverlast af te sluiten: in geval van 
detectie van vervuiling van de buitenlucht (indien uw 
auto voorzien is van een luchtkwaliteitssonde). 
Deze treedt in werking bij activering van de 
ruitensproeier.
De werking stopt wanneer de buitentemperatuur 
beneden de 5°C komt, om te voorkomen dat de ruiten 
beslaan.
- Het branden van het lampje met de 
"A" duidt erop dat de luchtrecirculatie 
automatisch wordt geregeld.
- Het branden van het lampje 
zonder de "A" duidt erop dat de 
luchtrecirculatie handmatig in 
werking is gesteld.
- Wanneer de lampjes uit 
z
ijn, betekent dat dat de 
luchtrecirculatie automatisch 
wordt geregeld onafhankelijk van 
de detectie van luchtvervuiling.
Geen luchtkwaliteitsensor
Indien uw auto niet voorzien is van 
een luchtkwaliteitsensor, druk dan 
op deze toets om de luchtrecirculatie 
handmatig in werking te stellen. 
Comfort  
Page 96 of 484
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Uitschakelen van het systeem
F Draai de knop van de 
luchtopbrengst naar links tot 
alle lampjes uitgaan.
Vermijd het te lang rijden met 
ingeschakelde luchtrecirculatie of 
een uitgeschakeld systeem, om te 
voorkomen dat de ruiten beslaan of de 
luchtkwaliteit vermindert.
Alle functies van de airconditioning en het 
ventilatiesysteem worden dan uitgeschakeld.
De temperatuur wordt dan niet meer 
geregeld, maar er blijft een kleine luchtstroom 
gehandhaafd.
F
 Wi
jzig de instellingen (temperatuur, 
luchthoeveelheid en luchtverdeling) of druk 
op de toets "AUTO"  om het systeem weer 
met de laatst ingestelde waarden in te 
schakelen.9.  "REST"-functie: maximale 
ai rconditioning
F Als u de interieurlucht snel wilt 
k
oelen, druk dan op deze toets: 
"LO" wordt weergegeven.
Om vorige instellingen te hervatten, drukt u 
opnieuw op deze toets. 
Page 97 of 484
95
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
F Schakel, zodra de omstandigheden 
het toelaten, de achterruit- en 
buitenspiegelverwarming uit, 
omdat een geringer stroomverbruik 
leidt tot een verlaging van het 
brandstofverbruik.
Ontwasemen - 
Ontdooien vóór Achterruit- en buitenspiegelverwarming
F U kunt de achterruitver warming 
o
ok eerder uitschakelen 
door nogmaals op de toets te 
drukken. Het controlelampje 
van de toets gaat uit.
Automatisch programma  
"Zicht"Aan
Bij auto's met een Stop & Start-systeem 
geldt dat zolang de voorruitontwaseming 
in werking is, de STOP-functie niet 
beschikbaar is.
UIT
De achterruitverwarming wordt automatisch 
uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te voorkomen.
F Selecteer dit programma om 
d e voorruit en de zijruiten snel 
te ontwasemen of te ontdooien.
Het systeem werkt volledig automatisch 
en regelt de luchttemperatuur, de 
aanjagersnelheid en de luchttoevoer; het stelt 
de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en 
de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.
F
 Dr
uk nogmaals op de toets "Zicht"  of op 
"AUTO"  om deze functie uit te schakelen; 
het controlelampje in de toets gaat uit en 
dat van de toets "AUTO"  gaat branden.
Het systeem keert terug naar dezelfde 
instellingen als die van vóór het uitschakelen. F
 Dr
uk op deze toets  
(op het bedieningspaneel 
van de airconditioning) om de 
achterruit en de buitenspiegels 
te ontwasemen. Het 
controlelampje van de toets 
gaat branden.
De achterruitverwarming werkt 
uitsluitend bij draaiende motor. 
Comfort  
Page 98 of 484
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Rijden  
Page 99 of 484
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Page 100 of 484
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Enkele rijadviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder alle omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw handen op het stuur wiel, zodat u snel kunt reageren 
op onverwachte situaties.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en houd meer afstand tot uw voorligger.
Rijden op een overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo 
veel mogelijk te vermijden, want het water kan 
de motor, versnellingsbak en het elektrische 
systeem van uw auto ernstig beschadigen.- ki
jk of het water niet meer dan 15 cm 
diep is, houd daarbij rekening met golfen 
die door andere weggebruikers kunnen 
worden veroorzaakt,
-
 sc
hakel het Stop & Start-systeem uit,
-
 ri
jd zo langzaam mogelijk zonder de motor 
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet 
sneller dan 10 km/h,
-
 ze
t de auto niet stil en zet de motor niet af.
Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken handrem - 
Kans op oververhitting en beschadiging 
van het remsysteem!
Parkeer uw auto niet en zet uw auto 
niet met draaiende motor stil op een 
plaats waar brandbaar materiaal (droog 
gras, afgevallen blad, ...) in contact kan 
komen met het warme uitlaatsysteem - 
Kans op brand!
Laat de auto nooit onbewaakt met 
draaiende motor achter. Als u uw auto 
met draaiende motor moet verlaten, 
trek dan de handrem aan en zet de 
versnellingsbak in de neutraalstand of 
in de stand N of P, afhankelijk van het 
type versnellingsbak.
Bent u genoodzaakt over een overstroomd 
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
Als u het overstroomde weggedeelte 
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de 
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren 
licht af om de remschijven en remblokken te 
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto, 
neem dan contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.