FIAT TIPO 4DOORS 2018 Instructieboek (in Dutch)

Page 171 of 252

1.6 E.Torq E6 versie
1. Remvloeistof 2. Accu 3. Ruitensproeiervloeistof 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliepeilstok
6. Motorolie dop/vulopening
16009026J0004EM
169

Page 172 of 252

1.6 E.Torq E4 versie
1. Remvloeistof 2. Accu 3. Ruitensproeiervloeistof 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliepeilstok
6. Motorolie dop/vulopening
161P09026J001
170
ONDERHOUD EN ZORG

Page 173 of 252

1.6 16V MultiJet versie
1. Remvloeistof 2. Accu 3. Ruitensproeiervloeistof 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliepeilstok
6. Motorolie dop/vulopening
16209026J0003EM
171

Page 174 of 252

1.3 95 pk MultiJet E6 versie
1. Remvloeistof 2. Accu 3. Ruitensproeiervloeistof 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliepeilstok
6. Motorolie dop/vulopening
16309026J0002EM
172
ONDERHOUD EN ZORG

Page 175 of 252

1.3 95 pk MultiJet E5 versie(voor bepaalde versies/markten)
1. Remvloeistof 2. Accu 3. Ruitensproeiervloeistof 4. Motorkoelvloeistof 5. Motorolie dop/vulopening
6. Motoroliepeilstok
16409026J0005EM
173

Page 176 of 252

MOTOROLIE
153)
59)
Controleer ongeveer 5 minuten na het
uitzetten van de motor het oliepeil met
het voertuig op een horizontale
ondergrond.
Controleer of het oliepeil tussen de
referentietekens MIN en MAX op de
peilstok staat.
Als het oliepeil vlakbij of onder het
MIN-teken staat, olie toevoegen via de
vulopening totdat het MAX-teken wordt
bereikt.
Trek de oliepeilstok naar buiten, maak
hem schoon met een niet-pluizende
doek en zet hem terug. Neem de
peilstok weer uit en controleer of het
peil zich tussen het MIN- en MAX-teken
op de peilstok bevindt.Motorolieverbruik
60)
2)
Gewoonlijk ligt het maximale
motorolieverbruik op 400 gram per
1000 km. Tijdens de eerste
gebruiksperiode van de auto, moet de
motor worden ingereden. Daarom is het
motorolieverbruik pas stabiel na de
eerste 5000 - 6000 km.
BELANGRIJK Laat na het bijvullen of
het verversen van de motorolie de
motor enkele seconden draaien
alvorens hem uit te zetten en wacht
enkele minuten alvorens het oliepeil te
controleren.
MOTORKOELVLOEISTOF
61)
154)
Draai, als het niveau te laag is, de
reservoirdop 4 los en vul de vloeistof bij
zoals vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens".
RUITENS-
PROEIERVLOEISTOF
155) 156)
Verwijder, als het niveau te laag is, de
reservoirdop 3 en vul de vloeistof bij
zoals vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens".
REMVLOEISTOF
62)
157) 158)
Controleer of de vloeistof op het
maximumniveau staat.
Draai, als het vloeistofniveau te laag is,
de reservoirdop 1 los en vul de vloeistof
bij zoals vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens".
BELANGRIJK Reinig zorgvuldig de
reservoirdop en het omliggende
oppervlak van de vulopening. Zorg er
goed voor dat er geen verontreinigingen
in het reservoir terechtkomen als de
dop geopend wordt.
Gebruik voor het bijvullen altijd een
trechter met fijne zeef van maximaal
0,12 mm.
BELANGRIJK Remvloeistof is
hygroscopisch (d.w.z. trekt water aan).
Daarom moet bij overwegend gebruik
van het voertuig in gebieden met grote
luchtvochtigheid, de vloeistof vaker
worden vervangen dan is aangegeven
in het “Geprogrammeerd
onderhoudsschema”.165P2000167
174
ONDERHOUD EN ZORG

Page 177 of 252

OLIE VOOR
INSCHAKELING
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
(waar aanwezig)
3)
Het olieniveau van de versnellingsbak
mag uitsluitend gecontroleerd worden
bij een werkplaats van het Fiat
Servicenetwerk.
ACCU
159) 160) 161)
63)
4)
Het elektrolyt van de accu hoeft niet te
worden bijgevuld met gedestilleerd
water.
Een periodieke controle bij het Fiat
Servicenetwerk is echter noodzakelijk
om de efficiëntie te verifiëren.
De accu vervangen
Vervang indien nodig de accu door een
andere originele accu met dezelfde
specificaties. Volg de aanwijzingen van
de fabrikant van de accu voor het
onderhoud.
NUTTIG ADVIES OM DE
LEVENSDUUR VAN DE
ACCU TE VERLENGEN
Nuttig advies om de levensduur van
de accu te verlengen
Neem de volgende aanwijzingen in acht
om het snel ontladen van de accu te
voorkomen en de levensduur te
verlengen:
wanneer de auto wordt geparkeerd,
controleer dan of de portieren, de
motorkap en de achterklep goed
gesloten zijn. Hiermee wordt
voorkomen dat de interieurverlichting
blijft branden.
schakel de interieurverlichting uit: de
auto is in ieder geval uitgerust met een
systeem voor automatische
uitschakeling van de interieurverlichting;
houd accessoires (bijv. autoradio,
alarmknipperlichten, enz.) niet te lang
ingeschakeld wanneer de motor is
uitgezet;
maak voordat werkzaamheden aan
de elektrische installatie worden
uitgevoerd, de kabel van de minpool op
de accu los.
Als men na aanschaf van het voertuig
elektrische accessoires wil monteren
die constante voeding vereisen (alarm
enz.), of accessoires die de elektrische
installatie zwaar belasten, wordt
geadviseerd contact op te nemen met
het Fiat Servicenetwerk; hetgekwalificeerde personeel zal dan het
totale stroomverbruik beoordelen.
64)
BELANGRIJK Als de accu werd
losgekoppeld moet de
stuurbekrachtiging worden
geïnitialiseerd. Het
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat branden (of
het symbool verschijnt op het display)
om dit aan te geven. Ga hiervoor als
volgt te werk: draai het stuurwiel van
het ene uiteinde naar het andere terwijl
op een rechtlijnig traject van ongeveer
honderd meter wordt gereden.
BELANGRIJK Als het laadniveau
gedurende langere tijd onder 50% blijft,
raakt de accu door sulfatering
beschadigd. Hierdoor verminderen de
capaciteit en het startvermogen. De
accu is in dit geval ook gevoeliger voor
bevriezing (dit kan reeds bij
temperaturen van -10°C gebeuren). Als
het voertuig langere tijd niet gebruikt
wordt, zie dan "Langdurige stilstand
van het voertuig” in het hoofdstuk
"Starten en rijden".
175

Page 178 of 252

BELANGRIJK
151)Rook nooit tijdens het uitvoeren van
werkzaamheden in de motorruimte: er
kunnen ontvlambare gassen en dampen
vrijkomen die brand kunnen veroorzaken.
152)Wees erg voorzichtig bij het uitvoeren
van werkzaamheden in de motorruimte
wanneer de motor nog warm is: gevaar
voor brandwonden. Kom niet te dicht bij de
koelventilator van de radiateur: de
elektrische ventilator kan inschakelen;
gevaar voor verwondingen. Sjaals, dassen
of andere loszittende kleding kunnen door
de bewegende onderdelen worden
meegetrokken.
153)Wacht voor het bijvullen van de
motorolie tot de motor is afgekoeld
alvorens de vuldop los te maken. Dit geldt
in het bijzonder voor voertuigen met een
aluminium vuldop (waar aanwezig).
WAARSCHUWING: gevaar voor
brandwonden!
154)Het koelsysteem staat onder druk. Als
de dop vervangen moet worden, doe dit
dan alleen door een origineel exemplaar;
anders kan dit de werking van het systeem
negatief beïnvloeden. Draai bij warme
motor de dop van het reservoir niet los:
gevaar voor brandwonden.
155)Rijd nooit met een leeg
ruitensproeierreservoir: ruitensproeiers zijn
van fundamenteel belang voor een goed
zicht. Herhaaldelijke werking van het
systeem zonder vloeistof kan leiden tot
schade aan of snelle verslechtering van
sommige systeemcomponenten.156)Sommige in de handel verkrijgbare
ruitensproeiervloeistoffen zijn ontvlambaar.
De motorruimte omvat warme onderdelen
die bij contact met de vloeistof brand
kunnen veroorzaken.
157)Remvloeistof is giftig en uiterst
corrosief. Als er per ongeluk remvloeistof
gemorst wordt, moeten de betrokken delen
onmiddellijk worden gewassen met water
en neutrale zeep. Vervolgens met veel
water afspoelen. In geval van inslikken
onmiddellijk een arts raadplegen.
158)Het symbool
, op het reservoir van
de remvloeistof geeft aan dat een
remvloeistof een synthetische of op
mineralen gebaseerde vloeistof is. Het
gebruik van minerale vloeistoffen kan de
speciale rubberen pakkingen in het
remsysteem onherstelbaar beschadigen.
159)Accuvloeistof is giftig en corrosief.
Vermijd contact met huid en ogen. Houd
open vuur en vonkvormende apparaten uit
de buurt van de accu: brand- en
explosiegevaar.
160)Als de accu met onvoldoende
vloeistof werkt, kan dit de accu
onherstelbaar beschadigen en een explosie
veroorzaken.
161)Bij werkzaamheden aan de accu of in
de buurt van de accu, moeten de ogen
altijd met een speciale bril beschermd
worden.
BELANGRIJK
58)Let erop dat de verschillende types
vloeistoffen tijdens het bijvullen niet
verwisseld worden: ze mogen absoluut niet
onderling gemengd worden! Bijvullen met
een ongeschikte vloeistof kan leiden tot
ernstige schade aan het voertuig.
59)Het olieniveau mag nooit boven het
MAX-teken komen.
60)Vul motorolie bij met dezelfde
kenmerken als de motorolie waarmee de
motor reeds is gevuld.
61)Het motorkoelsysteem moet worden
gevuld met PARAFLU
UPantivries. Vul
koelvloeistof bij met dezelfde kenmerken als
de koelvloeistof waarmee het koelsysteem
reeds is gevuld. PARAFLU
UPmag niet met
andere typen vloeistoffen worden
gemengd. Mocht dit toch gebeuren, start
de motor dan in geen geval en neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
62)Vermijd elk contact tussen de uiterst
corrosieve remvloeistof en de gelakte
delen. Spoel bij contact onmiddellijk uit met
rijkelijk water.
63)Als de auto langdurig gestald moet
worden bij zeer lage temperaturen,
verwijder dan de accu en breng deze naar
een verwarmde plek, om bevriezing te
voorkomen.
176
ONDERHOUD EN ZORG

Page 179 of 252

64)Onjuiste installatie van elektrische en
elektronische apparatuur kan leiden tot
ernstige schade aan de auto. Als men na
aanschaf van het voertuig accessoires wil
monteren (diefstalbeveiliging, mobiele
telefoon enz.), ga dan naar een werkplaats
van het Fiat Servicenetwerk, die de meest
geschikte apparaten zal aanraden en zal
controleren of een accu met een grotere
capaciteit gemonteerd moet worden.
BELANGRIJK
2)De uitgewerkte motorolie en het
vervangen motoroliefilter bevatten stoffen
die schadelijk zijn voor het milieu. Het
verdient aanbeveling de olie en de filters te
laten vervangen door het Fiat
Servicenetwerk.
3)Gebruikte versnellingsbakolie bevat
stoffen die schadelijk zijn voor het milieu.
Het wordt geadviseerd contact op te
nemen met het Fiat Servicenetwerk om de
vloeistof te laten vervangen.
4)Accu’s bevatten stoffen die zeer
gevaarlijk zijn voor het milieu. Neem voor
het vervangen van de accu contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
ACCU OPLADEN
BELANGRIJKE
OPMERKINGEN
BELANGRIJK De procedure voor het
opladen van de accu is uitsluitend
bedoeld ter informatie. Neem contact
op met het Fiat Servicenetwerk om
deze handeling te laten uitvoeren.
BELANGRIJK Wacht, nadat de
startinrichting op STOP is gezet en het
bestuurdersportier is gesloten,
minstens één minuut alvorens de
elektrische voeding naar de accu los te
koppelen. Wanneer de elektrische
voeding weer op de accu wordt
aangesloten, controleer dan of de
startinrichting in de stand STOP staat
en of het bestuurdersportier gesloten is.
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling
de accu langzaam en met een laag
amperage gedurende ongeveer 24 uur
op te laden. De accu langer opladen,
kan de accu beschadigen.
BELANGRIJK De kabels van het
elektrische systeem moeten weer
correct worden aangesloten op de
accu, d.w.z. de pluskabel (+) op de
plusklem en de minkabel (–) op de
minklem.De accuklemmen zijn gemarkeerd met
de symbolen plus (+) en min (–), en zijn
weergegeven op het deksel van de
accu. De kabelklemmen moeten ook
corrosievrij zijn en stevig aan de
klemmen bevestigd worden. Als een
acculader van het "snelle" type wordt
gebruikt terwijl de accu in het is
voertuig gemonteerd, moeten eerst
beide kabels van de accu losgemaakt
worden alvorens de acculader aan te
sluiten. Gebruik geen "snellader" voor
de levering van startspanning.
VERSIES ZONDER
STOP/START-SYSTEEM
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
maak de klem van de minpool van
de accu los;
sluit de kabels van de acculader aan
op de accupolen; let daarbij op de
polariteit;
schakel de acculader in;
schakel na het opladen eerst de
acculader uit voordat deze wordt
losgekoppeld van de accu;
sluit de klem weer op de minpool van
de accu aan.
177

Page 180 of 252

VERSIES MET STOP/
START-SYSTEEM
(indien aanwezig)
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
Koppel de stekker 1 fig. 166 los van
de accusensor 3 op de minklem 4 (–)
van de accu los (door op de knop 2 te
drukken);
sluit de pluskabel (+) van de
acculader aan op de plusklem 5 van de
accu en de minkabel (–) op de klem van
de sensor 4 zoals aangegeven in de
figuur;
schakel de acculader in. Schakel na
het opladen de acculader uit;
sluit na de acculader te hebben
afgekoppeld de stekker 1 terug op de
sensor 3 aan zoals aangegeven in de
figuur.
ONDERHOUDS-
PROCEDURES
65) 66) 67)
De volgende pagina's bevatten de
voorschriften voor hetvereiste
onderhoud die voorzien zijn door het
technische personeel dat het voertuig
heeft ontworpen.
In aanvulling op deze specifieke
onderhoudsinstructies die
gespecificeerd zijn voor het
geprogrammeerde routine-onderhoud,
zijn er andere componenten die
reparatie of vervanging vereisen tijdens
de gebruikscyclus van het voertuig.
MOTOROLIE
Motorolieniveau controleren
68)
Om een juiste smering van de motor te
garanderen, moet de olie altijd op het
voorgeschreven niveau worden
gehouden (zie "Motorruimte" in dit
hoofdstuk).
MOTOROLIEFILTER
Het motoroliefilter vervangen
Het motoroliefilter moet elke keer dat de
motorolie ververst wordt vervangen
worden.Het is raadzaam om het te vervangen
door een origineel onderdeel, speciaal
ontworpen voor dit voertuig.
LUCHTFILTER
162)
Luchtfilter vervangen
Zie het "Geprogrammeerd
onderhoudsschema" voor de juiste
onderhoudsintervallen.
Het is raadzaam om het te vervangen
door een origineel onderdeel, speciaal
ontworpen voor dit voertuig.
ONDERHOUD
AIRCONDITIONING
69) 70)
Om de beste prestaties te garanderen,
moet de airconditioning gecontroleerd
en onderhouden worden bij een
werkplaats van het Fiat Servicenetwerk,
bij het begin van de zomer.
RUITEN
Wees bij het reinigen van de verwarmde
achterruit voorzichtig als de
ontdooifunctie ingeschakeld is,
vanwege de temperatuur van het glas;
zorg er ook voor dat kinderen het
verwarmde oppervlak niet aanraken.
Het glas kan heet zijn.
16609036J0001EM
178
ONDERHOUD EN ZORG

Page:   < prev 1-10 ... 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 ... 260 next >