stop start CITROEN JUMPER 2020 Instructieboekjes (in Dutch)
Page 4 of 196
2
Inhoudsopgave
■
Overzicht
■
Eco-rijden
1Instrumentenpaneel
Instrumentenpaneel 6
Waarschuwings- en verklikkerlampjes 6
Meters 10
Configuratie van het voertuig (MODE)
13
Audio- en multimediasysteem op het
touchscreen
19
Datum en tijd instellen 20
Boordcomputer 20
Boordcomputer 20
2Toegang tot de auto
Legenda 22
Afstandsbediening 22
Voorportieren 25
Schuifdeur 25
Achterdeuren 26
Alarm 27
Elektrische ruitbediening 28
3Ergonomie en comfort
Voorstoelen 29
Voorbank 30
Achterbank 31
Achterbank 31
Het stuurwiel verstellen 32
Spiegels 33
Verwarming en ventilatie 33
Verwarming/handbediende airconditioning 34
Automatische airconditioning 35
Extra verwarmingssystemen 37
Verwarming/airconditioning achter 37
Extra programmeerbare verwarming 38
Ontwasemen - ontdooien voorruit
en zijruiten
40
Achterruitverwarming
41
Indeling van de cabine 41
Voorzieningen achter 45
Voorzieningen aan de buitenzijde 48
4Verlichting en zicht
Lichtschakelaar 49
Richtingaanwijzers 49
Autom. inschakelen groot-/dimlicht 50
Hoogteverstelling van de koplampen 52
Ruitenwisserschakelaar 52
Ruitenwisserbladen vervangen 53
5Veiligheid
Algemene aanbevelingen met betrekking
tot de veiligheid 54
Alarmknipperlichten 54
Claxon 55
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) 55
Veiligheidsgordels 58
Airbags 60
Kinderzitjes 62
De airbag vóór aan passagierszijde
uitschakelen 64
Zitplaatsen met ISOFIX-bevestigingen 65
Kinderslot 67
6Rijden
Rijadviezen 68
Starten - afzetten van de motor 71
Stand-bysysteem accu 72
Parkeerrem
72
Versnellingsbak 73
Schakelindicator 73
Stop & Start 73
Hill Start Assist 75
Bandenspanningscontrolesysteem 76
Pneumatische ophanging 77
Rij- en parkeerhulpsystemen - Algemene
adviezen
78
Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem
80
Snelheidsbegrenzer 82
Snelheidsregelaar - specifieke adviezen 83
Snelheidsregelaar 84
Snelheidsregelaar (3L HDi-motor) 85
Lane Departure Warning System 86
dodehoekbewaking met detectie
aanhanger
89
Active Safety Brake met Distance Alert en
intelligente noodremassistentie
90
Parkeerhulp achter 93
Achteruitrijcamera 94
Page 8 of 196
6
Instrumentenpaneel
Instrumentenpaneel
1.Snelheidsmeter (km/u of mijl/u)
2. Display
3. Brandstofniveaumeter
4. Koelvloeistoftemperatuur
5. Toerenteller (rpm x 1.000)
Displayscherm niveau 1
In het onderste deel:
– Tijd
– Buitentemperatuur
– Afgelegd aantal mijl / kilometer
– Boordcomputer (actieradius, verbruik etc.)
– Hoogte van de koplampen
– Geprogrammeerde waarschuwing bij te hoog
toerental
– Snelheidsbegrenzer of -regelaar – Schakelindicator
– Stop & Start.
In het bovenste deel:
– Datum
– Onderhoudsindicator
– Waarschuwingsmeldingen
– Meldingen over de status van functies
– Configuratie van het voertuig.
Displayscherm niveau 2
Links:
– Tijd
– Buitentemperatuur
– Waarschuwings- of statuslampjes
– Snelheidsbegrenzer of -regelaar.
Rechts:
– Datum
– Onderhoudsindicator
– Boordcomputer (actieradius, verbruik etc.)
– Waarschuwingsmeldingen
– Meldingen over de status van functies
– Configuratie van het voertuig
– Hoogte van de koplampen
– Afgelegd aantal mijl / kilometer
Lichtsterkte van de
dashboardverlichting
De lichtsterkte van de
dashboardverlichting kan worden
aangepast met de toets MODE, met de
parkeerlichten aan.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de configuratie van het
voertuig (MODE).
Waarschuwings- en
verklikkerlampjes
De waarschuwings- en verklikkerlampjes
(weergegeven als symbolen) informeren
de bestuurder over een storing
(waarschuwingslampjes) of de werking van
een systeem (verklikkerlampjes ingeschakelde
of uitgeschakelde functie). Bepaalde lampjes
kunnen op twee manieren (permanent of
knipperend) en/of in verschillende kleuren
branden.
Bijbehorende waarschuwingen
Een lampje kan branden in combinatie met een
geluidssignaal en/of een melding op het display.
Door de weergegeven waarschuwingen te
relateren aan de werkingstoestand van de
auto kan worden bepaald of er sprake is van
een normale situatie of van een storing; zie
de beschrijving van ieder lampje voor meer
informatie.
Page 12 of 196
10
Instrumentenpaneel
Autom. inschakelen groot-/dimlichtPermanent.
De functie is via het menu MODE
ingeschakeld.
Het in- en uitschakelen van het groot licht wordt
automatisch geregeld op basis van het verkeer
en de rijomstandigheden.
Zwarte/witte waarschuwingslampjes
Temperatuur/gladheid
Brandt permanent in combinatie
met een melding op het display.
De weg kan glad worden door de
weersomstandigheden.
Let extra goed op en probeer plotseling remmen
te vermijden.
Datum/tijdPermanent.
Dit wordt in het menu MODE ingesteld.
Hoogte van de lichtstraalPermanent.
De koplampen kunnen in stand 0 tot en
met 3 worden gezet, afhankelijk van de belading
van het voertuig.
Stel ze af met de toetsen op de
MODE-bedieningsmodule.
OnderhoudssleutelPermanent.
Onderhoud nodig.
Zie het overzicht van controles in het
onderhoudsschema van de fabrikant en laat
vervolgens de onderhoudsbeurt uitvoeren.
Stop & StartPermanent.
Als het voertuig stilstaat (bijvoorbeeld bij
een verkeerslicht of stopbord, of door file), dan
zet het Stop & Start-systeem de motor in de
STOP-stand.
Het controlelampje gaat uit en de motor wordt
automatisch weer gestart (START-stand) als u
wilt wegrijden.
Knippert enkele seconden en gaat
vervolgens uit.
De STOP-stand is tijdelijk niet beschikbaar.
SchakelindicatorPermanent.
Er kan worden opgeschakeld.
SnelheidsbegrenzerPermanent.
De begrenzer is ingeschakeld.
Brandt permanent met "OFF".
De snelheidsbegrenzer is geselecteerd
en niet actief.
Meters
Onderhoudsinformatie
Na het aanzetten van het contact brandt het
lampje (een sleutel die onderhoudsinformatie
symboliseert) gedurende enkele seconden:
het display geeft de afstand tot de
volgende onderhoudsbeurt aan volgens het
onderhoudsschema van de fabrikant.
Deze informatie wordt bepaald op basis
van de afgelegde afstand sinds de vorige
onderhoudsbeurt.
Motorolieniveau
Afhankelijk van de motoruitvoering wordt
vervolgens het motorolieniveau weergegeven
in een schaalverdeling van 1 (min.) tot 5 (max.)
segmenten.
Als er geen enkel segment wordt weergegeven,
is het motorolieniveau te laag. Vul in dat
geval altijd motorolie bij om motorschade te
voorkomen.
De controle van het motorolieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke,
horizontale ondergrond staat en de motor
minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.
Controleer bij twijfel het motorolieniveau
met de peilstok.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het controleren van de
niveaus.
Page 14 of 196
12
Instrumentenpaneel
Koelvloeistoftemperatuur
Als de wijzer tussen C (Cold) en H (Hot) staat:
normale werking.
Onder zware gebruiksomstandigheden of bij
warm weer kan de wijzer in de buurt van het
rode gebied komen.
Als de wijzer in het rode gebied komt of het
waarschuwingslampje gaat branden:
► stop onmiddellijk en zet het contact uit.
De koelventilator blijft mogelijk nog korte tijd
draaien, dat kan tot 10 minuten duren.
► wacht totdat de motor is afgekoeld en
controleer dan het niveau. Vul waar nodig bij.
Bij bijvullen
Wees voorzichtig, het koelcircuit staat onder
druk!
Voorkom brandwonden door de dop met een
doek twee slagen los te draaien om de druk te
ontlasten.
Wanneer de druk is gedaald, controleer het
niveau en verwijder de dop om bij te vullen.
Als de wijzer in het rode gebied blijft, neem contact op met een CITROËN-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Controleer het koelvloeistofniveau van de
motor regelmatig.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het controleren van de
niveaus.
AdBlue®-
actieradiusindicatoren
Zodra de reservevoorraad van het AdBlue®-
reservoir is aangesproken of een storing in het
SCR-systeem is gedetecteerd, verschijnt bij
het aanzetten van het contact een indicator die
aangeeft hoeveel kilometer u nog ongeveer kunt
rijden voordat het opnieuw starten van de motor
automatisch wordt geblokkeerd.
Als gelijktijdig een storing wordt gedetecteerd
en het AdBlue
®-niveau laag is, wordt de laagste
actieradius weergegeven.
Niet starten van de motor bij een te
laag AdBlue®-niveau
Het wettelijk verplichte
startblokkeringssysteem wordt
automatisch geactiveerd zodra het AdBlue
®-
reservoir leeg is.
Actieradius groter dan 2400 km
Als het contact wordt aangezet, wordt er geen
informatie over de actieradius weergegeven op
het instrumentenpaneel.
Actieradius tussen 2.400 en 600 km
Wanneer de drempelwaarde van 2.400
km is bereikt, gaat dit lampje knipperen
en wordt er tijdelijk een melding weergegeven
met de actieradius in mijl of kilometer voordat het
starten van de motor wordt geblokkeerd.
Telkens wanneer het contact wordt
ingeschakeld, wordt deze waarschuwing samen
met een geluidssignaal gegeven.
Het minimumniveau is bereikt; vul zo snel
mogelijk bij.
Actieradius minder dan 600 km
Wanneer de drempelwaarde van 600 km
is bereikt, gaat dit lampje knipperen en
wordt er een melding weergegeven met de
actieradius in mijl of kilometer voordat het starten
van de motor wordt geblokkeerd.
De waarschuwing wordt herhaald met de nieuwe
actieradius in stappen van 50 km.
Telkens wanneer het contact wordt
ingeschakeld, wordt deze waarschuwing samen
met een geluidssignaal gegeven.
U moet zo snel mogelijk bijvullen, anders is
het reservoir straks helemaal leeg. Dan kan de
motor niet meer worden gestart.
Storing in verband met een te laag
AdBlue
®-niveau
Actieradius bereikt van 0 km: het AdBlue®-
reservoir is leeg: het wettelijk verplichte
startblokkeringssysteem voorkomt dat de motor
opnieuw wordt gestart.
Als er geen AdBlue
® wordt bijgevuld in het
specifieke reservoir, kan de motor niet meer
worden gestart.
Page 29 of 196
27
Toegang tot de auto
2
► Druk op de toets op het deurpaneel om de
hoek van de deur te vergroten.
Bij het sluiten komt de deurvanger automatisch
in zijn oorspronkelijke stand terug.
Sluiten
► Bij het sluiten moet eerst de linkerdeur en
vervolgens de rechterdeur worden gesloten.
Alarm
Dit systeem (afhankelijk van de uitvoering)
beveiligt uw auto tegen inbraak en diefstal.
Het systeem bestaat uit de volgende typen
beveiliging:
- Uitwendige beveiliging
Dit systeem biedt een omtrekbeveiliging, dankzij
sensoren op de portieren, deuren en motorkap
en op de elektrische voeding,
- Wegsleepbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er
veranderingen in de positie van de auto worden
waargenomen.
Activering
► Zet het contact af en verlaat het voertuig.► Druk op deze toets van de
afstandsbediening.
De beveiliging is na een paar seconden actief.
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking
en knipperen de richtingaanwijzers gedurende
dertig seconden.
Het alarm komt vervolgens terug in de
waakfase, maar het systeem geeft op het
moment dat het contact wordt aangezet aan dat
het alarm is afgegaan door het gedurende 10
seconden branden van het verklikkerlampje van
de elektronische startblokkering.
Het alarm gaat tevens af nadat de elektrische
voeding is onderbroken en weer wordt
aangesloten.
Met de afstandsbediening
uitschakelen
► Druk op deze toets.
De stand-bymodus wordt uitgeschakeld als het
voertuig wordt ontgrendeld.
De wegsleepbeveiliging
uitschakelen
(Afhankelijk van de motor)► Druk op deze toets om de beveiliging
uit te schakelen (bijvoorbeeld wanneer uw
voertuig wordt gesleept met het alarm
ingeschakeld).
De beveiliging blijft actief totdat de portieren/
deuren met de centrale vergrendeling worden
geopend.
Storing afstandsbediening
► Ontgrendel de portieren/deuren met de
sleutel in het slot; het alarm wordt geactiveerd.
► Schakel het contact in; de sleutelcode
wordt geïdentificeerd en het alarm wordt
uitgeschakeld.
Wanneer u de portieren/deuren
vergrendelt met de sleutel in het slot, dan
wordt het alarm niet geactiveerd.
Snel uitschakelen van de sirene als
deze per ongeluk is afgegaan:
► zet het contact aan; de identificatie van de
sleutelcode zorgt ervoor dat de sirene stopt,
► druk op de ontgrendelknop (cabine en
sleutel) van de afstandsbediening.
Als u de auto wilt vergrendelen zonder het
alarmsysteem in te schakelen, bijvoorbeeld
om de auto te wassen, vergrendel de auto
dan met de sleutel in het slot.
Page 36 of 196
34
Ergonomie en comfort
Temperatuur
► Draai de knop (2) om de temperatuur naar
wens tussen blauw (koel) en rood (warm) naar
wens in te stellen.
Luchtstroom
► Zet de knop (3) in de gewenste stand zodat
er voldoende lucht stroomt om het interieur
comfortabel te houden.
Als de knop voor de luchtstroom in de stand 0 staat (systeem uitgeschakeld),
wordt het thermisch comfort niet meer
geregeld. Door de rijwind stroomt er nog wel
wat lucht in de auto.
Luchtverdeling
Draai de knop in de gewenste stand om de
luchtstroom te verdelen naar:
de zijventilatieroosters en de middelste
ventilatieroosters,
de zijventilatieroosters, de middelste
ventilatieroosters en de beenruimte,
de voetenruimte,
de voorruit, de beenruimte en de zijruiten,
de voorruit en de zijruiten.
y ' H N G H ] R Q Q H V \
H Q V R U R S K H W
dashboard niet af; deze wordt gebruikt
voor het regelen van het automatische
airconditioningssysteem.
► Zet de airconditioning minstens één of
twee keer per maand 5 tot 10 minuten aan
om het systeem in perfecte staat te houden.
► Gebruik de airconditioning niet als deze
niet koelt en raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken
van een aanhanger op een steile helling
bij een hoge buitentemperatuur) kan de
airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld
voor een optimale trekkracht van de motor.
Vermijd het te lang rijden met een
uitgeschakelde aanjager en het te lang
gebruiken van de luchtrecirculatie om te
voorkomen dat de ruiten beslaan of de
luchtkwaliteit vermindert.
Als de binnentemperatuur zeer hoog is wanneer de auto lang in de zon heeft
gestaan, is het raadzaam het
passagierscompartiment korte tijd te
ventileren.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in
het interieur goed ververst wordt.
Condensvorming door de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein plasje
water onder de auto vormt. Dit is een normaal
verschijnsel.
Onderhoud van het ventilatie- en
airconditioningssysteem
► Controleer regelmatig de staat van het
interieurfilter en laat de filterelementen
periodiek vervangen.
Het is raadzaam om een gecombineerd
interieurfilter te gebruiken. Dankzij het
toegevoegde speciale actieve middel is de
lucht die de inzittenden inademen schoner en
blijft het interieur schoner (vermindering van
allergische reacties, stank en vetaanslag).
► Om een correcte werking van de
airconditioning te garanderen moet u deze
overeenkomstig de aanbevelingen in het
onderhouds- en garantieboekje laten
controleren.
Bevat gefluoreerde broeikasgas
R134A.
Afhankelijk van de uitvoering en het
verkoopland kan het aircocircuit het
broeikasgas R134a bevatten.
Stop & Start
De verwarmings- en
airconditioningssystemen werken alleen als
de motor draait.
Schakel tijdelijk het Stop & Start-systeem
uit om een comfortabele temperatuur in het
interieur te behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het Stop &
Start-systeem.
Verwarming/
handbediende
airconditioning
1. Airconditioning aan/uit
2. Temperatuurregeling
3. Regeling luchtstroom
4. Regeling luchtverdeling
5. Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie
Airconditioning
De airconditioningsstand werkt alleen als de
motor draait.
De ventilator moet op minimaal 1 worden
ingesteld.
► Druk op de toets (1) om het
airconditioningssysteem in of uit te schakelen
(ter bevestiging gaat het lampje aan of uit).
Page 42 of 196
40
Ergonomie en comfort
Als uw voertuig is uitgerust met een extra
verwarmingssysteem, dan moet u dit
uitschakelen om de ruiten snel te ontwasemen /
ontdooien.
Achterruitverwarming en/of verwarmde
buitenspiegels
► Druk op deze toets om
achterruitverwarming en verwarmde
buitenspiegels in of uit te schakelen. Het
controlelampje brandt als de functie is
ingeschakeld.
Deze functie wordt automatisch uitgeschakeld
om te voorkomen dat de accu leeg loopt.
De achterruitverwarming werkt uitsluitend
bij draaiende motor.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem
geldt dat zolang de achterruitverwarming
in werking is, de STOP-stand niet
beschikbaar is.
y ' U X N W H J H O L M N \
H U W L M G R S H H Q \
Y D Q G H W R H W V H \
Q 1).
De tijd en het controlelampje voor het instellen
van het scherm branden.
► Houd de toets (3) ingedrukt.
► Druk tegelijkertijd weer op een van de
toetsen (1).
De geprogrammeerde werkingsduur wordt
weergegeven en het controlelampje voor de
verwarmings- of ventilatiecyclus knippert.
► Stel de duur in door op een van de toetsen
(1) te drukken.
De duur verdwijnt van het scherm om het
opslaan te bevestigen of druk nog een keer op
de toets (3).
De verwarming uitschakelen
Bij vertraagd starten wordt de verwarming
automatisch uitgeschakeld na de
geprogrammeerde duur.
► Druk bij direct starten nog een keer op de
toets (2) om handmatig uit te schakelen.
Het controlelampje voor de verwarmingscyclus
en het scherm gaan uit.
Laat de standkachel ten minste 1 keer
per jaar aan het einde van de herfst
controleren. Onderhoud en reparaties aan het
systeem mogen alleen worden uitgevoerd
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Gebruik uitsluitend originele
vervangingsonderdelen.
Om het risico van vergiftiging of
verstikking te vermijden, mag de
standkachel niet worden gebruikt, ook niet
voor korte perioden, in afgesloten ruimten,
zoals een garage of een werkplaats zonder
een uitlaatgasafvoersysteem.
De standkachel wordt uitgeschakeld als de
accuspanning laag is, zodat het starten van
de motor niet in gevaar komt.
De standkachel wordt gevoed door brandstof
uit de brandstoftank van de auto. Controleer,
voordat u de standkachel programmeert of
inschakelt, of er nog voldoende brandstof in
de tank aanwezig is.
Schakel de standkachel altijd uit tijdens het
tanken om elk risico van brand of explosie te
vermijden.
De temperatuur bij het verwarmingssysteem
mag niet hoger zijn dan 120 °C. Een hogere
temperatuur (bijv. Bij het laten uitharden van
de lak) kan tot schade aan componenten van
elektronische circuits leiden.
De standkachel is voorzien van een
thermische beveiliging die in het geval
van oververhitting van de motor als gevolg
van een gebrek aan koelvloeistof de
verbranding onderbreekt. Controleer het
koelvloeistofniveau en vul het indien nodig bij.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het controleren van de
niveaus.Druk vervolgens op de
programmaselectietoets alvorens de
standkachel weer in te schakelen.
Ontwasemen - ontdooien
voorruit en zijruiten
Deze opdruk op het bedieningspaneel
geeft aan in welke stand de knoppen
moeten staan om de voorruit en de zijruiten snel
te ontwasemen of te ontdooien.
Met handbediende
airconditioning
► Zet de knoppen van de luchtstroom en
luchtverdeling in de juiste stand.
Als u de voorruit sneller wilt ontdooien en
ontwasemen, doet u het volgende:
► Zet de luchtstroom in een hogere stand;
► Zet de luchttoevoer van buitenaf
tijdelijk naar luchtrecirculatie.
Met automatische
airconditioning
► Druk op deze toets. Het
controlelampje gaat branden.
Het systeem regelt de airconditioning,
de luchtstroom en luchtinlaat, en de
achterruitverwarming, en verdeelt de lucht
optimaal naar de voorruit en zijruiten voorin.
Page 43 of 196
41
Ergonomie en comfort
3Als uw voertuig is uitgerust met een extra
verwarmingssysteem, dan moet u dit
uitschakelen om de ruiten snel te ontwasemen /
ontdooien.
Achterruitverwarming en/of verwarmde
buitenspiegels
► Druk op deze toets om
achterruitverwarming en verwarmde
buitenspiegels in of uit te schakelen. Het
controlelampje brandt als de functie is
ingeschakeld.
Deze functie wordt automatisch uitgeschakeld
om te voorkomen dat de accu leeg loopt.
De achterruitverwarming werkt uitsluitend
bij draaiende motor.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem
geldt dat zolang de achterruitverwarming
in werking is, de STOP-stand niet
beschikbaar is.
Indeling van de cabine
Zonneklep
► Klap de zonneklep omlaag om verblinding
door de zon te voorkomen.
De zonnekleppen zijn voorzien van vakken voor
het opbergen van bijvoorbeeld tolkaarten en
kaartjes.
Middelste opbergruimte
De open opbergruimte bevindt zich onder het
paneel van de middenconsole.
Hier vindt u extra aansluitingen (aansluiting en
USB) voor het overdragen van gegevens naar
het audiosysteem.
Afhankelijk van de uitrusting kan het voertuig ook
zijn voorzien van een dubbele bekerhouder en/of
een houder voor een smartphone.
Opbergruimte bij de
voorstoel
Onder de bestuurdersstoel bevindt zich een
vaste opbergbak.
De stoel met instelbare schokdemping
heeft geen opbergruimte.
Onder de passagiersstoel bevindt zich een
gereedschapsset, met gereedschappen voor
bijvoorbeeld het verwisselen van een wiel, het
Page 54 of 196
52
Verlichting en zicht
Ruitensproeiers en
koplampsproeiers
► Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe;
de ruitensproeiers sproeien en de ruitenwissers
worden kort ingeschakeld.
Afhankelijk van de uitvoering is de sproeier van
de koplamp gekoppeld aan de ruitensproeiers;
deze wordt geactiveerd als de dimlichten zijn
ingeschakeld.
Het niveau van de sproeiervloeistof moet
regelmatig worden gecontroleerd, vooral
in de winter.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het controleren van
niveaus, vooral het niveau van de ruiten-/
koplampsproeiers.
Hoogteverstelling van de
koplampen
Verstel de halogeenkoplampen op basis van de
belading van uw voertuig om verblinding van
medeweggebruikers te voorkomen.
Deze functie is toegankelijk in de standen voor
dimlicht en groot licht.
Wanneer u weer op de knoppen
drukt, kunt u de koplampen
afstellen.
Een controlelampje op het display geeft de
geselecteerde instelling aan (0, 1, 2, 3).
Ruitenwisserschakelaar
Ruitenwissers vóór
De wisserfunctie is alleen actief wanneer de
contactsleutel in de stand ON staat.
De knop heeft 5 standen:
– Ruitenwissers uit.
– Intervalstand: 1 inkeping omlaag. In deze
stand kunt 4 standen selecteren door de ring te
draaien: zeer langzaam, langzaam, normaal en
snel.
– Continu en langzaam wissen: 2 inkepingen
omlaag.
– Continu en snel wissen: 3 inkepingen omlaag.
– Een keer wissen: trek de hendel naar het
stuurwiel.
Automatische ruitenwissers vóór
De snelheid van de automatische ruitenwissers
(volgens uitvoering) wordt automatisch
aangepast aan de hoeveelheid neerslag.
Automatisch wissen: 1 stand omlaag. Bij
het selecteren van deze stand maken de
ruitenwissers één slag. Als het contact uitgezet
is geweest, moet de functie opnieuw worden
geactiveerd.
Als deze stand is geselecteerd, is het mogelijk
de gevoeligheid van de regensensor te verhogen
door aan de ring te draaien.
Dek de regensensor, die zich aan de
bovenzijde van de voorruit bevindt, niet
af.
Zet het contact uit als de auto gewassen
wordt in een wasstraat of schakel de stand
voor automatisch wissen uit.
Controleer bij vorst vóór het inschakelen
van de ruitenwissers of de ruitenwissers
vrij kunnen bewegen.
U kunt in de uitsparingen van de voorbumper
staan om eventuele opeengehoopte sneeuw
aan de onderzijde van de voorruit en op de
ruitenwissers te verwijderen.
U kunt de ruitenwisserbladen zelf
vervangen.
Zie de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het vervangen van een
ruitenwisserblad.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem
geldt dat zolang de ruitenwissers vóór
zijn ingeschakeld in de stand hoge snelheid,
de STOP-stand niet beschikbaar is.
Page 58 of 196
56
Veiligheid
Vermijd gedurende deze periode situaties
waarbij u hard, veelvuldig en aanhoudend
moet remmen.
Het antiblokkeersysteem garandeert
geen kortere remweg. Op een erg glad
wegdek (ijzel, olie enz.) kan de remweg door
de werking van het ABS juist langer zijn.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat wielen
worden gemonteerd die voor uw auto zijn
gehomologeerd.
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het niet
los, ook niet op een glad wegdek. Het ABS
zorgt er dan voor dat u om het obstakel
heen kunt sturen.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Dynamische
stabiliteitscontrole (DSC)
Inschakelen
Het CDS-systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra de motor wordt gestart.
Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen
te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste
richting.
In dat geval gaat dit lampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Uitschakelen
De bestuurder kan dit systeem niet uitschakelen.
Storing
Als dit verklikkerlampje brandt, in combinatie met een geluidssignaal en
een melding ter bevestiging op het display van
het instrumentenpaneel, wijst dit op een storing
in het CDS-systeem.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Antislipregeling (ASR)
Uitschakelen/inschakelen
De ASR wordt automatisch ingeschakeld als de
motor wordt gestart.
In bijzondere omstandigheden (als het voertuig
bijvoorbeeld vastzit in de modder of sneeuw,
of in mulle grond) kan het nuttig zijn om het
ASR-systeem uit te schakelen, zodat de wielen
kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen.
Schakel het systeem weer in zodra er weer
voldoende grip is.
ASR
► Druk op deze toets om de functie in of uit te
schakelen.
Het controlelampje in de toets gaat branden en
er wordt een melding op het scherm van het
instrumentenpaneel weergegeven om aan te
geven dat het ASR-systeem is uitgeschakeld.
Het ASR-systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra het contact wordt
uitgeschakeld
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en
een melding ter bevestiging op het display van
het instrumentenpaneel, duidt dit op een storing
in het ASR-systeem.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
ASR/DSC
Deze systemen zorgen voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder
mag zich echter nooit laten verleiden tot het
nemen van meer risico's of te hard rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen leiden
(regen, sneeuw, ijzel) wordt de kans dat de
wielen hun grip verliezen groter. Het is voor
uw veiligheid dus van het grootste belang dat
de systemen altijd ingeschakeld zijn, zeker
als de omstandigheden gevaarlijker worden.
De goede werking van deze systemen
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de fabrikant met
betrekking tot de wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsysteem,
elektronische onderdelen alsmede van de
montageprocedures die door het CITROËN-
netwerk worden toegepast.
Voor een doeltreffende werking van deze
systemen onder winterse omstandigheden
is het noodzakelijk de auto te voorzien van
winterbanden voor en achter die ervoor
zorgen dat de wegligging zo neutraal mogelijk
is.
Intelligent Traction Control
Systeem dat zorgt voor extra tractie in situaties
met weinig grip (sneeuw, ijzel, modder...).
Dit systeem signaleert situaties met weinig
grip en zorgt ervoor dat u onder deze
omstandigheden kunt wegrijden en kunt blijven
rijden.
In dergelijke omstandigheden neemt de
Intelligent Traction Control het over van