FIAT FIORINO 2017 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2017, Model line: FIORINO, Model: FIAT FIORINO 2017Pages: 274, PDF Size: 6 MB
Page 141 of 274

BELANGRIJKE OPMERKINGEN
De frontairbags en/of zijairbags (voor bepaalde
versies/markten, waar aanwezig) kunnen in werking
treden bij krachtige stoten aan de onderzijde van
de carrosserie, bijv. heftige botsing tegen drempels,
stoepranden of lage obstakels, of als het voertuig
in grote gaten of verzakkingen in het wegdek rijdt.
Als de airbag geactiveerd wordt, ontsnapt een kleine
hoeveelheid poeder. Dit poeder is niet schadelijk
en duidt niet op het begin van een brand. Verder kan
het oppervlak van de opgeblazen airbag en het
interieur van het voertuig met een fijn poederlaagje
bedekt zijn: dit poeder kan irriterend zijn voor
ogen en huid. Na aanraking onmiddellijk wassen met
water en neutrale zeep.
Als een of meerdere veiligheidsvoorzieningen zijn
geactiveerd ten gevolge van een ongeval, neem dan
contact op met het Fiat Servicenetwerk om deze
veiligheidsvoorzieningen te laten vervangen en om de
werking van het systeem te laten controleren.
De controle, reparatie en vervanging van airbags mag
uitsluitend door het Fiat Servicenetwerk worden
uitgevoerd.
Als het voertuig wordt gesloopt, moet men het
airbagsysteem onwerkzaam laten maken door het
Fiat Servicenetwerk. Bij verkoop van de auto moet
de nieuwe eigenaar op de hoogte worden gebracht
van de gebruiksmethode van de airbags en
bovenstaande waarschuwingen, en moet dit
instructieboek worden overhandigd aan de nieuwe
eigenaar.Gordelspanners, front- en zijairbags worden op
verschillende manieren geactiveerd, afhankelijk van
het type botsing. Als een of meerdere van deze
voorzieningen niet in werking treden, dan duidt dat
niet op een storing in het systeem.
BELANGRIJK
Er kan een fout in het veiligheidssysteem
zitten als het controlelampje
niet
gaat branden wanneer de sleutel ingeschakeld is
of aanblijft tijdens het rijden (op sommige
versies met een bericht op het display). In dat
geval kunnen de airbags of gordelspanners niet
geactiveerd worden bij een ongeval of, in een
zeer beperkt aantal gevallen, op verkeerde wijze
geactiveerd worden. Laat het systeem
onmiddellijk controleren door het Fiat
Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
BELANGRIJK
Rijd altijd met de handen op de rand
van het stuurwiel zodat de airbag indien
nodig ongehinderd opgeblazen kan worden. Rijd
niet met voorover gebogen lichaam. Houd de
rug goed rechtop tegen de rugleuning gedrukt .
137
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 142 of 274

BELANGRIJK
In sommige versies gaat in het geval van
een storing van de led
(bevindt zich
op de plaat van het instrumentenpaneel), het
lampje
op het instrumentenpaneel branden
en worden de airbags aan de passagierszijde
uitgeschakeld.
BELANGRIJK
Bedek bij voertuigen met zijairbags de
rugleuning van de voorstoelen niet
met extra hoezen.
BELANGRIJK
Reis niet met voorwerpen op schoot of
voor de borst en houd niets in de mond
(pijp, pen, enz.): deze kunnen ernstig letsel
veroorzaken als de airbag in werking treedt .
BELANGRIJK
Als de contactsleutel in stand MAR
staat , ook wanneer de motor is uitgezet ,
kunnen de airbags ook geactiveerd worden als
de auto door een andere auto wordt
aangereden. Daarom mag, wanneer de
passagiersairbag is ingeschakeld, en ook al staat
de auto stil, GEEN tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje op de voorstoel
gemonteerd worden. Als bij een botsing de
airbag wordt opgeblazen, kan dit leiden tot
ernstig letsel en zelfs tot de dood van het kind.
Daarom moet de passagiersairbag altijd
uitgeschakeld worden als een kinderzitje tegen
de rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet de
voorste passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren zijn geschoven om te voorkomen dat
het kinderzitje eventueel in aanraking komt met
het dashboard. Schakel de passagiersairbag
onmiddellijk weer in als het kinderzitje is
verwijderd. Onthoud tevens dat als de
startinrichting in de stand STOP staat , bij een
ongeval geen enkel veiligheidssysteem (airbags
of gordelspanners) geactiveerd wordt . In dat
geval duidt de uitgebleven activering niet op
een storing van het systeem.
138
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 143 of 274

BELANGRIJK
Laat het airbagsysteem controleren door
een Fiat Servicenetwerk als de auto
gestolen werd, bij poging tot diefstal of indien
de auto aan vandalisme of een overstroming
onderworpen is geweest .
BELANGRIJK
Wanneer de contactsleutel naar de
stand MAR wordt gedraaid, gaat het
waarschuwingslampje
(bij actieve frontairbag
aan passagierszijde) op het middelste
dashboard enkele seconden knipperen, om
eraan te herinneren dat de passagiersairbag bij
een botsing geactiveerd wordt . Hierna moet
het lampje doven.
BELANGRIJK
De activeringsdrempel van de airbag is
hoger dan die van de gordelspanners. Bij
aanrijdingen die tussen deze twee
drempelwaarden liggen, is het normaal dat
alleen de gordelspanners in werking treden.
BELANGRIJK
De airbag vervangt niet de
veiligheidsgordels, maar verhoogt hun
doeltreffendheid. Omdat de frontairbags niet
worden ingeschakeld bij frontale botsingen
bij lage snelheden, zijdelingse botsingen,
botsingen achterop en over de kop slaan,
worden de inzittenden in die gevallen
uitsluitend door de veiligheidsgordels
beschermd, die dus altijd gedragen moeten
worden.
139
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 144 of 274

STARTEN EN RIJDEN
MOTOR STARTEN
De auto is uitgerust met een elektronische
startblokkering: zie bij startproblemen de paragraaf
"Fiat CODE" in het hoofdstuk "Dashboard en
bediening".
Direct na het starten van de motor, vooral als de
auto langere tijd niet is gebruikt, kan de motor iets
meer geluid produceren. Dit geluid, dat niet
schadelijk is voor de werking van de motor, wordt
veroorzaakt door de hydraulische klepstoters: het
distributiesysteem van de auto dat bijdraagt aan een
vermindering van de onderhoudswerkzaamheden.
Het verdient aanbeveling om gedurende
de eerste kilometers niet de maximale
prestaties van uw auto te eisen (bijv. snel
accelereren, langdurig rijden met hoge
toerentallen, krachtig remmen enz.).
Laat de contactsleutel niet in stand MAR
staan als de motor stilstaat , zodat de
accu niet onnodig wordt ontladen.
BELANGRIJK
Het is gevaarlijk om de motor te laten
draaien in een afgesloten ruimte. De
motor verbruikt zuurstof en produceer t
kooldioxide, koolmonoxide en andere giftige
gassen.
BELANGRIJK
Houd er rekening mee dat de rem- en de
stuurbekrachtiging niet werken zolang
de motor niet is aangeslagen, waardoor meer
kracht nodig is voor de bediening van het
rempedaal en het stuur.
BENZINEMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan;
zet de versnellingspook in de vrijstand;
trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het
gaspedaal in te trappen;
draai de contactsleutel in stand AVV en laat de
sleutel los zodra de motor is aangeslagen.
140
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 145 of 274

Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet
u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u
opnieuw start.
Als met de contactsleutel in stand MAR het
controlelampje
samen met het
waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel
blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand
STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR;
als het lampje nog steeds blijft branden, probeer
het dan met de andere geleverde sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat, voer dan zelf een
noodstart uit (zie "Noodstart" in het hoofdstuk
"Noodgevallen") en wendt u tot het Fiat
Servicenetwerk.
DIESELMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan;
zet de versnellingspook in de vrijstand;
draai de contactsleutel in stand MAR: op het
instrumentenpaneel gaat het waarschuwingslampje
branden;
wacht tot de lampjesengedoofd zijn. Hoe
warmer de motor, hoe sneller de lampjes doven;
trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het
gaspedaal in te trappen;
draai de contactsleutel in de stand AVV, direct
nadat het lampje
is gedoofd. Als u te lang
wacht, zijn de voorgloeibougies weer afgekoeld.
Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.BELANGRIJK Bij een koude motor mag het
gaspedaal niet worden ingetrapt als u de
contactsleutel in stand AVV draait.
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet
u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u
opnieuw start.
Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje
op het instrumentenpaneel blijft branden, raden
wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en
vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog
steeds blijft branden, probeer het dan met de andere
geleverde sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot het
Fiat Servicenetwerk.
Als het lampjegedurende 60 seconden
gaat knipperen na het starten of tijdens
een langdurige star tpoging, dan duidt dat
op een storing in het voorgloeisysteem. Als de
motor aanslaat , kunt u de auto op de gewone
manier gebruiken, maar wendt u zo snel mogelijk
tot het Fiat Servicenetwerk.
MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN
Ga als volgt te werk:
rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge
toerentallen draaien en trap het gaspedaal niet
bruusk in;
141
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 146 of 274

verlang de eerste kilometers geen maximale
prestaties. Wij raden u aan te wachten tot de
wijzernaald van de koelvloeistoftemperatuurmeter
begint te bewegen.
NOODSTART
Als het lampje
op het instrumentenpaneel
constant blijft branden, wendt u dan onmiddellijk tot
het Fiat Servicenetwerk.
Probeer de motor nooit te starten door de
auto te duwen, te slepen of van een
helling af te laten rijden. Hierdoor kan
brandstof in de katalysator terechtkomen die
hierdoor onherstelbaar beschadigd wordt .
MOTOR UITZETTEN
Draai de contactsleutel in stand STOP terwijl de
motor stationair draait.
BELANGRIJK Het is beter om de motor na een
zware rit even "op adem" te laten komen. Zet de
motor niet onmiddellijk uit, maar laat hem even
stationair draaien. Hierdoor kan de temperatuur in
de motorruimte dalen.
Even snel gas geven voordat de motor
wordt uitgezet heeft geen enkel nut ,
verspilt brandstof en is, vooral voor
motoren met turbocompressor, schadelijk.
HANDREM
De handrem fig. 134 bevindt zich tussen de
voorstoelen.
Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel
omhoog trekken zodat de auto blokkeert.
BELANGRIJK
De auto moet geblokkeerd zijn als de
handrem enkele tanden is
aangetrokken. Als dit niet het geval is, laat dan
het Fiat Servicenetwerk de handrem afstellen.
Als de handrem is aangetrokken en de contactsleutel
in stand MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel
het waarschuwingslampje
branden.
Handrem uitschakelen:
fig. 134F0T0043
142
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 147 of 274

trek de hendel iets omhoog en druk op
ontgrendelknop A fig. 134;
druk op de knop A en laat de hendel zakken. Het
lampje
op het instrumentenpaneel dooft.
Om onverwachtse bewegingen van de auto te
voorkomen, moet bij het bedienen van de handrem
het rempedaal worden ingetrapt.
PARKEREN
Ga als volgt te werk:
zet de motor uit en trek de handrem aan;
schakel een versnelling in (de 1e als de weg
omhoog loopt, de achteruit als de weg omlaag
loopt) en zet de voorwielen iets uitgestuurd.
Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de
wielen dan met stenen of wiggen.
Laat de contactsleutel nooit in stand MAR staan
omdat hierdoor de accu ontlaadt. Neem bovendien
de sleutel altijd uit het contactslot als u de auto
verlaat.
Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Neem
de sleutel altijd uit het contactslot als u de auto
verlaat en neem de sleutel mee.
WINTERBANDEN
Het Fiat Servicenetwerk kan u adviseren over de
meest geschikte band voor elk gebruik.
Houdt u voor de bandenmaat en de bandenspanning
van de winterbanden exact aan de aanwijzingen die
staan aangegeven in de paragraaf "Wielen" in het
hoofdstuk "Technische gegevens".
De specifieke eigenschappen van winterbanden
verminderen aanzienlijk als de profieldiepte minder is
dan 4 mm. In dat geval moeten ze worden vervangen.
Door hun specifieke eigenschappen zijn de
prestaties van winterbanden onder normale
omstandigheden of wanneer lang op de snelweg
wordt gereden, lager dan die van de standaard
gemonteerde banden. Beperk het gebruik van
winterbanden daarom uitsluitend tot de
omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd.
BELANGRIJK Als u winterbanden gebruikt waarvan
de maximum toegestane snelheid lager is dan de
topsnelheid van de auto (met een marge van 5%),
dan dient u in het interieur van de auto een voor de
bestuurder duidelijk zichtbaar waarschuwingsplaatje
te plaatsen met de maximum toegestane snelheid
wanneer met die winterbanden wordt gereden
(overeenkomstig de EU-normen).
Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden
(zelfde merk en profieldiepte) voor meer veiligheid
tijdens het rijden en remmen en voor een betere
bestuurbaarheid.
Keer de draairichting van de banden niet om.
143
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 148 of 274

BELANGRIJK
Bij winterbanden met de indicatie “Q”
mag niet sneller worden gereden dan
160 km/h, echter geldende
snelheidsbeperkingen overeenkomstig de
nationale wegenverkeerswetgeving moeten
altijd worden gerespecteerd.
GEBRUIK VAN DE
VERSNELLINGSBAK
Om de versnellingen in te schakelen, het
koppelingspedaal volledig intrappen en de
versnellingspook A fig. 135 in de gewenste stand
zetten (het schema is aangegeven op de pookknop).
BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij een
stilstaande auto worden ingeschakeld. Wacht bij een
draaiende motor en een geheel ingetrapt
koppelingspedaal minstens 2 seconden, voordat u de
achteruit inschakelt. Hiermee wordt voorkomen
dat de tandwielen beschadigen.
fig. 135F0T0055
144
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 149 of 274

BELANGRIJK
Om op de juiste wijze te schakelen,
moet u het koppelingspedaal geheel
intrappen. Daarom mag er niets onder het
pedaal liggen dat dit kan verhinderen: let erop
dat eventuele vloermatten niet zijn
dubbelgevouwen en zo de slag van de pedalen
beperken.
Laat na het schakelen de versnellingspook
los. Door het rijden met een hand aan
de versnellingspook wordt op het
schakelmechanisme in de versnellingsbak een
geringe kracht uitgeoefend, waardoor onnodige
slijtage kan ontstaan. Gebruik het
koppelingspedaal uitsluitend voor het
overschakelen. Laat tijdens het rijden de voet
nooit - zelfs niet licht - op het koppelingspedaal
rusten. Bij uitvoeringen voor bepaalde markten
kan de regelelektronica van het koppelingspedaal
een foutief gebruik door de bestuurder
beschouwen als een storing.
BRANDSTOFBESPARING
Hier volgen enkele nuttige tips om brandstof te
besparen en om de uitstoot van schadelijke emissies
van zowel CO2 als andere vervuilende stoffen
(stikstofoxiden, onverbrande koolwaterstoffen, fijn
stof enz.) zoveel mogelijk te beperken.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Hier volgt een overzicht van de voornaamste
factoren die het brandstofverbruik vergroten.
Onderhoud van de auto
Zorg voor een goed onderhoud van de auto door de
controles en afstellingen die in het
“Geprogrammeerd Onderhoudsschema” staan
vermeld, te laten uitvoeren.
Banden
Controleer regelmatig, ten minste een keer per vier
weken, de bandenspanning: als de spanning te laag
is, wordt de weerstand groter en neemt het verbruik
toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladen bagageruimte.
Het gewicht van de auto (vooral in stadsverkeer) en
de wieluitlijning hebben grote invloed op het
brandstofverbruik en de stabiliteit.
145
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 150 of 274

Imperiaal/skidrager
Verwijder het imperiaal of de skidrager als u deze
niet meer gebruikt. Deze accessoires verminderen de
aerodynamica van de auto, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt. Gebruik voor het
vervoer van volumineuze voorwerpen bij voorkeur
een aanhanger.
Stroomverbruikers
Gebruik alleen elektrische apparatuur voor de
noodzakelijke tijdsduur. De achterruitverwarming, de
verstralers, de ruitenwissers voor/achter en de
aanjager van het ventilatie-/verwarmingssysteem
nemen veel stroom op, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt (tot 25% in
stadsverkeer).
Klimaatbeheersing
Het gebruik van de airconditioning leidt tot een
toename van het brandstofverbruik (met gemiddeld
20%). Gebruik wanneer de buitentemperatuur het
toelaat bij voorkeur de functies van het
ventilatiesysteem.
Aerodynamische accessoires
Het gebruik van niet goedgekeurde aërodynamische
accessoires kan de aërodynamica negatief
beïnvloeden, waardoor het brandstofverbruik zal
toenemen.RIJSTIJL
Hier volgt een overzicht van de voornaamste rijstijlen
die het brandstofverbruik vergroten.
Starten
Laat de motor niet warmdraaien bij een stilstaande
auto, niet met stationair en evenmin met een hoog
toerental: onder deze omstandigheden warmt de
motor veel langzamer op, terwijl het verbruik en de
uitlaatgasemissie toenemen. Het is beter om rustig
weg te rijden en geen hoge toerentallen te gebruiken.
Op deze manier warmt de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een
stoplicht of voordat u de motor afzet. Deze
handeling heeft evenals het overschakelen met
tussengas, geen enkel nut. Het kost brandstof en
verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen..
Keuze van de versnellingen
Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de
hoogste versnelling. Als een lage versnelling wordt
ingeschakeld om snel te accelereren, wordt het
brandstofverbruik hoger.
Bij oneigenlijk gebruik van een hoge versnelling
nemen het verbruik en de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen toe. Bovendien slijt de motor hierdoor
sneller.
146
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER