ESP JEEP GRAND CHEROKEE 2010 Instructieboek (in Dutch)

Page 209 of 378


OPMERKING:
Bij alle instellingen (behalve bij helemaal
koud of helemaal warm) is er een tempera-
tuurverschil tussen de boven- en onder-
roosters. De warmere lucht stroomt langs de
vloerroosters. Deze stand is vooral aange-
naam bij zonnig, maar koud weer.
VloerventilatieLucht stroomt binnen via de vloerroos-
ters en een geringe hoeveelheid lucht
stroomt via de openingen voor de
voorruit- en zijruitontwaseming.
Mix De lucht stroomt uit via de vloeropenin-
gen en de openingen bij de voorruit en
de zijruiten. Deze instelling is ideaal
voor koud weer en sneeuw, wanneer de
voorruit extra verwarming nodig heeft. Deze
instelling is ook goed voor extra comfort en ter
voorkoming van wasem op de voorruit.
Ontwasemen Lucht stroomt via de roosters bij de
voorruit en de zijruitontwaseming. Kies
deze stand met maximale aanjager- snelheid om zo snel mogelijk de voorruit en
zijruiten te ontwasemen.
OPMERKING:

In de vloer-,meng- en ontdooistand wordt,
voor verhoogd comfort van de passa-
giers, steeds een kleine hoeveelheid lucht
door luchtopeningen in de buitenpanelen
geblazen.
• De compressor van de airconditioning
werkt in de meng- en de ontdooistand, of
een combinatie van beide, zelfs wanneer
de knop van de airconditioning niet inge-
drukt is. Op die manier wordt de voorruit
veel sneller ontwasemd door de drogere
lucht. Om brandstof te besparen, kunt u
deze standen beter alleen gebruiken wan-
neer dat echt nodig is.
Circulatieknop Door de recirculatieknop te druk-
ken, schakelt u het systeem in de
recirculatiestand. Gebruik deze
functie om rook, stank, stof of
vocht buiten te houden. Bij active-
ring van de circulatiefunctie gaat
het lampje in de regelknop branden. OPMERKING:

Langdurig gebruik van de circulatiestand
maakt de interieurlucht benauwd en daar-
door kunnen de ramen gaan beslaan.
Langdurig gebruik van deze stand is niet
verstandig.
• Door bij koud of vochtig weer de recircu-
latie in te schakelen zullen de ramen aan
de binnenzijde beslaan omdat de vochtig-
heidsgraad in het voertuig toeneemt. Se-
lecteer de stand Buitenlucht voor maxi-
male ontwaseming.
• De airco gaat automatisch aan om be-
slaan van de ramen te verhinderen als de
circulatieknop wordt ingedrukt en de
standregeling is afgesteld op paneel of
paneel/vloer.
• De airco kan handmatig worden afgezet
zonder dat de functiekeuze wordt ver-
stoord.
• Wanneer de contactschakelaar in de
LOCK-stand gezet wordt, of wanneer de
STAR/STOP-knop van de ontsteking in de
stand OFF gezet wordt, zal de recircula-
tiefunctie uitgeschakeld worden.
205

Page 210 of 378


Regelknop airconditioningGebruik deze knop om
de airconditioning in te
schakelen. Wanneer het
aircosysteem is inge-
schakeld, gaat een
lampje branden. U kunt
de knop naar links in
het blauwe deel van de
schaal draaien, wat
duidt op koelere lucht,
terwijl draaien naar rechts in het rode deel duidt
op warmere lucht.
OPMERKING:
De aircocompressor schakelt pas in nadat
de motor ongeveer 10 seconden heeft ge-
draaid.
• MAX A/C
Voor maximale koeling gebruikt u de A/C- en
circulatieknoppen tegelijk. •
SPAARSTAND
Om energie te besparen drukt u op de A/C-
knop zodat het controlelampje uitgaat en de
A/C-compressor wordt uitgeschakeld. Zet
daarna de temperatuurregelknop op de ge-
wenste temperatuur.
Dual-Zone automatische
temperatuurregeling — Indien
aanwezig
• De automatische temperatuurregeling stelt
zowel de bestuurder als de bijrijder in staat
individuele comfortinstellingen te kiezen.
• Wanneer inzittenden van het voertuig kiezen
om de regeling in automatische modus te
laten verlopen, wordt de automatisch aanja-
gerfunctie ingesteld door een drukknop op
het bedieningspaneel en de temperatuur
ingesteld met de toetsen OMHOOG en OM-
LAAG.
• Voor optimaal gemak en comfort is het sys-
teem eenvoudig en blijvend instelbaar.
• Het systeem kan desgewenst met de hand
worden bediend. De automatische temperatuurregeling hand-
haaft automatisch het door de bestuurder en
passagier ingestelde comfortniveau in het inte-
rieur.
1. Toets A/C
Druk deze toets kort in om de huidige instelling
van de airconditioning (A/C) te wijzigen, het
indicatielampje brandt wanneer de A/C is inge-
schakeld. Door deze functie te gebruiken scha-
kelt de automatische temperatuurregeling naar
de handmatige modus.
Bedieningspaneel automatische
temperatuurregeling
206

Page 225 of 378


’Verzopen’ motor starten
(met de ENGINE START/STOP-knop)
Als de motor niet start nadat u de procedures
voornormaal starten of extreme koude hebt
gevolgd, kan het zijn dat de motor ’verzopen’
is. Om de overtollige brandstof weg te krijgen,
houdt u het rempedaal ingetrapt, houdt u het
gaspedaal helemaal ingetrapt, en drukt u ver-
volgens één keer op de ENGINE START/STOP-
knop en laat deze weer los. De startmotor wordt
automatisch ingeschakeld, draait gedurende
10 seconden, en wordt dan uitgeschakeld. Als
dit gebeurt, laat dan het gas- en rempedaal los,
wacht gedurende 10 tot 15 seconden, en her-
haal dan de procedure Normaal starten .
’Verzopen’ motor starten
(met houder met ingebouwde sleutel)
Als de motor niet start nadat u de procedures
voor normaal starten of extreme koude heeft
gevolgd, kan het zijn dat de motor ’verzopen’
is. Om de overtollige brandstof weg te krijgen,
houdt u het gaspedaal helemaal ingedrukt op
de vloer. Daarna drukt u de contactschakelaar
in de START-stand en laat u deze los zodra de
startmotor aanslaat. De startmotor slaat auto-
matisch binnen 10 seconden af. Als dit ge- beurt, draait u de contactschakelaar in de
vergrendelstand (LOCK), wacht 10 tot 15 se-
conden en herhaal dan de normale startproce-
dure.
LET OP!
Om schade aan de startmotor te voorkomen
wacht u 10 tot 15 seconden voordat u het
nogmaals probeert.
Na het startenHet stationaire toerental wordt automatisch ge-
regeld en loopt terug naarmate de motor war-
mer wordt.
Normaal starten — DieselmotorLet op de volgende zaken als de motor draait.

Alle lampjes met berichten zijn uit.
• Storingsindicatielampje (MIL) is uit.
• Oliedruklampje is uit
Voorzorgsmaatregelen bij koud weer
Als wordt gereden bij temperaturen onder het
vriespunt, moeten speciale voorzorgsmaatre-
gelen worden genomen. De volgende tabel
geeft enkele opties. *Dieselbrandstof nr. 1 met ultralaag zwavelge-
halte (ULSD) mag uitsluitend worden gebruikt
op plaatsen met langdurige polaire weersom-
standigheden (-23 °C).
OPMERKING:

Bij gebruik van op het klimaat afgestemde
ULSD- dieselbrandstof of ULSD-
dieselbrandstof nr. 1 wordt aanzienlijk
meer brandstof verbruikt.
• Op het klimaat afgestemde ULSD-
dieselbrandstof is een mengsel van nr. 2
ULSD- en nr. 1 ULSD-dieselbrandstof dat
de temperatuur waarbij zich waskristallen
in de brandstof vormen verlaagt.
OPMERKING:
Deze motor vereist Dieselbrandstof met ul-
tralaag zwavelgehalte . Verkeerde brandstof
221

Page 252 of 378


u door terwijl u zo weinig mogelijk gas geeft.
Pas altijd uw snelheid en rijstijl aan de toestand
van de weg aan.
WAARSCHUWING!
ESC (elektronische stabiliteitsregeling) kan
de werking van natuurwetten op het voertuig
niet voorkomen, nog kan het de grip verbete-
ren die de weg onder de heersende omstan-
digheden kan bieden. ESC kan geen ongeval-
len voorkomen, ook niet de ongevallen die
worden veroorzaakt door te hoge snelheden
in bochten, het rijden op een zeer glad weg-
oppervlak of door aquaplaning. Gebruik de
mogelijkheden van een auto met ESC nooit
op een roekeloze of gevaarlijke wijze die de
veiligheid van de bestuurder of anderen in
gevaar brengt.
Het ESC-systeem heeft twee bedrijfsmodi be-
schikbaar in stand 4WD HIGH (hoge gearing)
en 1 bedrijfsmodus in stand 4WD LOW (lage
gearing). Hoge gearing
(modellen met vierwielaandrijving)
On (Aan)
Dit is de normale bedrijfsmodus voor ESC in
4WD HIGH. Wanneer het voertuig wordt gestart
of de tussenbak (indien aanwezig) terug wordt
geschakeld van 4WD LOW of NEUTRAL naar
4WD HIGH, zal het ESC-systeem in deze mo-
dus staan. Deze modus moet voor bijna alle
rijsituaties worden gebruikt. Schakel het ESC-
systeem uitsluitend naar de modus “Partial Off”
(Gedeeltelijk uit) om de onderstaande speci-
fieke redenen.
Partial Off (Gedeeltelijk uit)
Deze modus bereikt u door de schakelaar
ESC
OFF kort in te drukken. Wanneer het ESC-
systeem in de modus Partial Off (Gedeeltelijk
uit) staat, is het TCS-gedeelte uitgeschakeld,
met uitzondering van de BLD-functie welke
beschreven wordt in het hoofdstuk TCS. Het
indicatielampje “ESC Off” brandt. Alle overige
stabiliteitsvoorzieningen van het ESC-systeem
functioneren normaal. Deze modus is bedoeld
voor situaties waarin het voertuig zich in diepe
sneeuw, zand of gravel bevindt en waar de
wielen sneller moeten draaien om weer grip te krijgen dan het ESC-systeem normaal gespro-
ken zou toestaan. Om het ESC-systeem weer in
te schakelen, drukt u kort de schakelaar “ESC
OFF” in. Hierdoor wordt de normale bedie-
ningsmodus
ESC On weer hersteld.
OPMERKING:
Als u de grip van het voertuig wilt verbeteren
wanneer u met sneeuwkettingen rijdt, of
wanneer u wegrijdt uit diepe sneeuw, zand
of grint, kan het handig zijn om te schakelen
naar de modus “Partial Off” (Gedeeltelijk uit)
door de ESC OFF-schakelaar in te drukken.
Nadat u het ESC-systeem in de modus Par-
tial Off niet meer nodig heeft, kunt u de
ESC OFF-schakelaar
248

Page 257 of 378


•Telkens wanneer het contact in stand On
wordt gezet wordt het ESC-systeem inge-
schakeld, zelfs wanneer dit eerder werd
uitgeschakeld.
• Het ESC-systeem maakt zoemende of
klikkende geluiden wanneer het actief is.
Dit is normaal. De geluiden houden op
wanneer ESC inactief wordt na de ma-
noeuvre die de activering van het ESC-
systeem heeft veroorzaakt.
Het indicatielampje “ESC OFF”
geeft aan dat de elektronische sta-
biliteitsregeling (ESC) is uitge-
schakeld.
BANDEN — ALGEMENE
INFORMATIE
Bandenspanning
Voor een veilig en prettig gebruik van uw auto is
een juiste bandenspanning absoluut noodza-
kelijk. Als de bandenspanning niet juist is, heeft
dit de onderstaande gevolgen: Veiligheid
WAARSCHUWING!

Een verkeerde bandenspanning is gevaar-
lijk en kan leiden tot ongelukken.
• Bij een te lage bandenspanning heeft de
band te veel rek en kunt u lekrijden.
• Bij een te hoge bandenspanning zal de
band schokken op het wiel minder goed
opvangen. Rommel op de weg en gaten in
het wegdek kunnen dan de banden be-
schadigen.
• Als niet alle banden dezelfde spanning
hebben, kunnen besturingsproblemen op-
treden. U kunt de controle over de auto
verliezen.
• Banden met een te hoge of te lage span-
ning kunnen het rijgedrag van de auto
beïnvloeden en kunnen een klapband ver-
oorzaken waardoor u de controle over de
auto kunt verliezen.
Zorg dat alle banden altijd op de juiste span-
ning zijn. Besparing
Een onjuiste bandenspanning kan leiden tot
een onregelmatig slijtagepatroon over het loop-
vlak van de band. Deze abnormale slijtagepa-
tronen verkorten de levensduur van de band,
waardoor de band eerder vervangen moet wor-
den. Door een te lage bandenspanning wordt
ook de rolweerstand van de band hoger, waar-
door het brandstofverbruik toeneemt.
Rijcomfort en voertuigstabiliteit
Een juiste bandenspanning draagt bij tot com-
fortabele rijeigenschappen. Bij een te hoge
bandenspanning rijdt de auto schokkerig en
oncomfortabel. Zowel te lage als te hoge ban-
denspanning beïnvloeden de rijstabiliteit. Het
gevoel ontstaat dat de auto te traag of te
nerveus op het stuur reageert.
Een ongelijke bandenspanning kan leiden tot
onvoorspelbaar stuurgedrag.
Door ongelijke bandenspanning aan beide zij-
den kan de auto naar links of naar rechts

dweilen .
253

Page 303 of 378


BOORDDIAGNOSESYSTEEM —
OBD II
Uw auto is uitgerust met een geavanceerd
diagnosesysteem dat OBD II heet (On-Board
Diagnostic). Dit systeem controleert de regel-
systemen voor uitlaatgasemissie, de motor en
de automatische versnellingsbak. Als deze
systemen correct werken, zal uw auto uitste-
kende prestaties leveren, brandstof besparen
en lage emissiewaarden hebben die aan de
strengste eisen voldoen.
Wanneer een bepaald systeem onderhoud of
reparatie nodig heeft, schakelt het OBD II di-
agnosesysteem het storingslampje (MIL) in.
Bovendien zal het diagnosecodes en andere
hulpinformatie voor de monteur opslaan in een
geheugen. Hoewel u gewoonlijk nog kunt rijden
en niet gesleept hoeft te worden, kunt u toch
best zo spoedig mogelijk uw erkende dealer
opzoeken voor reparatie.
LET OP!
•Als u lange tijd blijft rijden met een bran-
dend storingslampje (MIL), kan het emis-
sieregelsysteem verder beschadigd raken.
Bovendien zal de motor meer verbruiken
en niet optimaal bestuurbaar zijn. De auto
moet naar de garage om emissietests te
kunnen uitvoeren.
• Als het storingslampje (MIL) knippert terwijl
de motor draait, treden schade aan de
katalysator en vermogensverlies op. Raad-
pleeg onmiddellijk uw dealer.
Melding brandstofvuldop los
Wanneer het voertuigdiagnosesys-
teem detecteert dat de tankdop los
zit, onjuist is aangebracht of is be-
schadigd, verschijnt een melding
 Vuldop controleren op het dis-
playvlak van de verklikkerlampjes. Voor meer informatie raadpleegt u het
Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum (EVIC) in De
functies op uw dashboard . Draai de tankdop
stevig vast en druk op de toets SELECTEREN
om het bericht uit te schakelen. Als het pro-
bleem zich opnieuw voordoet, verschijnt de
melding de volgende keer dat de auto wordt
gestart opnieuw.
Het storingsindicatielampje (MIL) kan ook gaan
branden vanwege een loszittende, slecht be-
vestigde of beschadigde tankdop.
VERVANGINGSONDERDELENHet gebruik van originele MOPAR -onderdelen
voor normaal/periodiek onderhoud en voor re-
paraties wordt ten zeerste aanbevolen om ze-
ker te zijn van de gespecificeerde prestaties.
Schade en storingen die worden veroorzaakt
door het gebruik van andere dan originele
MOPAR -onderdelen voor onderhoud en repa-
raties worden niet gedekt door de garantie van
de fabrikant.
299

Page 311 of 378


Motorkoelvloeistof controleren
Controleer de koelvloeistof (antivries) elk jaar
(bij voorkeur voordat de vorst invalt). Als de
motorkoelvloeistof (antivries) er vervuild of
roestig uit ziet, moet het systeem worden afge-
tapt, doorgespoeld en opnieuw worden gevuld
met nieuwe motorkoelvloeistof (antivries). Con-
troleer of de voorzijde van de aircocondensor
vrij is van insectenresten, bladeren, enz. Spuit
de voorzijde van de condensor indien nodig
voorzichtig verticaal vanaf de bovenkant
schoon met een tuinslang.
Inspecteer de slangen van het motorkoelsys-
teem op brosheid, barsten, insnijdingen en
scheuren en controleer of de aansluitingen bij
het expansiereservoir en de radiator goed vast-
zitten. Controleer het hele systeem op lekkage.
Controleer, wanneer de motor op bedrijfstem-
peratuur is (en uitstaat), of de radiatordop
luchtdicht afsluit door een kleine hoeveelheid
koelvloeistof (antivries) via de aftapopening
van de radiator te laten uitstromen. Als de dop
goed afsluit, begint de koelvloeistof (antivries)
uit het expansiereservoir te stromen. VERWIJ-
DER DE RADIATORDOP NIET ALS HET KOEL-
SYSTEEM HEET IS.Koelsysteem – Aftappen, doorspoelen en
opnieuw vullen
Als de motorkoelvloeistof (antivries) vuil is en
veel bezinksel bevat, laat u het koelsysteem
met een betrouwbaar reinigingsmiddel reinigen
en doorspoelen. Voer daarna een grondige
spoelbeurt uit om alle afzettingen en chemica-
liën te verwijderen. Voer de oude motorkoel-
vloeistof (antivries) op de juiste wijze af.
Raadpleeg
Onderhoudsschema voor de
juiste onderhoudsintervallen.
Keuze van koelvloeistof
Gebruik uitsluitend door de fabrikant aanbevo-
len koelvloeistof (antivries). Zie Vloeistoffen,
Smeermiddelen en Originele Onderdelen in
 Onderhoud van uw voertuig voor meer infor-
matie.LET OP!
• Het mengen van koelvloeistof (antivries)
met andere dan de gespecificeerde HOAT-
koelvloeistof (antivries) kan beschadiging
van de motor veroorzaken en de bescher-
ming tegen roest verminderen. Als u in een
noodsituatie een andere dan de HOAT-
koelvloeistof (antivries) aan het koelsys-
teem hebt toegevoegd, is het verstandig
deze zo snel mogelijk te vervangen door de
gespecificeerde koelvloeistof (antivries).
• Gebruik geen leidingwater of koelvloeistof-
fen (antivries) op basis van alcohol. Ge-
bruik nooit anticorrosie-additieven of an-
dere producten, omdat deze mogelijk niet
geschikt zijn voor de motorkoelvloeistof
(antivries) en kunnen leiden tot verstopping
van de radiateur.
• Dit voertuig is niet ontworpen voor het
gebruik van motorkoelvloeistof (antivries)
op propyleenglycolbasis. Het gebruik van
motorkoelvloeistof (antivries) op propyleen-
glycolbasis wordt afgeraden.
307

Page 312 of 378


Koelvloeistof bijvullen
De motor van uw auto wordt gekoeld met een
verbeterde koelvloeistof (antivries) die grotere
onderhoudsintervallen mogelijk maakt. Deze
motorkoelvloeistof (antivries) kan tot maximaal
vijf jaar of 168.000 km worden gebruikt voordat
vervanging nodig is. Gebruik altijd dezelfde
koelvloeistof (antivries). Daarmee voorkomt u
dat dit verlengde onderhoudsinterval wordt ver-
kort. Neem de volgende aanbevelingen in acht
voor het gebruik van HOAT-koelvloeistof (anti-
vries) (HOAT = Hybride Organisch Additief
Technologie).
Koelvloeistof (antivries) toevoegen:
•De fabrikant beveelt het gebruik aan van
MOPAR -antivries/koelvloeistof met 5 jaar/
160.000 km-formule HOAT (Hybride Orga-
nisch Additief Technologie), of een gelijk-
waardig alternatief.
• Maak een oplossing van ten minste 50%
HOAT-koelvloeistof (antivries) en gedistil-
leerd water. Gebruik hogere concentraties
(maximaal 70%) bij gebruik in zeer koude
omstandigheden (-37 °C). •
Gebruik uitsluitend gedistilleerd of gedemi-
neraliseerd water voor het verdunnen van de
koelvloeistofoplossing (antivriesoplossing).
Minder hoogwaardig water kan de corrosie-
bescherming van het motorkoelsysteem ver-
minderen.
Het is de taak van de eigenaar van de auto om
de concentratie van de koelvloeistof aan te
passen aan de buitentemperatuur.
OPMERKING:
Het mengen van verschillende typen motor-
koelvloeistof (antivries) verkort de levens-
duur van de koelvloeistof (antivries) en leidt
tot kortere verversingsintervallen.
Radiatordop
Draai de vuldop goed vast, zodat wordt voor-
komen dat er koelvloeistof (antivries) wordt
gemorst en u zeker kunt zijn dat de koelvloei-
stof (antivries) terugloopt naar de radiator van
het expansiereservoir.
Controleer de vuldop en reinig deze grondig
wanneer er afzettingen zijn op het sluitvlak.WAARSCHUWING!
• De waarschuwing DO NOT OPEN HOT
(NIET OPENEN, HEET) op de vuldop is
een duidelijke veiligheidswaarschuwing.
Vul geen koelvloeistof (antivries) bij als de
motor oververhit is. Draai nooit de vuldop
los om een oververhitte motor te laten
afkoelen. Door de hitte komt het koelsys-
teem onder druk te staan. Om brandwon-
den en ander letsel te vermijden, mag u
nooit de vuldop verwijderen van een koel-
circuit dat heet is of onder druk staat.
• Gebruik geen andere radiatordop dan de-
gene die voor uw auto is gespecificeerd. Dit
kan leiden tot persoonlijk letsel of motor-
schade.
Afvoeren van verouderde koelvloeistof
Afgewerkte koelvloeistof (antivries) op basis
van ethyleenglycol is een afvalstof die conform
de voorschriften moet worden afgevoerd.
Raadpleeg de gemeentelijke instanties over de
juiste wijze van afvoeren. Voorkom dat dieren of
kinderen koelvloeistof binnenkrijgen door mo-
308

Page 313 of 378


torkoelvloeistoffen (antivries) op basis van ethy-
leenglycol niet in open vaten of reservoirs te
bewaren. Laat ook geen vloeistof achter in
plassen op de grond. Schakel onmiddellijk
medische hulp in als een kind of huisdier
koelvloeistof heeft ingeslikt. Verwijder gemorste
vloeistof onmiddellijk.
Koelvloeistofpeil
Bij het expansiereservoir kunt u snel en duide-
lijk zien of er voldoende motorkoelvloeistof (an-
tivries) in het koelsysteem aanwezig is. Bij een
stationair draaiende motor en een normale tot
warme bedrijfstemperatuur dient het koelvloei-
stofniveau (antivries) binnen het op het reser-
voir aangegeven bereik te liggen.
Omdat de radiator normaal gesproken volledig
gevuld blijft, is het niet nodig de radiatordop te
verwijderen, tenzij u het koelvloeistofgehalte
(antivriesgehalte) wilt controleren of de motor-
koelvloeistof (antivries) wilt verversen. Maak uw
monteur hierop attent. Zolang de bedrijfstem-
peratuur van de motor in orde is, hoeft u het
expansiereservoir slechts eenmaal per maand
te controleren.Als de koelvloeistof (antivries) moet worden
bijgevuld, doet u dit via de vulopening van het
expansiereservoir. Vul nooit te veel vloeistof bij.
Voorzorgsmaatregelen
OPMERKING:
Wanneer u na enkele kilometers rijden de
auto stilzet, kunt u waterdamp zien opstij-
gen vanuit de voorzijde van het motorcom-
partiment. Dit is meestal het gevolg van een
hoge luchtvochtigheid, of van regen of
sneeuw die op de radiator is achtergebleven
en verdampt wanneer de thermostaatklep
opengaat, zodat er hete koelvloeistof (anti-
vries) in de radiator kan stromen.
Wanneer bij een inspectie van de motorruimte
blijkt dat de radiator en de slangen geen de-
fecten vertonen, kunt u gerust met de auto
gaan rijden. De damp zal snel verdwijnen.

Vul niet te veel vloeistof bij in het expansie-
reservoir.
• Controleer het koelvloeistofgehalte (anti-
vriesgehalte) in de radiator en in het expan-
siereservoir. Als de koelvloeistof (antivries)
moet worden bijgevuld, moet ook de inhoud van het expansiereservoir worden be-
schermd tegen bevriezing.
• Als u regelmatig koelvloeistof (antivries)
moet bijvullen of het vloeistofpeil in het ex-
pansiereservoir niet daalt wanneer de motor
afkoelt, moet het koelsysteem door middel
van een druktest op lekkage worden gecon-
troleerd.
• Ter bescherming van de aluminium onderde-
len van uw motor tegen corrosie moet u erop
letten dat de motorkoelvloeistof (antivries)
altijd minimaal 50% HOAT-koelvloeistof (an-
tivries) en gedistilleerd water bevat.
• Controleer of de slangen tussen radiator en
expansiereservoir niet geknikt of verstopt
zijn.
• Houd de voorzijde van de radiator schoon.
Als uw auto is uitgerust met airconditioning,
reinigt u de voorzijde van de condensor.
• Vervang nooit de thermostaat voor een
zomer- of wintertype. Wanneer vervanging
noodzakelijk is, mag UITSLUITEND het ge-
specificeerde type thermostaat worden in-
gebouwd. Andere modellen kunnen een on-
309

Page 318 of 378


6. Verwijder de peilstok weer en let op het aan
beide zijden aangegeven vloeistofpeil. Het
vloeistofpeil moet bij normale bedrijfstempera-
turen tussen de markeringsgaatjes bijHOT 
(bovenaan) op de peilstok staan. Het vloeistof-
peil wordt alleen betrouwbaar gemeten als er
een gelijkmatige olielaag aanwezig is aan
beide zijden van de peilstok. Als het niveau te
laag is, vult u zoals vereist bij via de peilstok-
buis. Vul nooit te veel vloeistof bij. Wacht na
bijvullen van vloeistof via de peilstokbuis min-
stens twee (2) minuten, zodat de olie volkomen
in de versnellingsbak is gestroomd voordat u
het peil opnieuw afleest.
OPMERKING:
Als het peil alleen kan worden gecontroleerd
beneden de bedrijfstemperatuur, dient het
vloeistofpeil tussen de twee COLD -gaatjes
onder aan de peilstok te staan als de vloei-
stoftemperatuur ca. 21 °C bedraagt (kamer-
temperatuur). Als het vloeistofpeil bij kamer-
temperatuur correct is vastgesteld, moet dit
tussen de markeringsgaatjes bij HOT (bo-
venaan) staan zodra de versnellingsbak een
temperatuur heeft van 82 °C. Het beste kan het peil echter worden gemeten bij de nor-
male bedrijfstemperatuur.
LET OP!
Vergeet echter niet dat als de temperatuur
van de vloeistof minder dan 10° C bedraagt
deze niet op de peilstok afgelezen kan wor-
den. Vul pas vloeistof bij als de temperatuur
hoog genoeg is om het peil precies te kunnen
aflezen.
7. Controleer op lekkage. Zet de handrem los.
Controleer of de peilstok weer correct is terug-
geplaatst, om te voorkomen dat vuil en water in
de versnellingsbak terechtkomen na controle
van het vloeistofpeil of na bijvullen. Het is
normaal als de peilstokdop iets terugveert uit
de afdichtpositie, wel moet de afdichting in de
peilstokbuis zitten en afsluiten.
Verzorging van de auto en
corrosiebescherming
Bescherming van carrosserie en lak tegen
corrosie
De aandacht die aan de carrosserie moet wor-
den besteed is sterk afhankelijk van de weer-
sinvloeden en het gebruik van de auto. Strooi-
zout in de winter en chemische producten die
in andere seizoenen op bomen en in wegber-
men gespoten worden hebben een sterk cor-
rosieve invloed op de carrosserie.
De onderstaande onderhoudsadviezen helpen
om de carrosserie van uw auto gedurende
lange tijd in optimale conditie te houden.
Oorzaken van corrosie
Corrosie ontstaat door blootstelling van het
metaal aan weersinvloeden, doordat de lak en
beschermende coatings op uw auto werden
beschadigd of loslieten.
De meest voorkomende oorzaken zijn:
• strooizout, vuil en achterblijven van vocht.
• steenslag.
• insectenresten, teer en boomvocht.
314

Page:   < prev 1-10 ... 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 next >