JEEP COMPASS 2018 Instructieboek (in Dutch)

Page 81 of 388

— Controlelampje Forward Collision
— indien aanwezig
Deze indicator gaat branden om u te waar-
schuwen voor een mogelijke aanrijding met
een voertuig vóór u.
Controlelampje Forward Collision War-
ning uit — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan dat Forward Collision
Warning is uitgeschakeld.
— Controlelampje laag niveau Diesel
Exhaust Fluid (DEF) — indien aanwezig
Het controlelampje laag niveau Diesel Ex-
haust Fluid (DEF) gaat branden wanneer er
weinig Diesel Exhaust Fluid (DEF) in de auto
aanwezig is. Raadpleeg "Starten en rijden"
voor meer informatie hierover.
— Controlelampje mistlampen achter
— indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de mistach-
terlichten zijn ingeschakeld.
— Controlelampje water in brandstof
— indien aanwezig
De indicator "Water in brandstof dieselmotor"
brandt als water wordt gedetecteerd in de
brandstoffilters. Als dit lampje blijft branden,
mag u de auto NIET starten voordat u het
water uit de brandstoffilters hebt afgetapt om
schade aan de motor te voorkomen.
— Lampje Wacht met starten —
indien aanwezig
De indicator "Wachten met starten" brandt
ongeveer twee seconden als u de contact-
schakelaar in de stand RUN zet. Dit kan
langer duren gebaseerd op koudere bedrijfs-
omstandigheden. Auto zal niet starten zolang
de indicator wordt weergegeven. Raadpleeg
de paragraaf "De motor starten" in het hoofd-
stuk "Starten en rijden" voor meer informatie
hierover.
OPMERKING:
Het controlelampje "Wachten met starten"
brandt mogelijk niet als de temperatuur in
het inlaatspruitstuk hoog genoeg is.
Witte controlelampjes
— Controlelampje cruisecontrol ge-
reed
Dit lampje gaat branden wanneer de cruise-
control gereed is, maar niet is ingesteld.
— Controlelampje LaneSense (rij-
strookdetectie) — indien aanwezig
Wanneer de rijstrookdetectie is ingeschakeld,
maar niet is geactiveerd, brandt het controle-
lampje van de rijstrookdetectie continu wit.
Dit gebeurt wanneer alleen de linker, rechter
of geen van beide rijstrookmarkeringen wordt
gedetecteerd. Wanneer slechts één rijstrook-
markering wordt gedetecteerd, is het systeem
gereed voor het geven van visuele waarschu-
wingen wanneer onbedoeld de rijstrook wordt
verlaten.
Raadpleeg de paragraaf "Rijstrookdetectie —
indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie.
79

Page 82 of 388

— Controlelampje Hill Descent Control
(HDC) — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan wanneer de afdalingsre-
geling (Hill Descent Control; HDC) is ingescha-
keld. Het lampje blijft branden als HDC is
ingeschakeld. HDC kan alleen worden inge-
schakeld wanneer de tussenbak in de stand
“4WD Low” staat en de voertuigsnelheid lager
dan 48 km/u (30 mph) is. Wanneer niet aan
deze voorwaarden is voldaan, zal het HDC-
controlelampje gaan knipperen, wanneer u
probeert de HDC-functie in te schakelen.
— Controlelampje cruisecontrol inge-
steld INGESTELD — indien aanwezig
Dit lampje brandt wanneer de cruisecontrol is
ingesteld. Raadpleeg de paragraaf "cruise-
control — indien aanwezig" in het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor meer informatie.
— Waarschuwingslampje ingestelde
snelheid — indien aanwezig
Als de waarschuwing ingestelde snelheid ver-
schijnt, gaat het verklikkerlampje waarschu-
wing ingestelde snelheid in de instrumenten-
groep branden. Wanneer de ingestelde
snelheid wordt overschreden, klinkt er eengeluidssignaal en wordt een melding weerge-
geven. De snelheidswaarschuwing kan op het
display van de instrumentengroep worden in-
en uitgeschakeld. Raadpleeg voor meer infor-
matie de paragraaf "Menu-items display in de
instrumentengroep" in het hoofdstuk "Uw in-
strumentenpaneel leren kennen".
De waarde 55 is slechts een voorbeeld van
een snelheid die kan worden ingesteld.
— Controlelampje actieve snelheids-
begrenzer AAN — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de actieve
snelheidsbegrenzer is ingeschakeld, maar
niet is ingesteld.
Groene controlelampjes
— Controlelampje actieve snelheids-
begrenzer INGESTELD
Dit lampje gaat branden wanneer de actieve
snelheidsbegrenzer is ingeschakeld en is in-
gesteld op een specifieke snelheid.
— Lampje Adaptieve cruisecontrol
(ACC) ingesteld met geen doel gedetecteerd
— indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de adap-
tieve cruisecontrol is ingesteld zonder dat
een doelvoertuig is gedetecteerd. Raadpleeg
de paragraaf "Adaptieve cruisecontrol (ACC)
— indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten
en rijden" voor meer informatie.
— Lampje adaptieve cruisecontrol
(ACC) ingesteld met doel gedetecteerd —
indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de adap-
tieve cruisecontrol is ingesteld en het doel-
voertuig is gedetecteerd. Raadpleeg de para-
graaf "Adaptieve cruisecontrol (ACC) —
indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie.
— Controlelampje LaneSense (rij-
strookdetectie) — indien aanwezig
Het controlelampje van de rijstrookdetectie
brandt continu groen wanneer beide rij-
strookmarkeringen zijn gedetecteerd en is
het systeem gereed voor het geven van visu-UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
80

Page 83 of 388

ele en voelbare waarschuwingen als een rij-
strook onbedoeld wordt verlaten. Raadpleeg
de paragraaf "Rijstrookdetectie — indien
aanwezig" in het hoofdstuk "Starten en rij-
den" voor meer informatie.
— Controlelampje parkeerlichten/
koplampen Aan
Dit controlelampje brandt wanneer de par-
keerlichten of koplampen zijn ingeschakeld.
— Controlelampje mistlampen vóór —
indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de mistlam-
pen vóór zijn ingeschakeld.
— Controlelampjes richtingaanwij-
zers
Wanneer de linker of rechter richtingaanwij-
zer is ingeschakeld, knippert het controle-
lampje van de richtingaanwijzer en de bijbe-
horende richtingaanwijzers knipperen.
Richtingaanwijzers kunnen worden geacti-
veerd door de multifunctionele hendel om-
laag (links) of omhoog (rechts) te bewegen.OPMERKING:
• Er klinkt een continu geluidssignaal als de
auto verder dan 1 mijl (1,6 km) rijdt met
een ingeschakelde richtingaanwijzer.
• Als één van de richtingaanwijzers sneller
knippert dan normaal, moet u controleren
of er een gloeilampje aan de buitenkant
defect is.
— Controlelampje cruisecontrol inge-
steld — indien aanwezig
Dit lampje brandt wanneer de cruisecontrol is
ingesteld op de gewenste snelheid. Raadpleeg
de paragraaf "Cruisecontrol" in het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor meer informatie.
— Controlelampje Stop/start actief —
indien aanwezig
Dit controlelampje gaat branden wanneer de
Stop/Start-functie zich in de modus "Auto-
stop" bevindt.
— Controlelampje automatisch groot-
licht — indien aanwezig
Dit controlelampje geeft aan dat het automa-
tisch grootlicht is ingeschakeld.
Blauwe controlelampjes
— Controlelampje grootlicht
Dit controlelampje geeft aan dat het groot-
licht is ingeschakeld. Als het dimlicht is
ingeschakeld, duwt u de multifunctionele
hendel naar voren (naar de voorkant van het
voertuig) om het grootlicht in te schakelen.
Trek de multifunctionele hendel naar achte-
ren (naar de achterkant van het voertuig) om
het grootlicht uit te schakelen. Wanneer het
grootlicht is uitgeschakeld, trekt u de hendel
naar u toe om het grootlicht tijdelijk in te
schakelen, of te "knipperen".
Grijze controlelampjes
— Controlelampje actieve snelheids-
begrenzer AAN
Dit lampje gaat branden wanneer de actieve
snelheidsbegrenzer is ingeschakeld, maar
niet is ingesteld.
81

Page 84 of 388

— Lampje adaptieve cruisecontrol
(ACC) gereed — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer het voertuig
dat is uitgerust met Adaptieve cruisecontrol
(ACC), is ingeschakeld en zich in de READY-
status (status gereed) bevindt. Raadpleeg de
paragraaf "Cruisecontrol" in het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor meer informatie.
— Controlelampje cruisecontrol AAN
Dit lampje brandt wanneer de cruisecontrol is
ingeschakeld.
BOORDDIAGNOSESYSTEEM
— OBD II
Uw auto is uitgerust met een geavanceerd
diagnosesysteem genaamd OBD II (On-Board
Diagnostic II). Dit systeem bewaakt de regel-
systemen voor uitlaatgasemissie, de motor en
de automatische versnellingsbak. Als deze
systemen correct werken, zal uw voertuig
uitstekende prestaties leveren, brandstof be-
sparen en lage emissiewaarden hebben die
aan de strengste eisen voldoen.Wanneer een bepaald systeem onderhoud of
reparatie nodig heeft, schakelt het OBD II
systeem het storingslampje in. Bovendien zal
het diagnosecodes en andere hulpinformatie
voor de monteur opslaan in een geheugen.
Hoewel u dan meestal nog met het voertuig
kunt rijden en niet gesleept hoeft te worden,
dient u toch zo spoedig mogelijk een erkende
dealer te bezoeken voor service.
LET OP!
• Als u lange tijd blijft rijden met een
brandend storingslampje, kan het emis-
sieregelsysteem verder beschadigd ra-
ken. Het kan ook van invloed zijn op het
brandstofverbruik en het rijgedrag. De
auto vereist onderhoud om emissietests
te kunnen uitvoeren.
• Als het lampje knippert wanneer de mo-
tor draait, zal de katalysator vrij snel
ernstig defect raken en zal het motorver-
mogen afnemen. Raadpleeg dan onmid-
dellijk uw dealer.
Boorddiagnosesysteem (OBD II) en
cyberveiligheid
Uw voertuig moet zijn uitgerust met een boord-
diagnosesysteem (OBD II) en een aansluiting
voor toegang tot informatie met betrekking tot
de prestaties van de emissieregeling. Erkende
servicemonteurs hebben toegang tot deze in-
formatie nodig voor de diagnose en het onder-
houd van uw voertuig en emissiesystemen.
WAARSCHUWING!
• UITSLUITEND een erkende servicemon-
teur mag apparatuur aansluiten op de
OBD II aansluiting voor diagnose of on-
derhoud van uw voertuig.

Als niet-goedgekeurde apparatuur wordt
aangesloten op de OBD II aansluiting,
zoals een tracker voor bestuurdersgedrag,
kan:
•Het mogelijk zijn dat voertuigsyste-
men, waaronder ook veiligheidsgere-
lateerde systemen, worden aangetast.
Ook kan het voertuig onbestuurbaar
worden wat kan leiden tot ernstige of
zelfs dodelijke ongevallen.
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
82

Page 85 of 388

WAARSCHUWING!
• Informatie die is opgeslagen in de
systemen van uw voertuig, waaron-
der ook persoonlijke gegevens, toe-
gankelijk worden voor anderen.
Raadpleeg de paragraaf "Cyberveiligheid" in
het hoofdstuk "Multimedia" voor meer infor-
matie.
EMISSIECONTROLE- EN
ONDERHOUDSPROGRAM-
MA'S
Mogelijk is het in uw land wettelijk vereist om
het emissieregelsysteem van uw auto te laten
keuren. Als het systeem niet door de keuring
komt, mag u niet met de auto rijden.
Normaal gesproken is het OBD
II-systeem gereed. Het OBD II-
systeem is wellichtnietgereed als
uw auto onlangs een onderhoudsbeurt of een
ontladen accu heeft gehad of de accu is
vervangen. Mogelijk wordt uw voertuig afge-
keurd als het OBD II-systeem niet gereed is
voor de I/O-test.Voordat u naar de keuring gaat, kunt u met
behulp van de contactsleutel een eenvoudige
test uitvoeren. Ga als volgt te werk om te
controleren of het OBD II-systeem van uw
voertuig gereed is:
1. Schakel de contactschakelaar naar de
stand ON, maar torn of start de motor niet.
OPMERKING:
Als u de startmotor inschakelt, moet u de
test opnieuw starten.
2. Zodra u de contactschakelaar in de stand
ON zet, gaat het storingslampjesymbool
branden als onderdeel van een normale
gloeilampcontrole.
3. Ongeveer 15 seconden later gebeurt één
van de volgende twee dingen:
• Het storingslampje knippert ongeveer tien
seconden en blijft dan continu branden tot
u het contact op UIT zet of de motor start.
Dit betekent dat het OBD II-systeem van de
autoniet gereedis en u dus beternietnaar
het keuringsstation kunt gaan.• Het storingslampje knippert niet en blijft
continu branden tot u het contact in de
stand OFF zet of de motor start. Dit bete-
kent dat het OBD II-systeem van de auto
gereedis en u dus naar het keuringsstation
kunt gaan.
Als het boorddiagnosesysteem (OBD II)niet
gereedis, dient u een erkende dealer of
werkplaats te bezoeken. Als er onlangs onder-
houd is uitgevoerd, of als de accu onlangs is
ontladen of vervangen, hoeft u mogelijk al-
leen met de auto te rijden om het OBD
II-systeem op de normale manier bij te wer-
ken. Als u vervolgens de hierboven beschre-
ven testprocedure opnieuw uitvoert, wordt
mogelijk aangegeven dat het systeemnu wel
gereed is.
Ongeacht de toestand van het OBD II-
systeem moet u onderhoud laten uitvoeren
voordat u naar de keuring gaat als het sto-
ringslampje tijdens normaal gebruik van de
auto brandt. De auto kan worden afgekeurd
als het storingslampje brandt terwijl de motor
draait.
83

Page 86 of 388

84

Page 87 of 388

VEILIGHEID
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN . .86
Antiblokkeersysteem (ABS).........86
Elektronisch remregelsysteem.......87
ONDERSTEUNENDE RIJSYSTE-
MEN......................96
Dodehoekbewaking..............96
Forward Collision Warning (FCW).....98
Bandenspanningscontrolesysteem....99
VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR
INZITTENDEN..............106
Beveiligingssystemen voor inzittenden. .106
Belangrijke veiligheidsmaatregelen . . .106
Veiligheidsgordelsystemen........107
Aanvullend veiligheidssysteem (SRS) . .115
Kinderzitjes — Kinderen veilig
vervoeren...................132Vervoer van huisdieren...........147VEILIGHEIDSTIPS...........148
Passagiers vervoeren............148
Uitlaatgas...................148
Aanbevolen veiligheidscontroles
in de auto..................148
Veiligheidscontroles buiten de auto . . .150
VEILIGHEID
85

Page 88 of 388

VEILIGHEIDSVOORZIENIN-
GEN
Antiblokkeersysteem (ABS)
Het ABS-systeem zorgt voor extra voertuigs-
tabiliteit en meer remwerking onder de
meeste remomstandigheden. Het systeem
voorkomt automatisch het blokkeren van de
wielen en verbetert de beheersbaarheid van
het voertuig tijdens remmen.
Het ABS-systeem voert een zelftest uit om te
controleren of het ABS naar behoren functi-
oneert telkens wanneer de auto wordt gestart
en wordt gereden. Tijdens de zelftest hoort u
mogelijk ook een zacht klikkend geluid en
enkele hieraan gerelateerde motorgeluiden.
ABS wordt geactiveerd wanneer het systeem
detecteert dat één of meer wielen beginnen
te blokkeren tijdens het remmen. Als de auto
over ijs, sneeuw, grint, kuilen, spoorrails of
voorwerpen rijdt of wanneer u een noodstop
maakt neemt de kans dat ABS ingrijpt toe.Wanneer het ABS-systeem actief is, kunt u
dit als volgt merken:
• Geluid van de ABS-pompmotor (deze kan
nog korte tijd blijven draaien nadat de auto
al tot stilstand is gekomen).
• De magneetventielen maken klikgeluiden.
• U voelt pulsaties in het rempedaal.

Het rempedaal daalt iets bij de eindaanslag.
Dit zijn normale kenmerken van het
ABS-systeem.
WAARSCHUWING!
• Het ABS-systeem bevat geavanceerde
elektronica die mogelijk gevoelig is voor
storingen van onjuist geïnstalleerde of
krachtige zendapparatuur. Dergelijke
storingen kunnen ertoe leiden dat de
werking van het ABS-systeem volledig
uitvalt. Dergelijke apparatuur mag uit-
sluitend door bevoegde vakmensen wor-
den geïnstalleerd.
• Pompend remmen heeft op het ABS-
systeem een averechtse uitwerking. De
WAARSCHUWING!
effectieve remkracht wordt hierdoor ver-
minderd en het risico van een ongeval
neemt toe. Pompend remmen verlengt
de remweg. Wanneer u moet afremmen
of stoppen, trap dan alleen stevig het
rempedaal in.
• Met het ABS-systeem wordt niet voorko-
men dat de auto onderworpen blijft aan
de wetten van de natuur. De effectiviteit
van de remmen wordt door ABS niet
verder verhoogd dan de remmen, ban-
den en grip van de auto toelaten.
• Het ABS voorkomt geen ongelukken ten
gevolge van bijvoorbeeld te hoge snelhe-
den in bochten, te weinig afstand hou-
den of aquaplaning.
• Gebruik de mogelijkheden van een auto
met ABS nooit op een roekeloze of risi-
covolle wijze die de veiligheid van de
bestuurder of anderen in gevaar brengt.
ABS is ontworpen voor gebruik met originele
banden. Wijziging kan leiden tot verminderde
prestaties van het ABS.
VEILIGHEID
86

Page 89 of 388

ABS-waarschuwingslampje
Het gele ABS-waarschuwingslampje gaat
branden wanneer het contact in de stand
ON/RUN staat en kan daarna nog vier secon-
den blijven branden.
Als het ABS-waarschuwingslampje tijdens
het rijden blijft of gaat branden, wijst dit erop
dat het ABS-gedeelte van het remsysteem
niet functioneert en dat onderhoud nodig is.
Het gewone remsysteem zal echter normaal
functioneren wanneer het ABS-
waarschuwingslampje brandt.
Wanneer het ABS-waarschuwingslampje
brandt, moet u het remsysteem zo spoedig
mogelijk laten controleren om weer van de
voordelen van ABS te kunnen profiteren. Als
het ABS-waarschuwingslampje niet gaat
branden wanneer het contact in de stand
ON/RUN is gezet, moet u het lampje zo snel
mogelijk laten repareren.
Elektronisch remregelsysteem
Uw auto is uitgerust met een geavanceerde
elektronische remkrachtregeling (EBC). Dit
systeem bestaat uit een elektronische rem-
krachtverdeling (EB), antiblokkeersysteem(ABS), een remassistent (Brake Assist Sys-
tem (BAS)), Hill Start Assist (HSA), een tran-
ctieregelsysteem (Traction Control System
(TCS)), elektronische stabiliteitsregeling
(ESC), elektronische kantelbeveiliging (Elec-
tronic Roll Mitigation (ERM)). Deze systemen
werken samen zodat de auto stabiel en be-
stuurbaar is bij verschillende rijomstandighe-
den.
Uw voertuig is mogelijk ook uitgerust met
Ready Alert Braking (RAB), Rain Brake Sup-
port (RBS), antislingerregeling (ASR) en Dy-
namic Steering Torque (DST).
Tractieregelsysteem (ASR)
Dit systeem bewaakt de hoeveelheid wielspin
van elk van de aangedreven wielen. Als er
wielslip wordt gedetecteerd, oefent ASR mo-
gelijk remdruk uit op het/de slippende wie-
l(en) en/of wordt het voertuigvermogen ver-
laagd voor een betere acceleratie en
stabiliteit. Een voorziening van ASR, Brake
Limited Differential (BLD), functioneert op
dezelfde wijze als een limited-
slipdifferentieel en regelt de wielspin van een
aangedreven as. Als één wiel van een aange-
dreven as sneller draait dan het andere, wordthet doorslippende wiel afgeremd. Hierdoor
kan er meer koppel naar het niet-
doorslippende wiel gaan. BLD kan ingescha-
keld blijven, zelfs als ASR en ESP zijn be-
perkt.
Remassistent (BAS)
De remassistent (BAS) is ontworpen om de
remwerking van de auto te optimaliseren tij-
dens noodremsituaties. Het systeem herkent
een noodremsituatie aan de hand van de
snelheid en kracht waarmee het rempedaal
wordt ingetrapt en optimaliseert de remdruk
dienovereenkomstig. Dit draagt bij aan een
verkorting van de remweg. Het BAS-systeem
vult het ABS-systeem aan. Wanneer u het
rempedaal zeer snel intrapt, is de assistentie
van het BAS-systeem optimaal. Om van het
systeem te profiteren moet u aanhoudend
remdruk uitoefenen tijdens het stoppen (niet
"pompend" remmen). Verminder de druk op
het rempedaal niet, tenzij u niet langer hoeft
te remmen. Zodra u het rempedaal loslaat,
wordt het BAS-systeem uitgeschakeld.
87

Page 90 of 388

WAARSCHUWING!
Met het BAS-systeem wordt niet voorko-
men dat de auto onderworpen blijft aan de
wetten van de natuur en het systeem zorgt
evenmin voor meer grip op het wegdek.
BAS kan geen ongevallen voorkomen, ze-
ker geen ongevallen die worden veroor-
zaakt door te hoge snelheden in bochten,
het rijden op zeer glad wegdek, of aqua-
planing. Gebruik de mogelijkheden van
een auto met BAS nooit op een roekeloze
of risicovolle wijze die de veiligheid van
uzelf of anderen in gevaar brengt.
Waarschuwingslampje remsysteem
Het rode waarschuwingslampje van het rem-
systeem gaat branden wanneer u het contact
in de stand ON/RUN zet en kan daarna nog
vier seconden blijven branden.
Als het waarschuwingslampje van het rem-
systeem tijdens het rijden aan blijft of gaat
branden, wijst dit erop dat het remsysteem
niet functioneert en dat onmiddellijk onder-
houd nodig is. Als het waarschuwingslampjevan het remsysteem niet gaat branden wan-
neer u het contact in de stand ON/RUN zet,
moet u het lampje zo snel mogelijk laten
repareren.
Dynamic Steering Torque (DST)
Dynamic Steering Torque is een functie van
de ESC- en EPS-modules (elektrische stuur-
bekrachtiging) die een voelbare waarschu-
wing op het stuurwiel geeft onder bepaalde
rijomstandigheden waarbij de ESC-module
instabiliteit van het voertuig detecteert. De
voelbare waarschuwing op het stuurwiel is
alleen bedoeld om de bestuurder te wijzen op
optimaal stuurgedrag voor het bereiken/
handhaven van voertuigstabiliteit. De be-
stuurder merkt alleen dat de functie is inge-
schakeld als de voelbare waarschuwing op
het stuurwiel wordt gegeven.
OPMERKING:
De DST-functie is alleen bedoeld om de be-
stuurder te wijzen op de juiste handelingen
via rukjes aan het stuurwiel. Dit betekent dat
de effectiviteit van de DST-functie in hoge
mate afhankelijk is van de oplettendheid ende reactie op de voelbare waarschuwing van
de bestuurder. Het is van groot belang te
beseffen dat deze functie het voertuig niet
bestuurt, hetgeen betekent dat de bestuurder
nog steeds verantwoordelijk is voor de bestu-
ring van het voertuig.Elektronische remkrachtverdeling (EBD)
Deze functie regelt de verdeling van het rem-
koppel over de voor- en achteras door de
remdruk op de achteras te begrenzen. Dit
wordt gedaan om overmatige wielslip van de
achterwielen en instabiliteit van het voertuig
te voorkomen, en om te voorkomen dat ABS
eerder ingrijpt op de achteras dan op de
vooras.
Electronic Roll Mitigation (ERM)
Door bewaking van de stuurbewegingen en de
snelheid van de auto anticipeert dit systeem
op de mogelijkheid dat een wiel loskomt van
het wegdek. Wanneer het ERM-systeem vast-
stelt dat de mate waarin de hoek van het
stuur verandert, en de snelheid van het voer-
tuig voldoende zijn om het wiel op te tillen,
wordt er bijgeremd en kan het motorvermo-
gen worden verminderd. Zo wordt de kans
VEILIGHEID
88

Page:   < prev 1-10 ... 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 ... 390 next >