JEEP CHEROKEE 2021 Instructieboek (in Dutch)
Page 101 of 356
99
Als  de  FCW-status  wordt  ingesteld  op
"Warning  and  Braking"  (waarschuwing  en
remmen),  kan  het  systeem  de  bestuurder
met  hoorbare/zichtbare  signalen  waar-
schuwen  voor  een  mogelijke  aanrijding
met  het  voertuig  vóór  hem/haar,  en  auto-
noom remmen.
Het systeem onthoudt de instelling die het
laatst door de bestuurder is gekozen nadat
het contact werd uitgeschakeld.
Status en gevoeligheid van FCW
De  gevoeligheid  van  FCW  en  de  status  van
actief remmen zijn programmeerbaar via het
Uconnect  systeem.  Raadpleeg  de  paragraaf
"Instellingen van Uconnect" in het hoofdstuk
"Multimedia"  in  het  instructieboekje  voor
meer informatie.
Far (ver)
Wanneer  de  gevoeligheid  van  FCW  isingesteld op de instelling "Far" (ver) ende  systeemstatus  "Only  Warning"(alleen  waarschuwing)  is,  kan  het
systeem  de  bestuurder  waarschuwen voor  een  mogelijke  botsing  op  grotere afstand  met  de  voorligger  met  behulp
van hoorbare/visuele waarschuwingen.
Meer voorzichtige bestuurders die zich
niet  storen  aan  frequente  waarschu-
wingen zullen de vo orkeur hebben voor
deze instelling.
Gemiddeld
Wanneer  de  gevoeligheid  van  FCW  is ingesteld  op  de  instelling  "Medium"
(normaal)  en  de  systeemstatus  "Only Warning"  (alleen  waarschuwing)  is,
kan  het  systeem  de  bestuurder  waar- schuwen  voor  een  mogelijke  botsing
met de voorligger met behulp van hoor-
bare/visuele waarschuwingen.
Near (dichtbij)
Wanneer  de  gevoeligheid  van  FCW  is ingesteld  op  de  instelling  "Near"
(dichtbij)  en  de  sys teemstatus  "Only
Warning"  (alleen  waarschuwing)  is,
kan  het  systeem  de  bestuurder  waar- schuwen voor een mogelijke botsing op
kleinere afstand met de voorligger met
behulp van hoorbare/visuele waarschu-
wingen.
Met  deze  instelling  heeft  u  minder
reactietijd dan bij de instellingen "Far"
(veraf)  en  "Medium"  (normaal).  Hier- door  is  een  meer  dynamische  rijerva-ring mogelijk.
Meer  dynamische  of  agressieve
bestuurders  die  frequente  waarschu- wingen  willen  vermijden,  zullen  de
voorkeur hebben voor deze instelling.
Waarschuwing FCW beperkt
Als  op  het  display  in  de  instrumentengroep
de melding "ACC/FCW Limited Functionality"
(ACC/FCW beperkte functionaliteit) of "ACC/
FCW  Limited  Functionality  Clean  Front
Windshield" (ACC/FCW beperkte functionali-
teit  Voorruit  reinigen)  wordt  weergegeven,
kan er sprake zijn van een situatie waarin de
werking van FCW wordt beperkt. Hoewel nog
steeds met het voertuig kan worden gereden
onder  normale  omstandigheden,  is  actief
remmen  mogelijk  niet  volledig  beschikbaar.
Zodra  de  situatie  die  de  prestaties  van  het
systeem  beperkte  niet  meer  aanwezig  is,
herwint  het  systeem  zijn  volledige  werking.
Als  het  probleem  aanhoudt,  breng  dan  een
bezoek aan een erkende dealer.
2020_JEEP_CHEROKEE_UG_LHD_EE.book  Page 99   
Page 102 of 356
VEILIGHEID
100
Waarschuwing onderhoud FCW
Als  het  systeem  wordt  uitgeschakeld  en  op
het  display  in  de  instrumentengroep  wordt
weergegeven:
ACC/FCW  Unavailable  Service  Required
(ACC/FCW  niet  beschikbaar,  onderhoud
noodzakelijk)
Cruise/FCW  Unavailable Service Required
(cruisecontrol/FCW  niet  beschikbaar,
onderhoud noodzakelijk)
Dit geeft aan dat er een interne systeemsto-
ring  is.  Hoewel  u  nog  steeds  met  de  auto
kunt  rijden,  dient  u  het  systeem  te  laten
controleren door een erkende dealer.
Voetganger-noodstop (PEB) - indien 
aanwezig
Voetganger-noodstop  (PEB)  is  een
subsysteem  van  het  FCW-systeem  dat  de
bestuurder via het display van de instrumen-
tengroep  van  geluidssignalen  en  visuele
waarschuwingen  voorziet  en  automatisch
afremt  wanneer  het  een  mogelijke  frontale
aanrijding met een voetganger detecteert. Als  een PEB-voorval  begint  bij  een  snelheid
van minder  dan 60 km/u (37 mph), kan  het
systeem afremmen om een mogelijke aanrij-
ding  met  een  voetganger  te  beperken.  Als
een PEB-voorval de auto volledig stopt, zorgt
het  systeem  ervoor  dat  de  auto  gedurende
twee seconden stil blijft staan en dat vervol-
gens de remmen worden gelost. Wanneer het
systeem  bepaalt  dat  een  aanrijding  met  de
voetganger  vóór  u  niet  langer  waarschijnlijk
is,  wordt  het  waarschuwingsbericht  uitge-
schakeld.
De  minimumsnelheid voor  de  activering  van
de PEB is 5 km/u (3 mph). PEB in- of uitschakelen
OPMERKING:
De  standaardstatus  PEB  is  "On"  (aan).
Hiermee  kan  het  systeem  u  waarschuwen
voor  een  mogelijke  aanrijding  met  de  voet-
ganger.
De  PEB-knop  bevindt  zich  in  het  Uconnect
display bij de instellingen van de bedienings-
elementen.  Raadpleeg  de  paragraaf  "Instel-
lingen  van  Uconnect"  in  het  hoofdstuk
"Multimedia"  in  het  instructieboekje  voor
meer informatie.
Druk eenmaal op de knop “Voetganger-nood-
stop” om het PEB-systeem uit te schakelen.
Druk opnieuw op de knop "Voetganger-nood-
stop"  om  het  PEB-systeem  weer  in  te  scha-
kelen.
Door  de  PEB-status  te  veranderen  in  "Off"
(uit),  wordt  het  systeem  uitgeschakeld.  Er
wordt  geen  waarschuwing  weergegeven  en
actief  remmen  is  niet  beschikbaar  in  geval
van een potentiële frontale aanrijding met de
voetganger.
 WAARSCHUWING!
Voetganger noodstop (PEB) is niet bedoeld
om  zelfstandig  een  aanrijding  te
voorkomen;  ook  kan  PEB  niet  elke  soort
van  mogelijke  aanrijding  met  een
voetganger herkennen. De bestuurder blijft
verantwoordelijk  voor  de  besturing  van  de
auto en het voorkomen van een aanrijding.
Als u deze waarschuwing niet opvolgt, kan
dit  ernstig  en  zelfs  dodelijk  letsel  tot
gevolg hebben.
2020_JEEP_CHEROKEE_UG_LHD_EE.book  Page 100   
Page 103 of 356
101
OPMERKING:
Het  PEB-systeem  onthoudt  NIET  de  instel-
ling  die  het  laatst  door  de  bestuurder  is
gekozen  nadat  het  contact  werd  uitgescha-
keld.  Het  systeem  gaat  terug  naar  de  stan-
daardinstelling  wanneer  het  voertuig
opnieuw wordt gestart.
Bandenspanningscontrolesysteem 
(TPMS)  
Het  bandenspanningscontrolesysteem  waar-
schuwt  de  bestuurder  voor  te  lage  banden-
spanning  op  basis  van  de  op  de  sticker
vermelde bandenspanning.
OPMERKING:
Het  systeem  waarschuwt  alleen  dat  de
bandenspanning  laag  is:  het  kan  ze  niet
oppompen.
De bandenspanning varieert met de tempera-
tuur met ongeveer 1 psi (7 kPa) voor elke 
6,5 °C (12 °F). Dat betekent dat de banden-
spanning  afneemt  wanneer  de  buitentempe-
ratuur  daalt.  De  bandenspanning  moet  altijd
worden  gemeten  en  ingesteld  wanneer  de
banden "koud" zijn. De banden zijn "koud" als
ten  minste  drie  uur  niet  met  de  auto  is
gereden,  of  minder  dan  1,6 km  (1 mijl)  is
gereden na een periode van drie uur stilstaan.
De  spanning  van  een  koude  band  mag  nooithoger  zijn  dan  de  maximumspanning  die  op
de  wang  van  de  band  staat  vermeld.  De
bandenspanning  stijgt  ook  als  de  auto  rijdt.
Dit is normaal en er is geen aanpassing nodig
voor deze verhoogde druk.
Raadpleeg  de  paragraaf  "Banden"  in  het
hoofdstuk "Service en onderhoud" voor infor-
matie  over  hoe  de  autobanden  correct  op
spanning moeten worden gebracht.
Het  bandenspanningscontrolesysteem  waar-
schuwt de bestuurder voor lage bandenspan-
ning als de bandenspanning om welke reden
dan ook onder de waarschuwingsgrens daalt,
inclusief de gevolgen van lage temperaturen
en natuurlijk spanningsverlies van de band.
Het  bandenspanningscontrolesysteem  blijft
de  bestuurder  waarschuwen  zolang  de
bandenspanning te laag is. De waarschuwing
verdwijnt  pas  als  de  bandenspanning  gelijk
is aan of hoger is dan de aanbevolen waarden
in  op  de  sticker.  Zodra  het  waarschuwings-
lampje  voor  lage  bandenspanning  gaat
branden, dient u de betreffende band(en) op
te  pompen  tot  de  waarde  die  in  de  banden-
spanningstabel  vermeld  staat.  Als  dat  is
gebeurd, gaat het waarschuwingslampje uit.
Het  systeem  wordt  automatisch  van  infor-
matie  voorzien en het waarschuwingslampje
gaat uit zodra het systeem de juiste banden-
spanning  registreert.  Het  is  mogelijk  dat  u
eerst ongeveer 10 minuten met een snelheid
hoger  dan  24 km/u  (15 mph)  moet  rijden,
voordat  het  bandenspanningscontrolesy-
steem deze informatie ontvangt.
Uw  auto  kan  bijvoorbeeld  een  aanbevolen
koude  bandenspanning  (geparkeerd  gedu-
rende meer dan drie uur) hebben van 33 psi
(227 kPa). Als de omgevingstemperatuur 
20  °C  (68  °F)  bedraagt  en  de  gemeten
bandenspanning 28 psi (193 kPa) is, zal bij
een  temperatuurdaling  tot  -7  °C  (20  °F)  de
bandenspanning afnemen tot ongeveer 
24  psi  (165  kPa).  Deze  bandenspanning  is
laag genoeg om het bandenspanningslampje
te laten branden. Als u met het voertuig gaat
rijden,  kan  de  bandenspanning  naar  onge-
veer  193  kPa  (28  psi)  stijgen,  maar  het
bandenspanningslampje  blijft  branden.  In
deze  situatie  gaat  het  bandenspannings-
lampje pas uit als de banden op de banden-
spanning  zijn  gebracht  die  in  de
bandenspanningstabel (koud) is vermeld.
2020_JEEP_CHEROKEE_UG_LHD_EE.book  Page 101   
Page 104 of 356
VEILIGHEID
102
(Vervolgd)
OPMERKING:
Bij  het  vullen  van  warme  banden,  moet  de
bandenspanning  mogelijk  worden  verhoogd
met  35  kPa  (5  psi)  boven  de  aanbevolen
waarde  die  in  de  bandenspanningstabel
(koud)  staat  vermeld,  zodat  het  waarschu-
wingslampje  voor  lage  bandenspanning
wordt uitgeschakeld.OPMERKING:
Het  bandenspanningscontrolesysteem  is
niet  bedoeld  als  vervanging  voor  normaal
onderhoud en  waarschuwt  niet bij  andere
problemen met de band.
Als u met een veel te lage bandenspanning
rijdt,  raakt  de  band  oververhit  en  kan  de
band  defect  raken.  Een  te  lage  banden-
spanning  verhoogt  ook  het  brandstofver-
bruik,  vermindert  de  levensduur  van  deband en kan het rij- en remgedrag van de
auto nadelig beïnvloeden.
Het  TPMS  is  geen  vervanging  voor  het
juiste bandenonderhoud en de bestuurder
is  er  verantwoordelijk  voor  om  de  juiste
bandenspanning  te  handhaven  met
gebruik  van  een  precieze  bandenspan-
ningsmeter, zelfs als de spanning nog niet
zover  is  afgenomen  dat  het  waarschu-
wingslampje  voor  lage  bandenspanning
gaat branden.
Het  bandenspanningscontrolesysteem
registreert  altijd  de  werkelijke  banden-
spanning,  ook  als  die  spanning  onder
invloed van temperatuurverschillen veran-
dert.
Premiumsysteem
Het bandenspanningscontrolesysteem maakt
gebruik van draadloze technologie met op de
velg gemonteerde elektronische sensoren die
de bandenspanning meten. De sensoren, die
bij het ventiel op de velgen zijn gemonteerd,
sturen  informatie  over  de  bandenspanning
naar de ontvangstmodule.
 LET OP!
Het bandenspanningscontrolesysteem is
geoptimaliseerd  voor  de  originele
banden  en  wielen.  De  bandenspanning
en  waarschuwing  van  het  bandenspan-
ningscontrolesysteem zijn ingesteld voor
de bandenmaat van uw auto. Het gebruik
van  vervangende  onderdelen  met  een
andere  maat,  type  en/of  stijl  kan  leiden
tot  een  ongewenste  werking  van  het
systeem  of  schade  aan  de  sensoren.  De
bandenspanningssensor  is  niet  geschikt
voor het gebruik bij niet-originele wielen,
aangezien  dit  kan  bijdragen  tot  een
slechte werking van het gehele systeem.
Klanten  wordt  aangeraden  om
OEM-wielen  te  gebruiken,  zodat  de
functie van het bandenspanningscontro-
lesysteem goed werkt.
Gebruik  van  niet-originele  bandenaf-
dichtingsmiddelen  kan  ertoe  leiden  dat
de sensor van het bandenspanningscon-
trolesysteem  (TPMS)  niet  meer  werkt.
Na  gebruik  van  een  niet-origineel
bandenafdichtingsmiddel  wordt  geadvi-
seerd dat u uw voertuig naar een erkende
dealer  brengt  om  de  werking  van  de
sensor te laten controleren.
Plaats  na  het  controleren  of  aanpassen
van  de  bandenspanning  altijd  de
ventieldop  terug.  Hierdoor  voorkomt  u
dat  de  TPM-sensor  beschadigd  raakt
door binnendringend vocht of vuil in het
ventiel.
 LET OP! (Vervolgd)
2020_JEEP_CHEROKEE_UG_LHD_EE.book  Page 102   
Page 105 of 356
103
OPMERKING:
Het  is  uiterst  belangrijk  dat  u  de  spanning
van  alle  banden  van  de  auto  maandelijks
controleert  en  de  banden  zo  nodig  op  de
juiste spanning brengt.
Het  bandenspanningscontrolesysteem
bestaat uit de volgende onderdelen:
Ontvangstmodule
Vier bandenspanningssensoren
Verschillende meldingen van het  banden-
spanningscontrolesysteem,  die
verschijnen  op  het  display  in  de  instru-
mentengroep
Waarschuwingslampje  bandenspan-
ningscontrolesysteem
Waarschuwingen van het bandenspanningscontro-
lesysteem
Als  de  spanning  van  één  of  meer
banden te laag is, gaat het banden-
spanningslampje in de instrument-
groep  branden  en  klinkt  het
geluidssignaal.  Verder  verschijnt  in  de
instrumentengroep  gedurende  minimaal  vijf
seconden  de  melding  "Tire  Low"  (lage
bandenspanning)  en  wordt  een  afbeelding
van de bandenspanning(en) getoond, waarin de  banden  met een te lage  spanning in  een
andere kleur worden weergegeven.
Als dit gebeurt, dient u direct te stoppen en
de  banden  met  te  lage  spanning  (in  een
afwijkende  kleur  in  de  afbeelding  in  de
instrumentengroep)  op  de  spanning  te
brengen  die  in  de  bandenspanningstabel
staat vermeld. Zodra het systeem de nieuwe
bandenspanningen  heeft  ontvangen,  wordt
het systeem  automatisch bijgewerkt,  krijgen
de spanningswaarden in de afbeelding in de
instrumentengroep  weer  de  oorspronkelijke
kleur  en  gaat  het  bandenspanningsverklik-
kerlampje  uit.  Het  is  mogelijk  dat  u  eerst
ongeveer  10 minuten  met  een  snelheid
hoger  dan  24 km/u  (15 mph)  moet  rijden,
voordat  het  bandenspanningscontrolesy-
steem deze informatie ontvangt.
OPMERKING:
Bij  het  vullen  van  warme  banden,  moet  de
bandenspanning  mogelijk  worden  verhoogd
met  35  kPa  (5  psi)  boven  de  aanbevolen
waarde  die  in  de  bandenspanningstabel
(koud)  staat  vermeld,  zodat  het  waarschu-
wingslampje  voor  lage  bandenspanning
wordt uitgeschakeld.
Waarschuwing onderhoud bandenspanningscon
-
trolesysteem
Als  een fout  in  het  systeem wordt  ontdekt,  knip-
pert  het  bandenspanningslampje  gedurende  75
seconden  en  blijft  het  daarna  branden.  Bij  een
systeemstoring  wordt  ook  een  geluidssignaal
weergegeven. Ook wordt in de instrumentengroep
ten  minste  vijf  seconden  lang  de  melding
"SERVICE  TPM  SYSTEM"  (onderhoud  banden-
spanningscontrolesysteem)  weergegeven.  Daarna
worden  er  streepjes  (-  -)  getoond  in  plaats  van
bandenspanningswaarden om aan te geven welke
sensor niet meer werkt.
Als het contact wordt uitgeschakeld en vervolgens
weer  ingeschakeld,  zal  deze  reeks  worden
herhaald  wanneer  de  systeemstoring  zich  nog
steeds  voordoet. Als de  storing in  het  systeem  is
opgeheven,  stopt  het  bandenspanningslampje
met  knipperen,  verdwijnt  het  bericht  "SERVICE
TPM SYSTEM" (onderhoud bandenspanningscon-
trolesysteem)  en  verschijnt  er  een  spanning-
waarde  in  plaats  van  de  streepjes.  Een
systeemstoring kan de volgende oorzaken hebben:
Storing  door  elektronische  apparatuur  of
als  men  langs  installaties  rijdt  die
dezelfde  radiofrequenties  afgeven  als  de
bandenspanningssensoren.
2020_JEEP_CHEROKEE_UG_LHD_EE.book  Page 103   
Page 106 of 356
VEILIGHEID
104
Installatie  van  een  bepaalde  kleur  ramen
die men later aanbrengt waardoor de radi-
ogolfsignalen worden beïnvloed.
Veel  sneeuw  of  ijs aan de  wielen  of  in de
wielkasten.
Het gebruik van sneeuwkettingen.
Het  gebruik  van  wielen/banden  die  niet
zijn  voorzien  van  bandenspanningssen-
soren.
Auto's  met  compact  reservewiel  of  full-size
reservewiel met alternatieve afmetingen  
1. Het compacte reservewiel of het full-size reservewiel  met  alternatieve  afmetingen
is  niet  voorzien  van  een  bandenspan-
ningssensor.  Daarom  wordt  de  banden-
spanning  van  het  compacte  reservewiel
niet  door  het  bandenspanningscontrole-
systeem geregistreerd.
2. Als  u  het  compacte  reservewiel  of  het full-size  reservewiel  met  alternatieve
afmetingen  aanbrengt  in  plaats  van  een
band  met  een  spanning  onder  de  waar-
schuwingsgrens,  blijft  het  bandenspan-
ningslampje  branden  en  klinkt  er  een
geluidssignaal wanneer u het contact uit
en  weer  inschakelt.  Daarnaast  wordt  de
bandenspanningswaarde  in  de  afbeel- ding  in  de  instrumentengroep  met  een
andere kleur aangegeven.
3. Nadat  u  maximaal  10 minuten  met  een snelheid  van  meer  dan  24 km/u
(15 mph)  hebt  gereden,  gaat  het
bandenspanningslampje  gedurende  75
seconden  knipperen  en  vervolgens
continu branden. Verder verschijnt gedu-
rende  vijf  seconden  in  de  instrumenten-
groep  het  bericht  "Service  tire  pressure
system”  (onderhoud  bandenspan-
ningscontrolesysteem)  en  worden  er
streepjes (-  -) weergegeven in plaats van
de bandenspanning.
4. Telkens  als  daarna  het  voertuig  wordt gestart,  klinkt  er  een  geluidssignaal,
knippert het bandenspanningslampje 75
seconden  lang  en  blijft  vervolgens
aanhoudend  branden,  terwijl  in  de
instrumentengroep  gedurende  vijf
seconden  het  bericht  "SERVICE  TPMS
SYSTEM"  (onderhoud  bandenspan-
ningscontrolesysteem)  verschijnt  en
vervolgens worden er streepjes (- -) weer-
gegeven in plaats van de de bandenspan-
ning.
5. Zodra de oorspronkelijke band is gerepa- reerd  of  vervangen  en  op  de  auto  wordt gemonteerd  in  plaats  van  het  compacte
reservewiel  of  het  full-size  reservewiel
met  alternatieve  afmetingen,  wordt  het
bandenspanningscontrolesysteem  auto-
matisch  bijgewerkt.  Verder  gaat  het
bandenspanningslampje  uit  en  geeft  de
grafiek  in  de  instrumentengroep  de
nieuwe  spanningswaarde  weer  in  plaats
van de streepjes (- -), tenzij de spanning
in  één  van  de  vier  wegbanden  onder  de
waarschuwingsgrens valt. Het is mogelijk
dat u eerst ongeveer 10 minuten met een
snelheid  hoger  dan  24 km/u  (15 mph)
moet  rijden,  voordat  het  bandenspan-
ningscontrolesysteem  deze  informatie
ontvangt.
Bandenspanningscontrolesysteem uitschakelen - 
indien aanwezig
Het  bandenspanningscontrolesysteem  kan
worden uitgeschakeld als alle vier de wielen
met  banden  worden  vervangen  door  wielen
met  banden  die  geen  bandenspanningssen-
soren  hebben,  bijvoorbeeld  wanneer  winter-
banden op de auto worden gezet.
Om  het  bandenspanningscontrolesysteem
uit  te  schakelen,  moeten  alle  vier  de  (origi-
nele)  banden  met  wielen  met  bandenspan-
ningssensoren  weer  vervangen  worden  door
2020_JEEP_CHEROKEE_UG_LHD_EE.book  Page 104   
Page 107 of 356
105
banden  zijn  voorzien  van  bandenspannings-
sensoren.  Rijd  vervolgens  gedurende
10 minuten met een snelheid van meer dan
24 km/u  (15 mph).  Het  bandenspan-
ningscontrolesysteem  geeft  een  geluidssig-
naal  af,  het  bandenspanningslampje
knippert  75  seconden  lang  en  blijft  daarna
branden.  In  de  instrumentengroep  wordt  de
melding  "SERVICE  TPM  SYSTEM"  (onder-
houd  bandenspanningscontrolesysteem)
weergegeven  en  vervolgens  worden  er
streepjes  (--)  weergegeven  in  plaats  van  de
bandenspanningswaarden.
De eerstvolgende keer dat het contact wordt
ingeschakeld,  zal  het  bandenspanningscon-
trolesysteem  niet  langer  een  geluidssignaal
weergeven  en  wordt  de  melding  "SERVICE
TPM  SYSTEM"  (onderhoud  bandenspan-
ningscontrolesysteem) niet langer getoond in
de  instrumentengroep.  De  streepjes  (--)
blijven  echter  de  plaats  innemen  van  de
spanningswaarden.Om  het  bandenspanningscontrolesysteem
weer  in  te  schakelen,  moeten  alle  vier  de
banden  met  wielen  weer  vervangen  worden
door  banden  die  voorzien  zijn  van  banden-
spanningssensoren.  Rijd  vervolgens  maxi-
maal 10 minuten met een snelheid van meer
dan  24 km/u  (15 mph).  Het  bandenspan-
ningscontrolesysteem  geeft  een  geluidssig-
naal  af,  het  bandenspanningslampje
knippert  75  seconden  lang  en  gaat  daarna
uit.  In  de  instrumentengroep  wordt  de
melding  "SERVICE  TPM  SYSTEM"  (onder-
houd  bandenspanningscontrolesysteem)
weergegeven en vervolgens worden de span-
ningwaarden in plaats van de streepjes weer-
gegeven.  Als  het  voertuig  opnieuw  wordt
gestart  zal  de  melding  "SERVICE  TPM
SYSTEM"  (onderhoud  bandenspanningscon-
trolesysteem)  niet  meer  verschijnen  zolang
zich geen systeemstoring voordoet.VEILIGHEIDSSYSTEMEN 
VOOR INZITTENDEN 
Een  zeer  belangrijke  veiligheidsvoorziening
in  uw  auto  zijn  de  veiligheidssystemen  voor
inzittenden:
Beveiligingssystemen voor inzittenden 
Veiligheidsgordelsystemen
Airbagsystemen
Kinderzitjes
Sommige van de in dit hoofdstuk beschreven
veiligheidsvoorzieningen  behoren  voor
bepaalde  modellen  mogelijk  tot  de  stan-
daarduitrusting en zijn optioneel voor andere
modellen.  Vraag  het  bij  twijfel  aan  een
erkende dealer.
Belangrijke veiligheidsmaatregelen
Lees  de  informatie  in  dit  hoofdstuk
aandachtig door. Hierin wordt uitgelegd  hoe
u  het  beveiligingssysteem  voor  inzittenden
op de juiste wijze gebruikt om uw passagiers
en uzelf optimaal te beschermen.
2020_JEEP_CHEROKEE_UG_LHD_EE.book  Page 105   
Page 108 of 356
VEILIGHEID
106
(Vervolgd)
Hier  volgen  enkele  eenvoudige  adviezen  om
het  risico  op  letsel  door  een  geactiveerde
airbag te verminderen:
1. Kinderen  van  12  jaar  en  jonger  moetenaltijd goed vastgegespt op de achterbank
van  een  voertuig  met  een  achterbank
worden vervoerd.
Waarschuwingslabel op zonneklep voorpassagier
2. Een kind  dat niet groot genoeg is om de veiligheidsgordel  op  de  juiste  wijze  te
dragen (Raadpleeg de paragraaf "Kinder-
zitjes"  in  dit  hoofdstuk  voor  meer  infor-
matie),  moet  worden  vastgezet  in  een geschikt kinderzitje of op een zitverhoger
met gordelbevestiging op de achterbank.
3. Wanneer een kind van 2 tot 12 jaar (niet in  een  tegen  de  rijrichting  geplaatst
kinderzitje)  op  de  passagiersstoel  moet
worden  vervoerd,  schuif  dan  de  stoel  zo
ver mogelijk naar achteren en gebruik het
geschikte type kinderzitje. Raadpleeg de
paragraaf  "Kinderzitjes"  in  dit  hoofdstuk
voor meer informatie.
4. Sta  nooit  toe  dat  kinderen  de  schouder- gordel  onder  de  arm  door  dragen  of
achter de rug langs laten lopen.
5. Lees de instructies bij het kinderzitje, om er zeker  van te  zijn dat u het  zitje op de
juiste manier gebruikt.
6. Alle inzittenden moeten te allen tijde hun driepuntsveiligheidsgordel  op  de  juiste
wijze dragen.
7. Schuif de stoelen van bestuurder en voor- passagier  zo  ver  naar  achteren  als  prak-
tisch  mogelijk  is,  zodat  de  frontairbags
ruimte  hebben  om  te  kunnen  worden
opgeblazen. 8. Leun  niet  tegen  het  portier  of  het  raam.
Als  de  auto  is  uitgerust  met  zijairbags,
worden  die  tijdens  een  aanrijding
krachtig  opgeblazen in  de  ruimte  tussen
de inzittenden en het portier waardoor de
inzittenden letsel kunnen oplopen.
9. Indien  het  airbagsysteem  in  dit  voertuig aangepast moet worden aan een persoon
met  lichamelijke  beperkingen,  raad-
pleegt  u  het  hoofdstuk  "Klantenservice"
voor  contactinformatie  van  de  klanten-
service.
 WAARSCHUWING!
Plaats  nooit  een  kinderzitje  tegen  de
rijrichting in op een stoel die is beveiligd
door  een  actieve  frontairbag!  Dit  kan
leiden  tot  ernstig  letsel  of  de  dood  van
het kind.
Installeer  nooit  een  naar  achteren
gericht  kinderzitje  op  de  voorstoel  van
een  auto.  Gebruik  alleen  een  naar
achteren  gericht  kinderzitje  op  de
achterbank. Als de auto niet is uitgerust
met  een  achterbank,  transporteer  dan
geen naar achteren gericht kinderzitje in
die auto.
2020_JEEP_CHEROKEE_UG_LHD_EE.book  Page 106   
Page 109 of 356
107
Veiligheidsgordelsystemen 
Draag  altijd  de  veiligheidsgordels,  ook
tijdens korte ritten, ook al bent u een ervaren
bestuurder.  Een  andere  bestuurder  kan
fouten maken en een aanrijding veroorzaken
waarbij  u  betrokken  raakt.  Dit  kan  ver  van
huis gebeuren, maar ook in uw eigen straat.
Onderzoek heeft aangetoond dat veiligheids-
gordels  levens  redden  en  bij  ongevallen  de
ernst  van  het  letsel  kunnen  verminderen.
Zeer ernstig letsel komt voor als personen uit
de  auto  worden  geslingerd.  Veiligheidsgor-
dels  voorkomen  dit  en  verminderen  de  kans
op  letsel  door  aanraking  met  de  binnenkant
van de auto. Iedere inzittende van een motor-
voertuig  hoort  te  allen  tijde  een  veiligheids-
gordel te dragen.
Geavanceerd 
autogordelwaarschuwingssysteem 
(BeltAlert) 
BeltAlert voor en achter (indien aanwezig)
BeltAlert voorstoel
  BeltAlert  is  een  voorziening  die  de
bestuurder  en  voorpassagier  eraan  herinnert
de  veiligheidsgordel  om  te  doen. De  functie
BeltAlert  is  actief  wanneer  de  contactscha-
kelaar in de stand START of ON/RUN staat.
Eerste indicatie
Als  de  veiligheidsgordel  van  de  bestuurder
nog niet  is  vastgegespt wanneer de contact-
schakelaar  in  de  stand  START  of  ON/RUN
wordt  gezet,  klinkt  er  gedurende  enkele
seconden  een  geluidssignaal  met  tussen-
pozen.  Als  de  veiligheidsgordel  van  de
bestuurder of voorpassagier nog niet is vast-
gegespt wanneer de contactschakelaar in de
stand  START  of  ON/RUN  wordt  gezet,  gaat
het rode waarschuwingslampje voor de veilig-
heidsgordels  branden  totdat  de  gordels  zijn
vastgegespt.  Het  desbetreffende  groene
waarschuwingslampje voor de veiligheidsgor-
dels gaat branden wanneer de gordel is vast-
gegespt.  Nadat  de  bestuurder  en
voorpassagier  hun  veiligheidsgordel  hebben vastgegespt,  gaan  alle  waarschuwings-
lampjes voor de veiligheidsgordels uit. BeltA-
lert  voor  de  voorstoel  aan  passagierszijde  is
niet  actief  wanneer  er  niemand  in  de  stoel
zit.
Waarschuwingenreeks van BeltAlert
De waarschuwingenreeks van BeltAlert wordt
geactiveerd  wanneer  het  voertuig  een
bepaalde voertuigsnelheid overschrijdt en de
veiligheidsgordel  van  de  bestuurder  of  voor-
passagier  niet  is  vastgegespt  (BeltAlert  voor
de voorstoel aan passagierszijde is niet actief
wanneer er niemand in de stoel zit). De waar-
schuwingenreeks  van  BeltAlert  begint  met
het  desbetreffende  knipperende  waarschu-
wingslampje  voor  de  veiligheidsgordels  en
een  geluidssignaal  met  tussenpozen.  Nadat
de  waarschuwingenreeks  van  BeltAlert  is
voltooid,  het  blijft  het  rode  waarschuwings-
lampje  voor  de  veiligheidsgordels  branden
totdat  de  veiligheidsgordels  van  de
bestuurder  en  voorpassagier  zijn  vastge-
gespt.  De  waarschuwingenreeks  van  BeltA-
lert  kan  afhankelijk  van  de  voertuigsnelheid
worden herhaald totdat de veiligheidsgordels
van de bestuurder en voorpassagier zijn vast-
gegespt.  De  bestuurder  behoort  alle  inzit-
tenden erop te wijzen hun veiligheidsgordels
vast te gespen.
Als de frontairbag aan de passagierszijde
wordt  opgeblazen,  kan  een  kind  van  12
of  jonger,  maar  ook  een  kind  in  een
kinderzitje tegen de rijrichting in, ernstig
of zelfs dodelijk letsel oplopen.
 WAARSCHUWING! (Vervolgd)
2020_JEEP_CHEROKEE_UG_LHD_EE.book  Page 107   
Page 110 of 356
VEILIGHEID
108(Vervolgd)
Statusverandering
Als de bestuurder of voorpassagier zijn veilig-
heidsgordel  losmaakt  terwijl  het  voertuig
rijdt,  begint  de  waarschuwingenreeks  van
BeltAlert  totdat  de  veiligheidsgordels  weer
zijn vastgegespt.
BeltAlert  voor  de  voorstoel  aan  passagiers-
zijde is niet actief wanneer er niemand in de
stoel  zit.  BeltAlert  kan  worden  geactiveerd
wanneer zich op de voorstoel aan passagiers-
zijde een dier of voorwerp bevindt of wanneer
de stoel is neergeklapt (indien deze voorzie-
ning  aanwezig  is).  Het  wordt  aanbevolen
huisdieren  aangelijnd,  of  in  een  met  de
veiligheidsgordels  bevestigde  reismand,  op
de achterbank (indien aanwezig) te vervoeren
en bagage goed op te bergen.
BeltAlert voor achterbank
BeltAlert  voor  de  achterbank  toont  de
bestuurder  of  de  veiligheidsgordels  op  de
achterbank  zijn  vastgegespt  of  losgemaakt.
Een  waarschuwingslampje  voor  de  veilig-
heidsgordels brandt voor  iedere  achterbank-
positie  wanneer  de  contactschakelaar  in  de
stand  START  of  ON/RUN  staat.  Als  een
veiligheidsgordel  is  vastgegespt,  gaat  het
groene  waarschuwingslampje  voor  de  veilig-
heidsgordels  voor  de  desbetreffendezitplaats  continu  branden.  Als  een  veilig-
heidsgordel wordt losgemaakt, gaat het rode
waarschuwingslampje voor de veiligheidsgor-
dels  branden.  Als  een  passagier  op  de
achterbank  een  veiligheidsgordel  losmaakt
die  is  omgedaan  aan  het  begin  van  de  rit,
klinkt er een geluidssignaal en verandert het
waarschuwingslampje voor de veiligheidsgor-
dels  van  continu  groen  in  knipperend  rood.
Dit  waarschuwt  de  bestuurder  om  het  voer-
tuig te doen stoppen, totdat de passagier op
de  achterbank  de  veiligheidsgordel  weer
omdoet.  Nadat  de  bestuurder  en  voorpassa-
gier  hun  veiligheidsgordel  hebben  vastge-
gespt,  gaan  alle waarschuwingslampjes voor
de veiligheidsgordels uit.
BeltAlert  kan  door  een  erkende  dealer
worden  in-  en  uitgeschakeld.  FCA  raadt  het
uitschakelen van BeltAlert af.
OPMERKING:
Als BeltAlert is uitgeschakeld, gaat het waar-
schuwingslampje  voor  de  veiligheidsgordels
branden  en  blijft  het  branden  totdat  de
veiligheidsgordels van de bestuurder en voor-
passagier zijn vastgegespt.
Driepuntsgordels   
Alle zitplaatsen in uw auto zijn uitgerust met
driepuntsgordels.Het  oprolmechanisme  blokkeert  alleen  bij
noodstops of aanrijdingen. Daardoor kan het
schouderdeel van de veiligheidsgordel onder
normale  omstandigheden  vrij  bewegen.  Bij
een  aanrijding  wordt  de  veiligheidsgordel
echter geblokkeerd om het risico te beperken
dat u in aanraking komt met de binnenzijde
van de auto of uit de auto wordt geslingerd.
 WAARSCHUWING!
Als u alleen op de airbags vertrouwt, kan
dit  bij  een  aanrijding  leiden  tot  ernstig
letsel.  De  airbags  werken  in  combinatie
met  uw  veiligheidsgordel  om  u  op  de
juiste wijze te beschermen. Bij sommige
aanrijdingen  worden  de  airbags  niet
opgeblazen.  Draag  uw  veiligheidsgordel
altijd,  ook  als  uw  auto  is  uitgerust  met
airbags.
Bij  een  aanrijding  bestaat  het  risico  dat
u  en  uw  passagiers  aanmerkelijk
ernstiger  letsel  oplopen  wanneer  de
veiligheidsgordels niet op de juiste wijze
worden  gedragen.  U  kunt  in  aanraking
komen met de binnenkant van uw auto of
met  andere  passagiers  of  uit  de  auto
worden  geslingerd.  Zorg  altijd  dat  u  en
uw passagiers in de auto de veiligheids-
gordels op de juiste wijze dragen.
2020_JEEP_CHEROKEE_UG_LHD_EE.book  Page 108