FIAT FIORINO 2017 Instructieboek (in Dutch)
Page 151 of 274
Topsnelheid
Bij een hogere snelheid neemt het brandstofverbruik
fors toe. Rijd dus zoveel mogelijk met een constante
snelheid, vermijd overbodig remmen en optrekken.
Dit kost alleen brandstof en verhoogt tevens de
uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Acceleratie
Met vol gas optrekken kost veel brandstof en
verhoogt de uitstoot van uitlaatgassen: het is beter
geleidelijk op te trekken.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Hieronder vindt u de voornaamste
gebruiksomstandigheden die een negatieve invloed
hebben op het brandstofverbruik.
Koude start
Bij zeer korte ritten en regelmatig koud starten
bereikt de motor niet de optimale
bedrijfstemperatuur.
Hierdoor neemt niet alleen het brandstofverbruik
toe (van 15 tot aan 30% in stadsverkeer) maar
ook de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek
Op een drukke weg, bijvoorbeeld bij filerijden,
waarbij overwegend lage versnellingen worden
gebruikt, of in de stad waar veel verkeerslichten zijn,
zal het brandstofverbruik veel hoger zijn. Bochtigetrajecten, bergwegen en een slecht wegdek verhogen
eveneens het brandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Als de auto langere tijd moet stilstaan (bijv.
spoorwegovergangen), verdient het aanbeveling de
motor uit te zetten.
147
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 152 of 274
TREKKEN VAN AANHANGERS
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN
Voor het trekken van aanhangwagens of caravans
moet de auto uitgerust zijn met een trekhaak van
een goedgekeurd type en een adequate elektrische
installatie. De montage van de trekhaak moet door
gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd. Ook
moet documentatie worden overhandigd m.b.t.
het rijden met een aanhanger.
Monteer zonodig speciale en/of extra
achteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan de
geldende verkeerswetgeving.
Let er op dat het maximum klimvermogen van de
auto door het gewicht van een aanhanger of caravan
wordt beperkt. Ook de remweg wordt langer en u
hebt langer de tijd nodig om in te halen.
Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om
te voorkomen dat u constant moet remmen.
Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak
rust moet worden afgetrokken van het laadvermogen
van de auto.
Om er zeker van te zijn dat u het maximum
toelaatbaar aanhangergewicht (aangegeven op de
typegoedkeuring) niet overschrijdt, moet u er
rekening mee houden dat het maximum betrekking
heeft op het totale gewicht van de aanhangwagen
of caravan, inclusief accessoires en de bagage.
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s
met aanhanger gelden. U mag in geen geval harder
rijden dan 80 km/h.
BELANGRIJK
Het ABS waarmee de auto kan zijn
uitgerust , werkt niet op het remsysteem
van de aanhanger.Wees daarom extra
voorzichtig op gladde wegen.
BELANGRIJK
Voer in geel geval modificaties aan het
remsysteem van de auto uit . Het
remsysteem van de aanhanger moet geheel
onafhankelijk van het hydraulisch remsysteem
van de auto worden bediend.
148
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 153 of 274
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van
de voorschriften van het land waar wordt gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen
gemonteerd worden (aangedreven wielen).
Controleer na enkele tientallen meters rijden of de
kettingen nog goed gespannen zijn.
Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen
gebruikt ; rijd niet harder dan 50 km/h.
Vermijd kuilen, stoepranden en andere
obstakels en rijd, om de auto en het wegdek niet
te beschadigen, geen lange stukken op
sneeuwvrije wegen.
AUTO LANGERE TIJD STALLEN
Tref de volgende maatregelen als de auto enkele
maanden niet wordt gebruikt:
zet de auto in een overdekte, droge en zo
mogelijk goed geventileerde ruimte;
schakel een versnelling in en zorg dat de handrem
is aangetrokken;
maak de minkabel los van de accu en controleer
de acculading (zie de paragraaf “Accu” in het
hoofdstuk “Onderhoud en zorg”);
maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel
ze met een beschermende was;
reinig en conserveer de glimmende metalen delen
met daarvoor geschikte middelen;
smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en
achterruitwisser in met talkpoeder en laat ze los
van de ruit staan;
zet de ruiten een klein stukje open;
dek de auto af met een stoffen of een ademende
kunststof hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes,
omdat het in en op de auto aanwezige vocht
dan niet kan verdampen;
breng de bandenspanning 0,5 bar boven de
normaal voorgeschreven spanning en controleer
deze regelmatig;
tap het koelsysteem van de motor niet af.
149
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 154 of 274
LAMPJES EN BERICHTEN
LAMPJES EN MELDINGEN
Als het lampje gaat branden, verschijnt er bij
bepaalde uitvoeringen ook een bijbehorende melding
op het instrumentenpaneel en/of klinkt een
geluidssignaal. Deze meldingen zijn beknopt en uit
voorzorg en moeten niet worden gezien als
compleet en/of een alternatief voor de informatie in
het Instructieboekje, dat altijd aandachtig gelezen
moet worden. Houdt u daarom bij een storing altijd
aan de aanwijzingen die in dit hoofdstuk beschreven
worden.
BELANGRIJK De storingsmeldingen die op het
display verschijnen, zijn onderverdeeld in twee
categorieën: ernstige storingen en minder ernstige
storingen.
De ernstige storingen worden “cyclisch”
weergegeven en langdurig herhaald.
De minder ernstige storingen worden “cyclisch”
weergegeven en korte tijd herhaald.
De weergavecyclus van beide categorieën kan
worden onderbroken door op de knop SET
te
drukken. Het waarschuwingslampje (of het symbool
op het display) op het instrumentenpaneel blijft
branden tot de oorzaak van de storing is
geëlimineerd.
REMVLOEISTOFNIVEAU TE LAAG
(rood) / HANDREM
INGESCHAKELD (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Het moet echter na enkele
seconden doven.
Te laag remvloeistofniveau
Het lampje gaat branden als het remvloeistofniveau
in het reservoir onder het minimum niveau is
gedaald, bijvoorbeeld door lekkage in het
remsysteem.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende
melding op het display.
BELANGRIJK
Als het lampjetijdens het rijden gaat
branden (op enkele uitvoeringen
verschijnt ook een melding op het display), stop
dan onmiddellijk en wendt u tot het Fiat
Servicenetwerk.
Aangetrokken handrem
Het lampje gaat branden als de handrem wordt
aangetrokken.
150
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 155 of 274
Als de auto in beweging is, hoort u bij enkele
uitvoeringen ook een geluidssignaal.
BELANGRIJK Als het lampje tijdens het rijden gaat
branden, dan moet worden gecontroleerd of de
handrem niet is aangetrokken.
STORING AIRBAG (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Het moet echter na enkele
seconden doven.
Als het lampje continu blijft branden, geeft dit een
storing in het airbagsysteem aan.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende
melding op het display.
BELANGRIJK
Als het waarschuwingslampjeniet
gaat branden als u de contactsleutel in
de stand MAR draait of als het blijft branden
tijdens het rijden, dan is er mogelijk een storing
in de veiligheidssystemen. In dat geval kunnen
de airbags of de gordelspanners niet
geactiveerd worden bij een ongeval of, in een
zeer beperkt aantal gevallen, verkeerd
geactiveerd worden.Voordat u verder rijdt , dient
u contact op te nemen met het Fiat
Servicenetwerk om het systeem direct te laten
controleren.
BELANGRIJK
De storing van het lampjewordt
aangegeven door het knipperen van het
waarschuwingslampje
of, afhankelijk van de
versie, door het permanent verschijnen van
het symbool
op het display. In dat geval kan
het lampje
mogelijk geen storingen in de
veiligheidssystemen aangeven. Laat het systeem
controleren door het Fiat Servicenetwerk
alvorens verder te rijden.
KOELVLOEISTOF-
TEMPERATUUR TE HOOG
(rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Het moet echter na enkele
seconden doven.
Het lampje gaat branden als de motor te warm is.
Ga als volgt te werk wanneer het lampje gaat
branden:
tijdens een normale rit: breng de auto tot
stilstand, zet de motor af en controleer of het
koelvloeistofniveau in het reservoir zich onder het
MIN-teken bevindt. Als dat zo is, wacht dan tot
de motor is afgekoeld, draai daarna de dop van het
reservoir langzaam en voorzichtig open. Vul
koelvloeistof bij en controleer of het peil zich
tussen het MIN- en MAX-teken op het reservoir
bevindt. Controleer ook op de aanwezigheid
151
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 156 of 274
van vloeistoflekken. Als na het starten het lampje
opnieuw gaat branden, neem dan contact op
met het Fiat Servicenetwerk.
Als de auto onder zware bedrijfsomstandigheden
wordt gebruikt (bijvoorbeeld het bergopwaarts
trekken van een aanhanger of met volgeladen
auto): verlaag de snelheid en breng, als het lampje
blijft branden, de auto tot stilstand. Stop 2 of 3
minuten met draaiende motor en geef iets gas
voor een snellere circulatie van de koelvloeistof.
Zet vervolgens de motor uit. Controleer het
vloeistofniveau zoals hiervoor beschreven.
BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstandigheden is
het raadzaam de motor enkele minuten te laten
draaien met iets ingetrapt gaspedaal voordat u de
motor uitzet. Op enkele uitvoeringen verschijnt de
bijbehorende melding op het display.
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE
OPGELADEN (rood)
Als het contactslot op MAR wordt gedraaid, gaat het
lampje branden maar het moet doven zodra de
motor aanslaat (als de motor stationair draait, kan
het iets langer duren voordat het lampje dooft).
Als het lampje blijft branden, wendt u dan
onmiddellijk tot het Fiat Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende
melding op het display.
STORING VERSNELLINGSBAK
(rood)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten, waar voorzien)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Het moet echter na enkele
seconden doven.
Het waarschuwingslampje gaat knipperen (samen
met een bericht op het display en een geluidssignaal)
om een defect in de versnellingsbak aan te geven.
Het waarschuwingslampje kan ook gaan branden bij
oververhitting van de versnellingsbak na bijzonder
zwaar gebruik. In dit geval worden de
motorprestaties beperkt.
Wendt u zo snel mogelijk tot het Fiat
Servicenetwerk.
DPF (ROETFILTER) WORDT
GEREINIGD (geel)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten, waar voorzien)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Het moet echter na enkele
seconden doven.
Het lampje brandt continu om de bestuurder te laten
weten dat het DPF-systeem de opgehoopte
schadelijke stoffen (roet) middels het
regeneratieproces moet verwijderen.
152
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 157 of 274
Als het lampje gaat branden, wordt er tevens een
melding op het display weergegeven (voor bepaalde
uitvoeringen/markten, indien van toepassing).
Het lampje gaat niet bij elk DPF-regeneratieproces
branden, maar alleen als de rijomstandigheden
zodanig zijn dat dit aan de bestuurder gemeld moet
worden. Om het lampje uit te laten gaan moet de
auto tot aan het einde van het regeneratieproces in
beweging blijven. Het proces duurt gemiddeld 15
minuten.
De optimale condities voor beëindiging van het
proces worden bereikt door de auto met een
snelheid van 60 km/u te laten rijden met een
toerental boven 2000/min. Als dit lampje gaat
branden betekent dit niet dat er sprake is van een
defect aan de auto en is het dus ook niet nodig
om de auto naar de garage te brengen.
BELANGRIJK
Tijdens de regeneratie kan de ventilator
worden ingeschakeld.
BELANGRIJK
De snelheid moet altijd worden
afgestemd op de verkeerssituatie en de
weersomstandigheden en de toepasselijke
verkeersregels. De motor kan worden afgezet
terwijl het DPF-lampje brandt , maar herhaalde
onderbrekingen van het regeneratieproces
kunnen voortijdig kwaliteitsverlies van de
motorolie tot gevolg hebben. Daarom verdient
het altijd aanbeveling te wachten tot het lampje
uit is gegaan voordat u de motor afzet ,
rekening houdend met hetgeen hierboven is
beschreven. Het verdient geen aanbeveling de
DPF-generatie te voltooien terwijl het voertuig
stilstaat .
STORING ABS (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Het moet echter na enkele
seconden doven.
Het lampje gaat branden als het systeem defect of
niet beschikbaar is. In dat geval blijft het remsysteem
normaal werken, maar zonder de mogelijkheden
van het ABS. Rijd voorzichtig verder en wendt u zo
snel mogelijk tot het Fiat Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende
melding op het display.
153
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 158 of 274
STORING EBD
Als de waarschuwingslampjes gelijktijdig gaan
branden wanneer de motor draait, duidt dit op een
storing in het EBD-systeem of dat het systeem
niet beschikbaar is. In dit geval kunnen de
achterwielen bij hard remmen plotseling blokkeren
waardoor de auto begint te slippen. Rijd zeer
voorzichtig naar de dichtstbijzijnde werkplaats van
het Fiat Servicenetwerk om het systeem te laten
controleren.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende
melding op het display.
Vast brandend:TE LAGE
MOTOROLIEDRUK (rood) -
Knipperend: OLIEKWALITEIT
ONVOLDOENDE (alleen Multijet E5
uitvoeringen - rood)
Als de contactsleutel op MAR wordt gezet, gaat het
lampje branden; direct na het aanslaan van de motor
moet het lampje doven.
Te lage motoroliedruk
Het lampje brandt continu (voor bepaalde
uitvoeringen/markten, waar voorzien) en verschijnt
er een melding op het display wanneer het systeem
detecteert dat de motoroliedruk te laag is.
BELANGRIJK
Als bij draaiende motor het lampje
gaat branden (op het display
verschijnt bij enkele uitvoeringen ook een
melding), zet dan de motor onmiddellijk uit en
wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat
Servicenetwerk.
Oliekwaliteit onvoldoende (alleen Multijet E5
uitvoeringen)
Het lampje
gaat knipperen (op enkele
uitvoeringen/markten verschijnt ook een melding op
het display) als het systeem motorolie van
onvoldoende kwaliteit constateert.
Als dit lampje gaat knipperen betekent dit niet dat er
sprake is van een defect aan het voertuig, maar
wordt de bestuurder gewaarschuwd over het feit dat
het normale gebruik van het voertuig heeft geleid
tot de noodzaak van olieverversing. Als de olie niet
ververst wordt, gaat bij het bereiken van een tweede
drempel, op het instrumentenpaneel ook het lampje
branden en wordt de werking van de motor
beperkt tot 3000 toeren/minuut.
Als de olie nog steeds niet ververst wordt, wordt bij
het bereiken van een derde drempel, de motor
beperkt tot 1500 toeren/minuut om beschadiging te
voorkomen.
Vergeet niet dat verslechtering van de motorolie
wordt versneld door:
154
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
(rood/geel)
Page 159 of 274
overwegend gebruik van het voertuig in de stad,
waardoor het DPF-regeneratieproces vaker wordt
uitgevoerd;
gebruik van het voertuig voor korte ritten,
waardoor de motor de bedrijfstemperatuur niet
kan bereiken;
herhaald onderbreken van het regeneratieproces,
hetgeen wordt aangegeven door het branden van
het DPF-lampje.
Wanneer het lampje gaat branden, moet
de afgewerkte motorolie zo spoedig
mogelijk, en elk geval binnen 500 km
nadat het lampje voor het eerst gaat branden,
worden ververst .Veronachtzaming van
bovenstaande aanwijzingen kan leiden tot
ernstige schade aan de motor en de garantie
doen vervallen.Vergeet niet dat het branden van
dit lampje niets te maken heeft met het oliepeil
in de motor.Voeg dus absoluut geen motorolie toe
als het lampje begint te knipperen.
SEAT BELT REMINDER (rood)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat continu
branden als bij stilstaande auto de veiligheidsgordel
aan bestuurderszijde niet goed is omgelegd. Als
de auto rijdt en de veiligheidsgordels voor zijn niet
goed omgelegd, dan gaat het lampje knipperen en
klinkt tegelijkertijd een akoestisch signaal (zoemer).Het geluidssignaal (zoemer) van het SBR-systeem
(Seat Belt Reminder) kan permanent worden
uitgeschakeld door het Fiat Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen kan het systeem weer
worden geactiveerd via het Setup-menu.
DEUR OPEN (rood)
Als een of meerdere portieren of de bagageruimte
niet goed gesloten zijn, gaat het lampje branden
(bij bepaalde uitvoeringen).
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende
melding op het display.
MINIMUM MOTOROLIEPEIL (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje op het instrumentenpaneel branden. Na
enkele seconden moet het lampje doven.
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden
als het motoroliepeil onder de minimum vastgestelde
waarde is gedaald. Herstel in dit geval het juiste
motoroliepeil (zie "Niveaus controleren" in
het hoofdstuk "Onderhoud en zorg").
Bij enkele uitvoeringen verschijnt op het display de
betreffende melding.
155
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 160 of 274
STORING INSPUITSYSTEEM
(Multijet-uitvoeringen - geel) -
STORING IN
MOTORMANAGEMENTSYSTEEM
EOBD (benzine-uitvoeringen - geel)
Storing inspuitsysteem
Als u onder normale omstandigheden de
contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje
branden. Na het starten van de motor moet het
lampje doven.
Als het lampje blijft branden of gaat branden tijdens
de rit, geeft dit aan dat het inspuitsysteem niet
juist werkt, waardoor de prestaties achteruit kunnen
gaan, de auto slechter kan gaan rijden en het
brandstofverbruik kan toenemen.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende
melding op het display.
Onder deze omstandigheden kan verder worden
gereden, maar moeten zware inspanningen van
de motor of hoge snelheden worden vermeden.
Wendt u in ieder geval tot het Fiat Servicenetwerk.
Storing in motormanagementsysteem EOBD
Als u onder normale omstandigheden de
contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje
branden. Na het starten van de motor moet het
lampje doven.
Dit geeft aan dat het waarschuwingslampje correct
werkt. Als het waarschuwingslampje gaat of blijft
branden tijdens het rijden:continu branden - duidt op een defect in het
inspuit-/ontstekingssysteem, waardoor de emissie
van schadelijke uitlaatgassen toeneemt, de
prestaties achteruit kunnen gaan, de auto slechter
kan gaan rijden en het brandstofverbruik kan
toenemen. Op enkele uitvoeringen verschijnt de
bijbehorende melding op het display. Onder
deze omstandigheden kan verder worden gereden,
maar moeten zware inspanningen van de motor
of hoge snelheden worden vermeden. Als lang met
een brandend waarschuwingslampje wordt
doorgereden, kunnen beschadigingen ontstaan.
Wendt u zo snel mogelijk tot het Fiat
Servicenetwerk. Het lampje dooft als de storing
verdwijnt. De storing wordt door het systeem
in het geheugen opgeslagen.
knipperend: duidt op een mogelijke beschadiging
van de katalysator (zie "EOBD-systeem" in het
hoofdstuk "Dashboard en bediening"). Als het
lampje knippert, moet het gaspedaal worden
losgelaten zodat de motor met lage toerentallen
draait en het lampje niet meer knippert; u kunt
met matige snelheid doorrijden waarbij
rij-omstandigheden moeten worden vermeden die
kunnen leiden tot het opnieuw gaan knipperen
van het lampje. Wendt u zo snel mogelijk tot het
Fiat Servicenetwerk.
156
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER