FIAT DUCATO 2013 Instructieboek (in Dutch)
Page 211 of 288
207
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
●
●● ● ● ●
●● ● ● ●
●● ● ● ●
●● ● ● ●
●● ● ● ●
●● ● ● ●
●
●●
●
●
●● ● ● ●
●●
●● ● ● ●
x 1000 km 48 96 144 192 240
Maanden 24 48 72 96 120
De toestand van de getande distributieriem controleren
(130-150 Multijet uitvoeringen)
De toestand van de getande distributieriem controleren
(115 Multijet uitvoeringen)
De slag van de handrem controleren en zo nodig afstellen
De uitstoot van uitlaatgas/roet controleren
Motormanagementsystemen controleren (d.m.v. de diagnosestekker)
De reiniging van onderste rails zijschuifdeuren controleren bij uitvoeringen
met zijschuifdeuren (of elke 6 maanden)
Het brandstoffilterelement vervangen (dieseluitvoeringen)
De aandrijfriem(en) van hulporganen vervangen
De aandrijfriem(en) van hulporganen vervangen (uitvoeringen 115 Multijet )
De getande distributieriem vervangen (*) (uitvoeringen 130-150 Multijet)
De getande distributieriem vervangen (*) (uitvoeringen 115 Multijet)
Het luchtfilterelement vervangen (***)
De motorolie en het oliefilter vervangen (uitvoeringen met DPF) (**) ( )
De remvloeistof vervangen (of elke 24 maanden)
Het pollenfilter vervangen (of elke 24 maanden)
(*) Bij veeleisende bedrijfsomstandigheden moet de distributieriem, ongeacht de kilometerstand (koud klimaat, gebruik in
stadsverkeer, langdurig stationair draaien) om de 4 jaar worden vervangen of in elk geval om de 5 jaar.
(**) Het werkelijke interval voor de vervanging van de motorolie en het oliefilter is afhankelijk van de gebruikscondities van
de auto en wordt aangegeven met een brandend lampje of een melding op het instrumentenpaneel (zie hoofdstuk
"Lampjes en meldingen") of elke 24 maanden
Als het voertuig overwegend in stadsverkeer gebruikt wordt, dan moeten de motorolie en het oliefilter elke 12 maanden
vervangen worden.
(***) Als het voertuig is voorzien van een speciale luchtfilter voor stofrijke omgevingen:
- elke 20.000 Km filter controleren en schoonmaken,
- elke 40.000 km het filter vervangen.
Page 212 of 288
ZWAAR GEBRUIK VAN DE AUTO
Als de auto overwegend onder zware
bedrijfsomstandigheden rijdt, zoals:
❒trekken van aanhangers of caravans;
❒rijden op stoffige wegen;
❒veel korte ritten (minder dan 7-8 km) en bij
buitentemperaturen onder nul;
❒veel langdurig stationair draaiende motor of lange ritten
bij lage snelheden of als de auto lang stilstaat;
is het noodzakelijk de volgende controles vaker uit te voeren,
dan in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema staat
aangegeven:
❒remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage
controleren;
❒vergrendelmechanismen van motorkap en laadruimte op
vervuiling controleren en mechanismen smeren;
❒visueel de conditie controleren van: motor,
versnellingsbak, aandrijfassen, uitlaat, brandstof- en
remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen enz.) en
rubber slangen van rem- en brandstofsysteem;
❒acculading en niveau van het elektrolyt in de accu
controleren;
❒conditie van aandrijfriemen voor hulporganen visueel
controleren;
❒motorolie en het oliefilter controleren en eventueel
vervangen;
PERIODIEKE CONTROLES
Voordat u een lange reis maakt controleren en eventueel
herstellen:
❒niveau van de motorkoelvloeistof;
❒niveau van de remvloeistof;
❒niveau van de ruitensproeiervloeistof;
❒conditie en spanning van de banden;
❒werking verlichting (koplamp-/achterlichtunits,
richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten enz.);
❒werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter en
stand/slijtage wisserbladen voor/achter.
Om te garanderen dat de auto altijd efficiënt is en in goede
onderhoudsconditie verkeert wordt geadviseerd
bovenstaande werkzaamheden regelmatig uit te voeren
(indicatief is om de 1000 km en om de 3000 km een goede
norm voor wat betreft de controle en het eventueel
herstellen van het motoroliepeil).
208
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 213 of 288
NIVEAUS CONTROLEREN
209
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
fig. 216 – Uitvoeringen 115 Multijet
fig. 217 – Uitvoeringen 130 – 150 Multijet
Rook nooit tijdens
werkzaamheden in de
motorruimte: er kunnen licht
ontvlambare gassen aanwezig
zijn; brandgevaar.
ATTENTIE!
Belangrijk; tijdens het
bijvullen mogen de
vloeistoffen met
verschillende specificaties
niet gemengd worden: als de
specificaties van de vloeistoffen
verschillen, kan de auto ernstig
beschadigd worden.
1. Motorkoelvloeistof
2. Olie stuurbekrachtiging
3. Ruitensproeiervloeistof
4. Remvloeistof
5. Motorolie
F0N0530m
F0N0100m
Page 214 of 288
210
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Belangrijk; tijdens het
bijvullen mogen de
vloeistoffen met
verschillende specificaties
niet gemengd worden: als de
specificaties van de vloeistoffen
verschillen, kan de auto ernstig
beschadigd worden.
1. Motorkoelvloeistof
2. Olie stuurbekrachtiging
3. Ruitensproeiervloeistof
4. Remvloeistof
5. Motorolie
fig. 218 – Uitvoeringen 180 Multijet Power
Rook nooit tijdens
werkzaamheden in de
motorruimte: er kunnen licht
ontvlambare gassen aanwezig
zijn; brandgevaar.
ATTENTIE!
F0N0210m
Page 215 of 288
F0N0101mfig. 220 – Uitvoeringen 130-150 MultijetF0N0211mfig. 221 – Uitvoeringen 180 Multijet Power
Het verschil tussen het MIN- en MAX-merkteken komt
overeen met ongeveer 1 liter.
Als het olieniveau dicht bij of onder het MIN-merkteken
staat, moet via de olievulopening A motorolie tot aan het
MAX-merkteken worden bijgevuld.
Het olieniveau mag nooit het MAX-merkteken overschrijden. MOTOROLIE fig. 219-220-221
Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond
staat en enige minuten (circa 5) na het uitzetten van de
motor.
Het oliepeil moet altijd tussen het MIN- en MAX-merkteken
op de oliepeilstok B staan.
211
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
F0N0531mfig. 219 – Uitvoeringen 115 Multijet
Page 216 of 288
212
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
MOTOROLIEVERBRUIK
Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik van
ongeveer 400 gram per 1.000 km.
De motor van een nieuwe auto moet nog worden ingereden.
Dit betekent dat het motorolieverbruik pas na de eerste
5000 ÷ 6000 km stabiliseert.
BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van de rijstijl
en de gebruiksomstandigheden van de auto.
BELANGRIJK Na het bijvullen of het verversen van de olie,
moet u de motor enige seconden laten draaien, vervolgens
de motor uitzetten en na enige minuten het oliepeil
controleren.
Wees bij het uitvoeren van werkzaamheden
in de motorruimte extra voorzichtig als de
motor nog warm is: gevaar voor verbranding.
Onthoud dat bij een warme motor de
elektroventilateur onverwacht kan inschakelen: kans
op verwonding. Pas op als u sjaals, dassen of
loszittende kledingstukken draagt: deze kunnen door
de bewegende onderdelen worden gegrepen.
ATTENTIE!
Vul nooit olie bij met andere specificaties dan
de olie waarmee de motor is gevuld.
Afgewerkte motorolie en het vervangen
motoroliefilter bevatten stoffen die schadelijk
zijn voor het milieu. Het is raadzaam om het
verversen van de olie en het vervangen van
het oliefilter door het Fiat Servicenetwerk te laten
uitvoeren. Het Fiat Servicenetwerk beschikt over de
uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en
conform de wettelijke bepalingen verwerken van
afgewerkte olie en oliefilters.
Page 217 of 288
213
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
F0N0103mfig. 222 – Uitvoeringen 130-150-180 Multijet
MOTORKOELVLOEISTOF fig. 222-223
Het niveau van de koelvloeistof moet gecontroleerd worden
bij een koude motor en moet tussen het MIN- en MAX-
merkteken op het expansiereservoir staan.
Een te laag niveau bijvullen door een mengsel van
gedemineraliseerd water en 50% PARAFLU
UPvan
PETRONAS LUBRICANTS langzaam via de vulopening A van
het expansiereservoir te gieten tot aan het MAX-merkteken.
Een mengsel van 50% PARAFLU
UPen 50% gedemineraliseerd
water beschermt tot een temperatuur van −35 °C.
Onder extreem koude klimatologische omstandigheden
raden wij een mengsel aan van 60% PARAFLU
UPen 40%
gedemineraliseerd water.
Het motorkoelsysteem is gevuld met
PARAFLUUP-koelvloeistof. Gebruik voor het
eventueel bijvullen vloeistof met dezelfde
specificaties als waarmee het
motorkoelsysteem is gevuld. PARAFLU
UP-koelvloeistof
kan niet worden gemengd met welke andere
koelvloeistof dan ook. Als dit toch gebeurt, mag de
motor absoluut niet worden gestart en moet u zich
tot het Fiat Servicenetwerk wenden.
Het koelsysteem staat onder druk. Vervang
de dop zo nodig alleen door een exemplaar
van hetzelfde type, anders kan de werking van het
systeem in gevaar worden gebracht. Draai bij een
warme motor de dop van het expansiereservoir
nooit los: gevaar voor verbranding.
ATTENTIE!
F0N0532mfig. 223 – Uitvoeringen 115 Multijet
Page 218 of 288
214
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
F0N0105mfig. 224 – Uitvoeringen 130-150-180 Multijet
VLOEISTOF VOOR RUITENSPROEIERS
VOOR/ACHTER EN KOPLAMPSPROEIERS
fig. 224-225
Verwijder dop A en vul vloeistof bij.
Gebruik een mengsel van water en TUTELA
PROFESSIONAL SC 35 in de volgende mengverhouding:
30% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 70% water in de
zomer;
50% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 50% water in de
winter.
Bij temperaturen onder −20°C TUTELA
PROFESSIONAL SC 35 onverdund gebruiken.
Controleer visueel het niveau van de vloeistof in het
reservoir.
Rijd niet met een leeg ruitensproeierreservoir:
de ruitensproeiers zijn van fundamenteel
belang voor een optimaal zicht.
ATTENTIE!
Enkele in de handel verkrijgbare
ruitensproeiervloeistoffen zijn licht
ontvlambaar. In de motorruimte bevinden zich
warme onderdelen die bij contact de vloeistof
kunnen doen ontbranden.
ATTENTIE!
F0N0533mfig. 225 – Uitvoeringen 115 Multijet
Page 219 of 288
215
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
F0N0107mfig. 226
BELANGRIJK De remvloeistof is hygroscopisch (trekt water
aan). Daarom verdient het aanbeveling, als de auto
overwegend wordt gebruikt in gebieden met een hoge
luchtvochtigheid, de vloeistof vaker te vervangen dan in het
“Geprogrammeerd Onderhoudsschema” staat aangegeven. REMVLOEISTOF fig. 226
Draai de dop A los: controleer of het remvloeistofniveau nog
op het maximum niveau staat.
Het niveau mag nooit het MAX-merkteken overschrijden.
Als vloeistof moet worden bijgevuld, dan raden wij u aan de
remvloeistof te gebruiken die staat vermeld in de tabel
“Vloeistoffen en smeermiddelen” (zie het hoofdstuk
“Technische gegevens”).
OPMERKING Maak de dop van het reservoir A en het
omringende oppervlak zorgvuldig schoon.
Wees bij het openen van de dop bijzonder voorzichtig zodat
er geen vuil in het reservoir komt.
Gebruik voor het bijvullen altijd een trechter met een
ingebouwde filterzeef van maximaal 0,12 mm.
Voorkom contact tussen de zeer corrosieve
vloeistof en de lak. Als remvloeistof wordt
gemorst, moet de lak onmiddellijk met water
worden afgespoeld.
De remvloeistof is giftig en zeer corrosief.
Als per ongeluk remvloeistof wordt gemorst,
moeten de betreffende delen onmiddellijk worden
gewassen met water en neutrale zeep en daarna
met veel water worden afgespoeld. Bij inslikken
dient onmiddellijk een arts te worden geraadpleegd.
ATTENTIE!
Het symbool πop het reservoir geeft aan
dat synthetische remvloeistof en geen
minerale vloeistof moet worden gebruikt. Het
gebruik van minerale vloeistoffen moet absoluut
worden vermeden, omdat de rubbers in het
remsysteem door deze vloeistoffen worden
beschadigd.
ATTENTIE!
Page 220 of 288
216
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
F0N0109mfig. 227 – Uitvoeringen 130-150-180 Multijet
OLIE VAN DE STUURBEKRACHTIGING
fig. 227-228
Controleer of de olie van de stuurbekrachtiging nog op het
maximale niveau staat. De controle moet worden uitgevoerd
als de auto op een vlakke ondergrond staat en bij een
stilstaande koude motor. Controleer of het niveau nabij het
MAX-merkteken op de peilstok staat. De peilstok is vast met
de dop van het reservoir verbonden (gebruik voor de
controle bij een koude motor het aangegeven niveau op de
zijde 20 °C van de peilstok).
Als het vloeistofniveau lager is dan voorgeschreven, vul dan
bij met een van de producten uit de tabel “Vloeistoffen en
smeermiddelen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”. Vul
als volgt bij:
❒Start de motor en wacht tot het vloeistofniveau in het
reservoir is gestabiliseerd.
❒Draai bij draaiende motor het stuurwiel een aantal malen
naar uiterst rechts en uiterst links.
Het olieverbruik van de stuurbekrachtiging is
zeer laag; als na het bijvullen de olie binnen
korte tijd weer moet worden bijgevuld, moet
het systeem door het Fiat Servicenetwerk op
eventuele lekkage worden gecontroleerd.
Houd bij draaiende motor het stuurwiel niet
langer dan 8 seconden aaneengesloten tegen
het einde van de slag gedraaid; dit
veroorzaakt geluid en het systeem kan
beschadigd worden.
❒Vul olie bij, totdat het niveau nabij het MAX-merkteken
staat en monteer de dop.
Voorkom dat de olie van de
stuurbekrachtiging in contact komt met
warme delen van de motor: de olie is licht
ontvlambaar.
ATTENTIE!
F0N0534mfig. 228 – Uitvoeringen 115 Multijet