sensor CITROEN JUMPER SPACETOURER 2021 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 48 of 324

46
Toegang
knipperen van de richtingaanwijzers in
combinatie met een geluidssignaal.
De bewegingsrichting wordt omgekeerd als
tijdens de beweging van de schuifdeur de
voetbeweging nogmaals wordt gemaakt.
Afhankelijk van de uitvoering van de
auto worden de buitenspiegels bij het
vergrendelen/ontgrendelen elektrisch
ingeklapt/uitgeklapt.
Automatische vergrendeling
De auto wordt automatisch vergrendeld nadat de
schuifdeur via de handsfree-functie is gesloten.
Als uw auto niet is uitgerust met het alarmsysteem, wordt het vergrendelen
bevestigd door het gedurende ongeveer 2
seconden blijven branden van de
richtingaanwijzers.
Afhankelijk van de uitvoering van de
auto worden gelijktijdig de buitenspiegels
ingeklapt.
Activeren/Deactiveren
Met audiosysteem of touchscreen
De handsfree-functie is standaard ingeschakeld.De functie "Handsfree toegang" of
automatisch vergrendelen van de
auto wanneer de schuifdeur wordt gesloten,
wordt geactiveerd en gedeactiveerd via het
configuratiemenu van de auto.

Als de auto met de achterzijde naar boven
op een helling staat, kan het zijn dat de
schuifdeur niet in de geopende stand blijft staan,
schoksgewijs weer sluit en daardoor letsel
veroorzaakt.
Op een steile helling kan de schuifdeur
zich door zijn eigen gewicht plotseling in
beweging zetten.
De beweging van de schuifdeur kan niet
worden gestopt door de schakelaar te
bedienen vanwege de tijd die nodig is om het
bedieningssignaal te verwerken.
Het obstakeldetectiesysteem heeft
onvoldoende tijd om te kunnen reageren.
Zorg ervoor dat de schuifdeur op een steile
helling niet onbewaakt geopend blijft. Het niet
in acht nemen van dit veiligheidsvoorschrift
kan leiden tot schade aan voorwerpen en
letsel aan personen indien deze tijdens het
bewegen van de schuifdeur bekneld raken.
Handsfree-functie
schuifdeur(en)
Openen/sluiten

Met een voetbeweging en de afstandsbediening
op zak in detectiegebied A wordt het systeem
ontgrendeld en de schuifdeur geopend of
gesloten en vergrendeld.
De afstandsbediening moet zich aan de
achterkant van de auto bevinden, op een afstand
van meer dan ca. 30 cm en minder dan ca. 2 m.
Het automatisch vergrendelen na het
sluiten van de schuifdeur kan worden
geprogrammeerd in het configuratiemenu van
de auto.
Zorg dat u stabiel en op de juiste positie
ten opzichte van de auto staat alvorens
de voetbeweging te maken, om te voorkomen
dat u uw evenwicht verliest of uitglijdt (vooral
bij regen, sneeuw, ijzel, modder, enz.).
Voorkom dat u bij de voetbeweging de uitlaat
raakt, u kunt hierdoor brandwonden oplopen.


► Zet uw voet onder de hoek van de
achterbumper en maak dan een rustige
horizontale beweging met uw voet.
De sensor signaleert de beweging van uw
voet en activeert het openen of sluiten van de
schuifdeur
.
Maak de beweging één keer, zonder
deze te onderbreken.
Als de schuifdeur niet opengaat, wacht dan
ongeveer 2 seconden en probeer het daarna
nogmaals.
Houd uw voet niet omhoog.
Het sluiten of openen wordt bevestigd
door het gedurende enkele seconden

Page 87 of 324

85
Ergonomie en comfort
3

Wanneer u de tafel of een afzonderlijke
stoel naar voren of achteren wilt
verplaatsen, zorg er dan voor dat de
rugleuning van de stoel rechtop staat en de
tafel is ingeklapt.


Wanneer u de tafelbladen opbergt, dan
mag u nooit uw hand in het schuifgebied
steken, want dan kunnen uw vingers klem
komen te zitten. Gebruik de betreffende
hendel.
Verwarming en ventilatie
Adviezen
Gebruik van het ventilatie- en
airconditioningssysteem


Let erop dat voor een gelijkmatige
verdeling van de lucht naar het interieur
het luchtinlaatrooster onder de voorruit, de
verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters
en overige uitstroomopeningen alsmede de
luchtafvoeropening in de bagageruimte vrij
blijven.



Dek de zonnesensor op het
dashboard niet af; deze wordt gebruikt
voor het regelen van het automatische
airconditioningssysteem.



Zet de airconditioning minstens één of
twee keer per maand 5 tot 10 minuten aan
om het systeem in perfecte staat te houden.



Gebruik de airconditioning niet als deze
niet koelt en raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken
van een aanhanger op een steile helling
bij een hoge buitentemperatuur) kan de
airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld
voor een optimale trekkracht van de motor

.
Vermijd het te lang rijden met een
uitgeschakelde aanjager en het te lang
gebruiken van de luchtrecirculatie om te
voorkomen dat de ruiten beslaan of de
luchtkwaliteit vermindert.
Als de binnentemperatuur zeer hoog is wanneer de auto lang in de zon heeft
gestaan, is het raadzaam het
passagierscompartiment korte tijd te
ventileren.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in
het interieur goed ververst wordt.
Condensvorming door de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein plasje
water onder de auto vormt. Dit is een normaal
verschijnsel.
Onderhoud van het ventilatie- en
airconditioningssysteem


Controleer regelmatig de staat van het
interieurfilter en laat de filterelementen
periodiek vervangen.
Het is raadzaam om een gecombineerd
interieurfilter te gebruiken. Dankzij het
toegevoegde speciale actieve middel is de
lucht die de inzittenden inademen schoner en
blijft het interieur schoner (vermindering van
allergische reacties, stank en vetaanslag).

Page 100 of 324

98
Verlichting en zicht
Verlichting overdag /
Parkeerlichten


Bij het starten van de motor wordt deze
verlichting (indien aanwezig) automatisch
ingeschakeld als de lichtschakelaar in de stand
"0" of "AUTO" staat.
Automatisch inschakelen verlichting
Met behulp van een lichtsensor worden de
kentekenplaatverlichting, de parkeerlichten en
het dimlicht automatisch ingeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is. Bij
neerslag kan de verlichting gelijktijdig met het
automatisch inschakelen van de ruitenwissers
vóór worden ingeschakeld.
De verlichting schakelt automatisch uit als
er voldoende omgevingslicht is of nadat de
ruitenwissers zijn uitgeschakeld.
Storing
Bij een storing in de regen-/lichtsensor
gaat de verlichting van de auto branden
en gaat dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden in combinatie met
een geluidssignaal en/of een melding.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Dek de regen-/lichtsensor midden aan de
bovenzijde van de voorruit achter de
binnenspiegel niet af. De aan de sensor
gekoppelde functies worden dan niet meer
geregeld.
Bij mist of sneeuw kan de regen-/
lichtsensor ten onrechte voldoende licht
waarnemen. De verlichting wordt dan niet
automatisch ingeschakeld.
De binnenkant van de voorruit kan
beslaan en ervoor zorgen dat de regen-/
lichtsensor niet goed werkt.
Bij vochtige en koude weersomstandigheden
moet u de voorruit regelmatig ontwasemen.
Follow me home- en
instapverlichting
Follow me home-verlichting
Handmatig


In-/uitschakelen
► Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal"
met de lichtschakelaar om de functie in/uit te
schakelen.
De handbediende follow me home-verlichting
wordt na een bepaalde tijd automatisch
uitgeschakeld.
Automatisch
Als de functie "Automatische verlichting" is
ingeschakeld (lichtschakelaar in de stand
"AUTO"), wordt het dimlicht bij weinig
omgevingslicht automatisch ingeschakeld zodra
u het contact uitschakelt.
Met de ring in de stand " AUTO" en bij weinig
licht gaat het dimlicht automatisch branden als
het contact wordt afgezet.
Met audiosysteem of touchscreen
U kunt de functie in- en
uitschakelen en de tijdsduur van
de "follow me home"-verlichting instellen via het
configuratiemenu van de auto.
Instapverlichting buitenzijde
De instapverlichting is bedoeld om op
donkere plaatsen het lokaliseren van de auto
en het instappen te vergemakkelijken. De
instapverlichting is actief als de lichtschakelaar in
de stand "AUTO" staat en de lichtsensor weinig
omgevingslicht detecteert.
Inschakelen
Druk op deze toets op de
afstandsbediening of op een van de
portierhandgrepen bij een auto met het "Keyless
entry and start"-systeem.
Het dimlicht en de parkeerlichten gaan branden
en uw auto wordt ontgrendeld.
Uitschakelen
De instapverlichting aan de buitenzijde gaat
na een bepaalde tijd automatisch uit of gaat
uit na het aanzetten van het contact of het
vergrendelen van de auto.
Programmeren
Met audiosysteem of touchscreen
Het in- of uitschakelen van de
functie en de tijdsduur van de

Page 101 of 324

99
Verlichting en zicht
4Met audiosysteem of touchscreen
U kunt de functie in- en
uitschakelen en de tijdsduur van
de "follow me home"-verlichting instellen via het
configuratiemenu van de auto.
Instapverlichting buitenzijde
De instapverlichting is bedoeld om op
donkere plaatsen het lokaliseren van de auto
en het instappen te vergemakkelijken. De
instapverlichting is actief als de lichtschakelaar in
de stand "AUTO" staat en de lichtsensor weinig
omgevingslicht detecteert.
Inschakelen
Druk op deze toets op de
afstandsbediening of op een van de
portierhandgrepen bij een auto met het "Keyless
entry and start"-systeem.
Het dimlicht en de parkeerlichten gaan branden
en uw auto wordt ontgrendeld.
Uitschakelen
De instapverlichting aan de buitenzijde gaat
na een bepaalde tijd automatisch uit of gaat
uit na het aanzetten van het contact of het
vergrendelen van de auto.
Programmeren
Met audiosysteem of touchscreen
Het in- of uitschakelen van de
functie en de tijdsduur van de instapverlichting zijn in te stellen via het
configuratiemenu op het scherm van de auto.
Statische bochtverlichting
Dit systeem zorgt ervoor dat de mistlamp
vóór tijdens het rijden met dim- of groot licht
wordt ingeschakeld om de binnenkant van
de bocht extra te verlichten bij snelheden tot
40
km/h (handig in de stad, op bochtige wegen,
kruispunten, parkeergarages enz).


Zonder/met statische bochtverlichting
Inschakelen / uitschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld:
– bij het inschakelen van een richtingaanwijzer
of


als het stuurwiel ver genoeg wordt verdraaid.
Het systeem wordt uitgeschakeld:



bij een geringe stuuruitslag.



bij snelheden boven 40
km/u.


als de achteruit is ingeschakeld.
Programmeren
Met audiosysteem of touchscreen
De instellingen van het systeem
kunnen via het configuratiemenu
van de auto worden aangepast.
Grootlichtassistent
Als de ring in de stand " AUTO” staat,
schakelt dit systeem automatisch tussen
dimlicht en grootlicht op basis van de licht- en
verkeersomstandigheden, met behulp van een
camera aan de bovenkant van de voorruit.


Dit systeem is een hulpsysteem bij het
rijden.
De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk
voor de verlichting van zijn auto, voor de
aanpassing van de verlichting aan de
lichtsterkte van de omgeving, het zicht en

Page 104 of 324

102
Verlichting en zicht
Met automatische
ruitenwissers


Ruitenwissers vóór
► De wissnelheid selecteren: zet de hendel
omhoog of omlaag in de gewenste stand.
Wissen op hoge snelheid (hevige
neerslag)
Wissen op normale snelheid (matige
regenval)
Intervalstand (in verhouding tot de
rijsnelheid)
Uit
Eén keer wissen (duw de hendel even
omlaag).
of
Automatische ruitenwissers
Zie het betreffende hoofdstuk.
Na het afzetten van het contact kunnen
de ruitenwissers nog een kleine
beweging maken waarmee ze onder de
motorkap worden opgeborgen.
Als het contact is afgezet met de ruitenwissers ingeschakeld, moet u na
het aanzetten van het contact weer de hendel
bedienen om de ruitenwissers opnieuw in te
schakelen (tenzij het contact minder dan 1
minuut is afgezet geweest).
Ruitensproeiers vóór
► Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe.
De ruitensproeiers treden in werking en na
enige tijd worden ook de ruitenwissers voor een
bepaalde duur ingeschakeld.
Bij auto's met automatische
airconditioning wordt tijdens het
bedienen van de ruitensproeiers vóór
automatisch de luchttoevoer afgesloten om
een onaangename geur in het interieur te
voorkomen.
Bedien de ruitensproeiers niet zolang het
reservoir van de ruitensproeiervloeistof
leeg is; kans op beschadiging van de
ruitenwisserbladen.
Bedien de ruitensproeiers alleen als er geen
risico is van bevriezing van de vloeistof op
de voorruit; hierdoor zou het zicht namelijk
kunnen afnemen. Gebruik tijdens de winter
producten die geschikt zijn voor zeer lage
temperaturen.
Vul nooit bij met water.
Laag ruitensproeiervloeistofniveau
Als het niveau in het reservoir laag is, gaat dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met
een geluidssignaal en een melding.
Zolang het reservoir niet gevuld wordt, gaat het
lampje branden telkens wanneer u het contact
aanzet of de ruitenwisserschakelaar bedient.
Vul het reservoir van de ruitensproeiervloeistof
(of laat het vullen) bij de volgende stop.
Automatische ruitenwissers
In de stand AUTO werken de ruitenwissers
automatisch en passen ze zich aan de intensiteit
van de regenval aan.
De regendetectiefunctie gebruikt een regen-/
lichtsensor die middenboven tegen de voorruit is
geplaatst, achter de binnenspiegel.
Inschakelen

► Duw de hendel kort omlaag.
De ruitenwissers maken één slag om het
inschakelen te bevestigen.
Dit controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden en er
verschijnt een melding.
Afzetten
► Duw de hendel nog een keer kort omlaag of
zet de hendel in een andere stand ( Int., 1 of 2).
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat uit en er
verschijnt een melding.
Elke keer als het contact meer dan 1
minuut is afgezet, moet u de
automatische ruitenwissers opnieuw activeren
door de hendel één keer omlaag te duwen.
Storing
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in de
intervalstand.
Laat het systeem controleren door een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Dek de regen-/lichtsensor niet af.
Schakel de automatische ruitenwissers
uit en zet het contact af als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen van de
automatische ruitenwissers tot de voorruit
volledig ontdooid is.

Page 105 of 324

103
Verlichting en zicht
4Afzetten
► Duw de hendel nog een keer kort omlaag of
zet de hendel in een andere stand ( Int.,
1 of 2).
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat uit en er
verschijnt een melding.
Elke keer als het contact meer dan 1
minuut is afgezet, moet u de
automatische ruitenwissers opnieuw activeren
door de hendel één keer omlaag te duwen.
Storing
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in de
intervalstand.
Laat het systeem controleren door een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Dek de regen-/lichtsensor niet af.
Schakel de automatische ruitenwissers
uit en zet het contact af als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen van de
automatische ruitenwissers tot de voorruit
volledig ontdooid is.
Ruitenwisser achter

Uit.
Interval.
Wissen en sproeien (gedurende enige
tijd).
Bij achteruitrijden
Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld
op het moment dat u de achteruitversnelling
inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser
achter ingeschakeld.
Inschakelen/uitschakelen
Met audiosysteem of touchscreen
De instellingen van het systeem
kunnen via het configuratiemenu
van de auto worden aangepast.
Deze functie is standaard geactiveerd.
Wanneer er sneeuw of ijs op de
achterruit ligt of er een fietsendrager op
de achterklep is gemonteerd, schakel de
automatische achterruitenwisser dan uit via
het configuratiemenu van de auto.
Ruitensproeier achter
► Draai de ring helemaal richting het dashboard
en houd hem in deze stand.
De ruitensproeier en ruitenwisser werken zolang
aan de ring wordt gedraaid.
Na het sproeien wordt nog een laatste wisslag
gemaakt.
Speciale stand van de
ruitenwissers vóór
De onderhoudsstand wordt gebruikt voor het
reinigen of vervangen van de wisserbladen. De
stand kan ook in de winter (bij ijs en sneeuw)
worden gebruikt om de ruitenwisserbladen los
van de voorruit te zetten.
Voor een goede werking van de
ruitenwissers raden wij u het volgende
aan:


Ga er voorzichtig mee om.



Reinig ze regelmatig met zeepsop.



Gebruik de ruitenwissers niet om een stuk
karton tegen de voorruit te houden.



V

ervang ze zodra ze tekenen van slijtage
vertonen.

Page 117 of 324

11 5
Veiligheid
5Voor een juiste werking van de gordelsluiting
moet u voor het vastmaken van de gordel
controleren of er geen vreemde voorwerpen
aanwezig zijn in de sluiting.
Controleer zowel voor als na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold.
Omdoen
De heupgordel moet zo laag mogelijk op
het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:


dient deze strak om het lichaam te worden
gedragen.



moet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder dat de
gordel gedraaid raakt.



mag deze door niet meer dan één persoon
worden gebruikt.



mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen.



mag er niets aan de gordel worden
gewijzigd om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt.
Aanbevelingen voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar en/of
passagiers kleiner dan 1,5 meter gebruik van
een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één kind gedragen worden.
Laat een kind tijdens het rijden nooit op
schoot zitten.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over kinderzitjes.
Onderhoud
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten alle
werkzaamheden aan de veiligheidsgordels
worden uitgevoerd door een CITROËN-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats, om te
garanderen dat de werkzaamheden volgens
de voorschriften worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door een CITROËN-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen
vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar
bij CITROËN-dealers.
Airbags
Algemene informatie
Het systeem is speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden op de voorstoelen
en de middelste zitplaatsen achterin bij ernstige
aanrijdingen te verhogen. De airbags vullen
de werking van de veiligheidsgordels met
spankrachtbegrenzers aan.
Elektronische schoksensoren registreren en
analyseren de frontale en zijdelingse krachten
waaraan de detectiezones bij een aanrijding
worden blootgesteld:


Bij een ernstige aanrijding worden de airbags
onmiddellijk geactiveerd en verhogen deze de
bescherming van de inzittenden van de auto;
direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit
de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd
en de inzittenden de auto eventueel kunnen
verlaten.



Bij een lichte aanrijding, een aanrijding van
achteren en in sommige gevallen bij over de kop
slaan, kan het zijn dat de airbags niet worden
geactiveerd. In deze situaties bieden alleen de
veiligheidsgordels bescherming.
De ernst van de aanrijding hangt af van de aard
van het obstakel en de snelheid van de auto op
het moment van de aanrijding.
De airbags werken alleen als het
contact is ingeschakeld.
Deze uitrusting werkt slechts één keer. Als
er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens

Page 120 of 324

11 8
Veiligheid
snel leeg, waarbij de warme gassen via de
daarvoor bestemde openingen naar buiten
stromen.
Laat de airbagsystemen na een aanrijding of
diefstal van uw auto controleren.
Laat alle werkzaamheden alleen door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats uitvoeren.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de
spaken vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet
op het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten
of een pijp brandwonden of ander letsel
veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen
gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet
op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op
het stuurwiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel
veroorzaken.
Zijairbags
Gebruik alleen goedgekeurde
stoelhoezen die compatibel zijn met
deze airbags. Neem voor informatie over
stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto
contact op met een CITROËN-dealer.
Bevestig nooit iets aan en hang nooit iets
over de rugleuning van de stoelen (zoals
kleding): dit zou bij het activeren van de
airbags kunnen leiden tot verwondingen aan
armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel
zitten.
De portierpanelen van de voorportieren
bevatten de zijdelingse schoksensoren van
de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren van
werkzaamheden (wijzigingen of reparaties)
die niet aan de voorschriften voldoen,
kan ertoe leiden dat deze sensoren niet
meer goed werken. In dat geval werken de
zijairbags mogelijk niet!
Laat alle werkzaamheden alleen door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats uitvoeren.
Feel, Shine, Business Lounge
Window-airbags
Bevestig nooit iets op of aan de
hemelbekleding; wanneer de window-airbags
worden geactiveerd, kan dit tot hoofdletsel
leiden.
Verwijder de handgrepen aan het dak niet,
omdat deze deels voor de bevestiging van de
window-airbags zorgen.
Kinderzitjes
De regelgeving met betrekking tot het
vervoer van kinderen verschilt per land.
Raadpleeg de in uw land geldende regels.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:


Conform de Europese wetgeving dienen
kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m in gehomologeerde, aan het
lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes

op
met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen
uitgeruste plaatsen te worden vervoerd.


De veiligste plaats voor het vervoeren van
een kind is volgens de statistieken een plaats
op de achterbank van uw auto.



Kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als
achterin met de "rug in de rijrichting" worden
vervoerd.
Het is raadzaam om kinderen op de
achterzitplaatsen van de auto te
vervoeren:


tot 3 jaar "
met de rug in de rijrichting ",


vanaf 3 jaar "
met het gezicht in de
rijrichting ".

Page 166 of 324

164
Rijden
dan 25 km/h of 3 km/h (afhankelijk van de
motor).

Bij een
automatische transmissie , als de
rijsnelheid hoger wordt dan 3
km/h.
In deze gevallen knippert dit
controlelampje een paar seconden en
gaat daarna uit.
Storingen
Afhankelijk van de uitvoering van de auto:Bij een systeemstoring gaat dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Het lampje van deze toets knippert en er
wordt een melding weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
De auto slaat af in de STOP-stand.
Alle waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden bij een
storing.
Afhankelijk van de uitvoering kan er ook een
waarschuwingsmelding worden weergegeven,
waarbij u wordt verzocht om de keuzeschakelaar
in stand N te zetten en het rempedaal in te
trappen.


Zet het contact af en start vervolgens de
motor met de sleutel of de toets

START/STOP.
12V-accu
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat alle werkzaamheden alleen door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats uitvoeren.
Bandenspannings-
controlesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid van de
bestuurder niet door het systeem kan worden
vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om de bandenspanning
regelmatig te controleren (ook die van het
reservewiel). Doe dit ook voordat u een lange
rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning,
vooral onder zware omstandigheden (zware
belading, hoge snelheden, een lange rit):


is nadelig voor de wegligging,



verlengt de remweg,



veroorzaakt vroegtijdige slijtage van de
banden,



verhoogt het gemiddelde brandstofverbruik.
De voor de auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker
met de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over voertuigidentificatie .
Bandenspanning controleren
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de
auto staat langer dan een uur stil of er is
minder dan 10
km gereden met een beperkte
snelheid).
Onder andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op
de sticker vermelde spanning met 0,3 bar
worden verhoogd.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
Reservewiel
Het stalen reservewiel is niet voorzien
van een bandenspanningssensor.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit
waarschuwingslampje blijft branden in
combinatie met een geluidssignaal en,
afhankelijk van de uitvoering, een melding.
► Verminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig
remmen.
► Zet de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien.
Beperk u daarom niet alleen tot een visuele
controle.
► Als u een compressor hebt (bijvoorbeeld
die van de bandenreparatieset), controleer dan
de spanning van de vier banden als deze zijn
afgekoeld.
► Rijd voorzichtig met lage snelheid verder als
het niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk
uit te voeren.
► Gebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).

Page 167 of 324

165
Rijden
6Reservewiel
Het stalen reservewiel is niet voorzien
van een bandenspanningssensor.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit
waarschuwingslampje blijft branden in
combinatie met een geluidssignaal en,
afhankelijk van de uitvoering, een melding.


V

erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig
remmen.


Zet de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien.
Beperk u daarom niet alleen tot een visuele
controle.


Als u een compressor hebt (bijvoorbeeld
die van de bandenreparatieset), controleer dan
de spanning van de vier banden als deze zijn
afgekoeld.



Rijd voorzichtig met lage snelheid verder als
het niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk
uit te voeren.



Gebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
Wanneer er te langzaam wordt gereden,
dan werkt het controlesysteem mogelijk
niet optimaal.
De waarschuwing wordt niet meteen
geactiveerd wanneer de bandenspanning
plotseling daalt of bij een klapband. Het
kan namelijk enkele minuten duren om de
waarden van de snelheidssensoren van de
wielen te analyseren.
De waarschuwing kan vertraagd worden
weergegeven bij snelheden lager dan 40
km/h of bij een sportieve rijstijl.
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.
Resetten
Elke keer als u een of meerdere banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meerdere wielen, moet u het systeem
resetten.
Controleer voordat u het systeem gaat
resetten of de spanning van de vier
banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto en de
waarden op de sticker met de
bandenspanningen is.
Controleer de bandenspanning van de vier
banden voordat u de resetprocedure uitvoert.
Het systeem geeft geen advies als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
Zonder audiosysteem



► Druk terwijl de auto stilstaat ongeveer
3 seconden op deze toets en laat de toets
vervolgens los. Het resetten wordt bevestigd
door een geluidssignaal.
Met audiosysteem of touchscreen
Terwijl de auto stilstaat, kan het systeem worden gereset via het
configuratiemenu van de auto.
Storing
Bij een storing gaan deze
waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden.
De bandenspanning wordt dan niet meer
gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.

Page:   1-10 11-20 21-30 next >