display JEEP GRAND CHEROKEE 2010 Instructieboek (in Dutch)
Page 200 of 378
Illuminated Approach - Verlichting bij
nadering
Wanneer deze functie gekozen is, zullen de
koplampen inschakelen zodra de portieren met
behulp van de afstandbediening worden ont-
grendeld. De koplampen blijven vervolgens 0,
30, 60, of 90 seconden branden. Om een
selectie te maken bladert u op of neer totdat de
gewenste instelling gemarkeerd is, vervolgens
drukt u kort op SELECTEREN totdat naast de
instelling een vinkje verschijnt welke aangeeft
dat de instelling geselecteerd is.
Weergave brandstofbespaarder —
Indien aanwezig
De ECO-meldingen wordt getoond op het
kompas-/temperatuurdisplay en kunnen wor-
den in- of uitgeschakeld. Maak uw keuze door
de toets FUNCTION SELECT in te drukken en
los te laten totdatON of OFF verschijnt.
Enter-N-Go sleutelloze toegang
(passieve toegang)
Met deze functie kunt u de portieren van uw
auto vergrendelen en ontgrendelen zonder dat
u op de RKE-afstandbediening de vergrendel-
en ontgrendelknoppen hoeft in te drukken. Om
uw keuze te maken drukt u herhaald kort op de toets SELECTEREN, totdat een vinkje naast de
functie verschijnt, waarmee aangegeven wordt
dat het systeem geactiveerd is, of totdat het
vinkje verdwijnt waarmee wordt aangegeven
dat het systeem is uitgeschakeld. Raadpleeg
“Enter-N-Go-systeem” voor sleutelloze toegang
onder “Wat u moet weten voordat u het voertuig
start”.
Automatisch groot licht (Uitsluitend
beschikbaar met SmartBeam™)
Wanneer u deze functie selecteert, zal het
grootlicht onder bepaalde omstandigheden au-
tomatisch uitgeschakeld worden. Om uw keuze
te maken drukt u herhaald kort op de toets
SELECTEREN, totdat een vinkje naast de func-
tie verschijnt, waarmee aangegeven wordt dat
het systeem geactiveerd is, of totdat het vinkje
verdwijnt waarmee wordt aangegeven dat het
systeem is uitgeschakeld. Raadpleeg voor na-
dere informatie “Verlichting/SmartBeam™ —
Indien aanwezig” onder “De functies van uw
voertuig”.
Ruitenwissermodus — Indien aanwezig
Wanneer de functie geselecteerd is, schakelt
het systeem automatisch de ruitenwissers in
wanneer de sensor vocht op de ruit detecteert.Om uw keuze te maken drukt u herhaald kort
op de toets SELECTEREN, totdat een vinkje
naast de functie verschijnt, waarmee aangege-
ven wordt dat het systeem geactiveerd is, of
totdat het vinkje verdwijnt waarmee wordt aan-
gegeven dat het systeem is uitgeschakeld.
Wanneer deze functie uitgeschakeld is, keert
het systeem terug naar de normale intervalwer-
king van de ruitenwissers.
Starthulp op hellingen
(Hill Start Assist, HSA)
Wanneer deze functie geselecteerd is, werkt
het HCA-systeem. Raadpleeg
Elektronisch
remsysteem in Starten en bedienen voor de
werking van het systeem en de bedieningsin-
formatie. Om uw keuze te maken drukt u her-
haald kort op de toets SELECTEREN, totdat
een vinkje naast de functie verschijnt, waarmee
aangegeven wordt dat het systeem geacti-
veerd is, of totdat het vinkje verdwijnt waarmee
wordt aangegeven dat het systeem is uitge-
schakeld.
Dodehoekwaarschuwing
Bij het gebruik van het dodehoeksysteem zijn
drie instellingen mogelijk. Door eenmaal kort
op de toets SELECTEREN te drukken kiest u de
196
Page 201 of 378
modus “Blind Spot: Lights Only” dode hoek:
alleen lichtsignaal). Wanneer deze modus is
ingeschakeld werkt het dodehoeksysteem en
worden waarschuwingen als visuele signalen
weergegeven in de buitenspiegels. Door de
toets SELECTEREN een tweede maal te druk-
ken kiest u de modus “Blind Spot: Lights/CHM”
(dode hoek:lichtsignaal/geluid). In deze modus
geeft het dodehoeksysteem, zodra de richting-
aanwijzers zijn ingeschakeld, visuele waar-
schuwingen weer in de buitenspiegels en laat
gelijktijdig een waarschuwingssignaal klinken.
Door de modus “Blind Spot: Off” (dode hoek:
Uit) te kiezen wordt het dodehoeksysteem uit-
geschakeld.
OPMERKING:
Wanneer uw voertuig schade heeft opgelo-
pen in het gebied waar de sensor geplaatst
is, kan het zijn dat de sensor niet meer juist
uitgelijnd is, ook wanneer het plaatwerk niet
beschadigd is. Laat in een dergelijk geval de
uitlijning van de sensor controleren door
een erkende dealer. Door een niet juist uit-
gelijnde sensor zal het dodehoeksysteem
niet werken volgens specificatie.Anti-ongevalsysteem FCW
(Forward Collision Warning)
Het FCW anti-ongevalsysteem kan ingesteld
worden op: veraf, dichtbij of uit. De stan-
daardinstelling van het FCW-systeem is: veraf.
Dit houdt in dat het systeem u waarschuwt voor
een mogelijke aanrijding met een voertuig voor
u, terwijl u nog verder van dit voertuig verwij-
derd bent. Dit geeft u de langste reactietijd.
Voor een meer dynamische rijstijl kiest u de
instelling: dichtbij. Deze instelling waarschuwt
u voor een mogelijke aanrijding met een voer-
tuig voor u, terwijl u veel dichter bij dit voertuig
bent. Deze instelling biedt een meer dynami-
sche rijervaring. Om de FCW-status te wijzigen
drukt u herhaald kort op de toets SELECTE-
REN, totdat een vinkje naast de functie ver-
schijnt, waarmee aangegeven wordt dat het
systeem geactiveerd is, of totdat het vinkje
verdwijnt waarmee wordt aangegeven dat het
systeem is uitgeschakeld.
Voor meer informatie, raadpleeg “Adaptieve
cruisecontrol (ACC)” onder “De functies van uw
voertuig”.
Display Units of Measure in:
(Maateenheden weergeven in:)
Voor het EVIC, de kilometerteller en het
Uconnect™-navigatiesysteem (indien aanwe-
zig) kunt u kiezen uit weergave in Engelse of
metrische maateenheden. Maak uw keuze
door de toets SELECTEREN kort in te drukken
totdat “ENGLISH” of “METRIC” verschijnt.
Kompas kalibreren
Raadpleeg “Weergave kompas” voor meer in-
formatie.
Kompasafwijking
Raadpleeg “Weergave kompas” voor meer in-
formatie.
GELUIDSSYSTEMENRaadpleeg uw boekje over geluidssystemen.
UNIVERSAL CONSUMER
INTERFACE (UCI) (universele
gebruikersinterface) 1.0 — INDIEN
AANWEZIG
OPMERKING:
Dit hoofdstuk is uitsluitend bedoeld voor
radio’s met Uconnect™, verkoopcode RES
197
Page 202 of 378
of REQ/REL/RET. Raadpleeg de afzonder-
lijke RER-, REN-, RBZ-, RB2- of REZ-
gebruikershandleiding voor de UCI-functie
van de radio met touchscreen, verkoopcode
RER, RBZ, REN, REP, REW, RB2 of REZ. UCI
is uitsluitend als optie bij deze radio’s ver-
krijgbaar.
Deze voorziening maakt het mogelijk een iPod
of extern USB-apparaat aan te sluiten op de
USB-poort.
UCI is compatibel met mini-, 4G-, foto-, nano-,
5G- iPod - en iPhone -apparaten. Sommige
versies van de iPod -software zijn mogelijk niet
volledig compatibel met de UCI-functies. Ga in
dat geval naar de website van Apple om de
recentste softwareversies te downloaden.
OPMERKING:
•
Wanneer de radio is voorzien van een USB-
poort, raadpleeg dan de desbetreffende
gebruikershandleiding van Uconnect™
multimediaradio voor de mogelijke onder-
steuning van iPod of externe USB-
apparaten.
• Wanneer u een iPod of elektronisch
audio-apparaat aansluit op de AUX-poort
op het voorpaneel van de radio, kunt u
wel muziek afspelen, maar kan de UCI-
functie voor het bedienen van het aange-
sloten apparaat niet worden gebruikt.
De iPod of het externe
USB-apparaat aansluiten
Nadat het audio-apparaat is aangesloten en
synchronisatie met het UCI-systeem van de
auto heeft plaatsgevonden (de iPod heeft
mogelijk enkele seconden nodig om de verbin-
ding tot stand te brengen), begint het audio-
apparaat met opladen en is het apparaat ge-
reed voor gebruik via het indrukken van de
radioknoppen, zoals hierna wordt beschreven.
OPMERKING:
Wanneer de batterij van het audio-apparaat
volledig leeg is, bestaat de kans dat er geen
communicatie met het UCI-systeem moge-
lijk is voordat de batterij een minimum laad-
niveau heeft bereikt. Als u de verbinding
tussen het audio-apparaat en het UCI-
systeem in stand laat, kan de accu opladen
tot het vereiste minimum laadniveau.
Gebruik van deze functieBij gebruik van iPod-kabel of extern USB-
apparaat voor aansluiting op USB-poort:
• De audio van het apparaat kan worden af-
gespeeld via het audiosysteem van de auto,
terwijl de metagegevens (artiest, titel, album,
enzovoort) worden weergegeven op het ra-
diodisplay.
• Het audio-apparaat kan worden bediend
door de radioknoppen te gebruiken voor
afspelen, bladeren en een overzicht van de
inhoud van de iPod .
• De batterij van het audio-apparaat wordt
opgeladen wanneer het is aangesloten op
de UCI-connector (indien ondersteund door
het specifieke audio-apparaat).
De iPod of het externe
USB-apparaat bedienen met de
radioknoppen
Om de UCI-modus (iPod of extern USB-
apparaat) te activeren en toegang te krijgen tot
een aangesloten audio-apparaat, drukt u op de
knop “AUX” op het front van de radio. U kunt
ook op de knop VR drukken en dan USB of
198
Page 204 of 378
externe USB-apparaat tussen de modi Shuf-
fle ON en Shuffle OFF. U kunt ook op de knop
VR drukken en danShuffle ON of Shuffle
OFF zeggen. Als het pictogram RNDwordt
weergegeven op het radiodisplay, is de mo-
dus Shuffle geactiveerd.
De List-modus (Browse-modus)Wanneer u in de Play-modus op een van de
hierna genoemde knoppen drukt, roept u de
List-modus op. In de List-modus kunt u blade-
ren in de lijst met menu’s en nummers op het
audio-apparaat.
• De TUNE -regelknop: de TUNE-regelknop
werkt op dezelfde manier als het scrollwiel
van het externe USB-apparaat.
• Door de knop rechtsom (vooruit) of
linksom (achteruit) te draaien, kunt u in de
lijsten bladeren terwijl de gegevens van
de nummers worden weergegeven op het
radiodisplay. Nadat u het nummer van uw
keuze heeft gemarkeerd op het radiodis-
play, drukt u op de TUNE-regelknop om
het nummer te selecteren en af te spelen.
Alsude TUNE-regelknop snel draait,
bladert u sneller door de lijst. Wanneer u snel bladert, wordt de informatie op het
radiodisplay mogelijk met een kleine ver-
traging bijgewerkt.
• In de List-modi geeft de iPod alle lijsten
weer in doorlopende vorm. Als het num-
mer van uw keuze zich bijvoorbeeld on-
der aan de lijst bevindt, draait u de regel-
knop linksom (achteruit) om sneller naar
dit nummer te gaan.
• In de List-modus worden de PRESET
-knoppen gebruikt als een snelle manier
om naar de volgende lijsten op de iPod
of het externe USB-apparaat te gaan:
• Voorkeuz e 1 – Afspeellijsten
• Voorkeuz e2–Artiesten
• Voorkeuz e 3 – Albums
• Voorkeuz e 4 – Muziekstijlen
• Voorkeuz e 5 – Luisterboeken
• Voorkeuz e 6 – Podcasts
• Als u op een van de PRESET-knoppen
drukt, wordt de huidige lijst op de boven-
ste regel weergegeven en het eerste item
in de lijst op de tweede regel. •
Als u de List-modus wilt verlaten zonder
een nummer te kiezen, drukt u nogmaals
op dezelfde PRESET-knop om terug te
gaan naar de Play-modus.
• LIST -knop: als u op de LIST-knop drukt,
wordt het hoofdmenu van de iPod of het
externe USB-apparaat weergegeven. Draai
de TUNE -regelknop om het onderdeel van
het hoofdmenu weer te geven dat u wilt
selecteren, en druk op de TUNE-regelknop.
Hierna wordt het volgende lijstonderdeel in
het submenu van het audio-apparaat weer-
gegeven. U kunt nu via dezelfde stappen
naar het gewenste nummer in deze lijst
gaan. Niet alle niveaus van submenu van de
iPod of het externe USB-apparaat zijn op
dit systeem beschikbaar.
• De MUSIC TYPE -knop: deMUSIC TYPE
-knop biedt ook een snelle manier om de
lijsten op het audio-apparaat, in dit geval
gesorteerd op Muziekstijl, te bekijken.
200
Page 230 of 378
Electronic Range Select (ERS -
elektronische bereikselectie) Bediening
Met de versnellingsregeling Elektronische be-
reikselectie (ERS) kunt u de keuzehendel naar
links (-) of rechts (+) schakelen als de keuze-
hendel in de stand DRIVE staat, zodat u de
hoogst beschikbare versnelling kunt beperken.
Als u bijvoorbeeld naar ERS 3 (derde versnel-
ling) schakelt, kan de versnellingsbak nooit
hoger schakelen dan de derde versnelling,
maar kan deze wel terugschakelen naar 2
(tweede) of 1 (eerste).
OPMERKING:
•Als u de keuzehendel naar links (-) trekt
en vasthoudt (niet aantikt), schakelt de
transmissie terug naar de laagst moge-
lijke versnelling die kan worden gebruikt
zonder dat de motor te veel toeren maakt.
Op het display verschijnt de ingescha-
kelde versnelling. De hoogste versnelling
wordt begrensd op de getoonde versnel-
ling.
• Wanneer u de keuzehendel naar rechts (+)
trekt en vasthoudt (niet aantikt), wordt de
versnellingsbeperking opgeheven en naar de juiste versnelling geschakeld. Op
het display wordt
D weergegeven.
3,6l-motor en 3,0l-dieselmotor
In de stand DRIVE wordt bij de eerste tik naar
links (-) één versnelling teruggeschakeld. Deze
versnelling wordt weergegeven. Wanneer u bij-
voorbeeld in de stand DRIVE in de 5e versnel-
ling rijdt en de keuzehendel één keer naar links
tikt, schakelt de transmissie terug naar de 4e
versnelling en verschijnt op het scherm een 4.
Bij een tweede tik naar links (-) schakelt de
transmissie naar de 3e versnelling.
5,7-liter motor
Op voertuigen met motoren van 5,7 liter wordt
met ERS (of de modus TOW/HAUL (Slepen/
trekken)) een extra underdrive-versnelling in-
geschakeld die normaal niet wordt gebruikt bij
het doorschakelen in een hogere versnelling.
Deze extra tussenschakeling verbetert de
prestatie en het koelvermogen van de auto als
een aanhanger de helling op getrokken wordt.
ERS 1,2, en 3 zijn onderversnellingen; ERS 4 is
directe versnelling. ERS 5 (overversnelling) is
hetzelfde als de normale 4e versnelling. Wan-
neer u in de stand DRIVE in de 1e tot 4e
versnelling rijdt, wordt bij de eerste tik naar links(-) de ERS-aanduiding voor de huidige
versnelling weergegeven (de transmissie scha-
kelt niet terug). Wanneer u bijvoorbeeld in de
stand DRIVE in de 3e (directe) versnelling rijdt
en de keuzehendel één keer naar links tikt,
verschijnt op het scherm een 4 (ERS 4 is de
directe versnelling). Bij een tweede tik naar
links (-) schakelt de transmissie terug naar ERS
3 (de extra onderversnelling). Wanneer u in de
stand DRIVE in de 5e versnelling rijdt, schakelt
de transmissie bij de eerste tik naar links(-)
terug en verschijnt op het scherm een 5 (ERS 5
is hetzelfde als de normale 4e versnelling). Bij
een tweede tik naar links (-) schakelt de trans-
missie terug naar ERS 4 (directe versnelling).
WAARSCHUWING!
Schakel op gladde oppervlakken niet terug
voor meer motorremwerking. Hierdoor kun-
nen de aangedreven wielen hun grip verlie-
zen, waardoor de auto in een slip kan raken.
Displayweergave
12345*D
Toegestane ver-
snellingen 1 1-2 1-3 1-4 1-5 1-5
226
Page 263 of 378
Uw auto, bijvoorbeeld, heeft een aanbevolen
koude bandenspanning (meer dan drie uur
stilgestaan) van 33 psi (227 kPa). Als de bui-
tentemperatuur 20 °C is en de gemeten ban-
denspanning is 28 psi (193 kPa), is de banden-
spanning ongeveer 24 psi (165 kPa) als de
temperatuur tot -7 °C. Deze bandenspanning is
voldoende laag om het TPM-verklikkerlicht te
laten branden en de melding “TIRE LOW
PRESSURE” (lage bandenspanning) op te roe-
pen. Wanneer met het voertuig gereden wordt,
kan de bandenspanning stijgen tot ongeveer
193 kPa, maar de meldingTIRE LOW PRES-
SURE (bandenspanning laag) blijft actief op
het display. Onder deze omstandigheden dimt
het TPM-verklikkerlicht en verdwijnt de melding
TIRE LOW PRESSURE (lage bandenspan-
ning) pas wanneer de banden zijn opgepompt
tot de voor het voertuig aanbevolen koude
bandenspanning.LET OP!
• Het TPM-systeem is geoptimaliseerd voor
de standaard geleverde banden en wielen.
De TPM-spanningswaarden zijn vastge-
steld voor de op uw auto gemonteerde
banden. Het gebruik van vervangingson-
derdelen van een afwijkend formaat of type
kan leiden tot een onjuiste systeemwerking
of sensorschade. Wielen van andere ma-
kelij kunnen schade aan de sensors ver-
oorzaken. Gebruik geen bandenafdich-
tingsmiddelen of balansgewichtjes die u
later koopt als het voertuig is uitgerust met
een TPMS omdat dit schade aan de sen-
sors kan veroorzaken.
• Plaats na het controleren of aanpassen van
de bandenspanning altijd de ventieldop te-
rug. Dit voorkomt het binnentreden van
vocht en vuil in het ventiel, waardoor de
bandenspanning nadelig wordt beïnvloed. OPMERKING:
•
Het TPM-systeem is niet bedoeld als ver-
vanging voor normaal onderhoud en
waarschuwt niet bij andere problemen
met de band.
• Het TPM-systeem mag niet worden ge-
bruikt als bandenspanningsmeter bij het
aanpassen van de bandenspanning.
• Als u met een ruim onvoldoende opge-
pompte band rijdt, raakt de band overver-
hit en kan een klapband optreden. Een te
lage bandenspanning verhoogt ook het
brandstofverbruik, vermindert de levens-
duur van de band en kan het rij- en rem-
gedrag van de auto nadelig beïnvloeden.
• TPMS is geen vervanging voor het juiste
bandenonderhoud en het is de verant-
woordelijkheid van de bestuurder om de
juiste bandenspanning te handhaven met
behulp van een nauwkeurige manometer,
ook wanneer de bandenspanning nog niet
laag genoeg is om het bericht TIRE LOW
PRESSURE (lage bandenspanning) op te
roepen.
259
Page 264 of 378
•Het TPM-systeem registreert altijd de wer-
kelijke bandenspanning, ook als die span-
ning onder invloed van de verschillen in
seizoenstemperatuur verandert.
BasissysteemHet bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)
maakt gebruik van draadloze technologie met
op de velg gemonteerde elektronische sensors
die het spanningsniveau meten. De sensors,
die bij de ventielsteel op de velgen zijn gemon-
teerd, sturen informatie over de bandenspan-
ning naar de ontvangstmodule.
OPMERKING:
Het is zeer belangrijk dat u de spanning van
al uw banden regelmatig controleert en de
banden op de juiste spanning houdt.
De TPMS bestaat uit de volgende onderdelen:
• Ontvangstmodule
• Vier bewakingssensors bandenspanning
• Bandenspanningsverklikker Bij een lage bandenspanning van een reserve-
band zal het TPM-verklikkerlicht niet gaan
branden, verschijnt geen waarschuwing op het
display en zal geen waarschuwingssignaal
klinken.
Het TPM-verklikkerlicht brandt in de
instrumentgroep, de melding “TIRE
LOW PRESSURE” (lage bandenspan-
ning) wordt gedurende 5 seconden op
het display weergegeven en er klinkt een ge-
luidssignaal, wanneer de bandenspanning in
een of meer van de vier in gebruik zijnde wielen
te laag wordt. Als dit gebeurt, dient u direct te
stoppen en de spanning van alle banden te
controleren. Breng de banden op de spanning
die in de bandenspanningstabel staat vermeld.
Het systeem wordt automatisch bijgewerkt en
het TPM-verklikkerlicht dimt zodra de nieuwe
bandenspanning is ontvangen. Het kan soms
nodig zijn ca. 20 minuten te rijden met een
snelheid boven de 24 km/u voordat het sys-
teem de spanning registreert.
Het TPM-verklikkerlicht knippert gedurende
75 seconden en blijft daarna continu branden
wanneer een systeemstoring is geconstateerd.
Daarnaast wordt, bij detectie van een systeem- storing, gedurende ongeveer 5 seconden de
melding “SERVICE TPM SYSTEM” (onderhoud
bandenspanningssysteem) weergegeven en
klinkt een waarschuwingssignaal. Als de con-
tactsleutel wordt omgedraaid, herhaalt dit zich,
als de systeemfout nog steeds bestaat. Het
verklikkerlicht voor lage bandenspanning dimt
wanneer de storing is opgeheven. Een sys-
teemfout kan optreden in de volgende omstan-
digheden:
1. Storing door elektronische toestellen of als
men langs installaties rijdt die dezelfde radio-
frequenties afgeven als de TPM-sensors.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die
men later aanbrengt waardoor de radiogolfsig-
nalen worden beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of de
wielhuizen.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen op het
voertuig.
5. Het gebruik van wielen/banden die niet zijn
uitgerust met TPM-sensors.
260