JEEP GRAND CHEROKEE 2011 Instructieboek (in Dutch)

Page 171 of 378


4
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN
KENNEN
•INSTRUMENTENPANEEL ..................... 170
• INSTRUMENTENPANEEL ..................... 171
• BESCHRIJVING INSTRUMENTENGROEP ............ 172
• ELEKTRONISCH VOERTUIGINFORMATIECENTRUM
(EVIC) ................................. 178
• Beeldschermweergaven Elektronisch
Voertuiginformatiesysteem (EVIC) .............. 179
• Witte verklikkerlampjes EVIC ................. 183
• Oranje verklikkerlampjes EVIC ................ 184
• Rode verklikkerlampjes EVIC ................. 185
• Indicatiesysteem voor olie verversen ............ 187
• Brandstofverbruik ........................ 188
• Voertuigsnelheid ........................ 189
• Ritinformatie ........................... 189
• Eenheden ............................. 189
• Voertuiginformatie (Informatiefuncties voor de klant) . . . 189
167

Page 172 of 378


•Bandenspanning ........................ 190
• Display sleutelloze voertuigtoegang —
Indien aanwezig ......................... 190
• Display kompas / temperatuur ................ 191
• Door de klant te programmeren functies
(Systeeminstellingen) ..................... 193
• GELUIDSSYSTEMEN ........................ 197
• UNIVERSAL CONSUMER INTERFACE (UCI) (universele
gebruikersinterface) 1.0 — INDIEN AANWEZIG ......... 197
• De iPod of het externe USB-apparaat aansluiten ..... 198
• Gebruik van deze functie ................... 198
• De iPod of het externe USB-apparaat bedienen
met de radioknoppen ...................... 198
• De Play-modus ......................... 199
• De List-modus (Browse-modus) ............... 200
• Bluetooth Streaming Audio (BTSA) ............. 201
• STUURBEDIENING VOOR AUDIO ................. 202
• Bediening van de radio .................... 202
• Cd-speler ............................. 202
• ONDERHOUD VAN CD/DVD-SCHIJFJES ............. 203
• RADIOWEERGAVE EN MOBIELE TELEFOONS ......... 203
168

Page 173 of 378


•KLIMAATREGELING ........................ 203
• Dual-Zone handmatig instelbare verwarming en
airconditioning ......................... 203
• Dual-Zone automatische temperatuurregeling —
Indien aanwezig ......................... 206
• Aanwijzingen voor bediening ................. 210
• Kaart met tips voor gebruik .................. 211
169

Page 174 of 378


INSTRUMENTENPANEEL
1 — Ventilatieopening 6 — Onderste rij schakelaars 11 — Ontgrendeling motorkap
2 — Instrumentenpaneel 7 — Schakelaar gevarenlichten 12 — Ontgrendeling tankklepje
3 — Radio 8 — Contactschakelaar 13 — Schakelaar voor koplampen
4 — Handschoenenvakje 9 — Toets ESC 14 — Dimmerknop
5 — Klimaatregeling 10 — Contactschakelaar
170

Page 175 of 378


INSTRUMENTENPANEEL
171

Page 176 of 378


BESCHRIJVING
INSTRUMENTENGROEP
1. Toerenteller
Duidt het toerental van de motor aan in omwen-
telingen per minuut (RPM).
2. Waarschuwingslampje voor het
airbagsysteemDit lampje licht bij wijze van test
gedurende vier tot acht seconden
op wanneer u het contact voor het
eerst inschakelt. Wanneer het
lampje niet brandt tijdens het star-
ten, continu blijft branden of pas
gaat branden tijdens het rijden, moet het sys-
teem zo snel mogelijk door een erkende dealer
worden nagekeken. Raadpleeg Gordelsyste-
men in Wat u moet weten voordat u de auto
start voor meer informatie.
3. Storingsindicatielampje (MIL) Het foutmeldingslampje maakt deel
uit van het boorddiagnosesysteem
OBD II dat de elektronische regelin-
gen voor de motor en de automati-
sche versnellingsbak controleert. Het
lampje gaat branden als de contactsleutel in de stand ON/RUN wordt gezet, voordat de
motor start. Als het lampje niet gaat branden
wanneer u de sleutel van OFF naar ON draait,
laat uw auto dan direct controleren op storin-
gen.
Door sommige condities, zoals een losse of
afwezige tankdop, slechte brandstofkwaliteit
e.d., kan het lampje gaan branden terwijl de
motor draait. De auto moet worden afgeleverd
voor onderhoud als het lampje aan blijft tijdens
een paar ritten zoals die voor u gebruikelijk zijn.
In de meeste gevallen kan dan normaal met de
auto worden gereden en is slepen niet nodig.
LET OP!
Langdurig rijden met het lampje aan kan
schade aan de motorbediening veroorzaken.
Het kan ook van invloed zijn op de brandstof-
zuinigheid en de rijprestatie. Als het lampje
knippert, zal de katalysator vrij snel ernstig
defect raken en zal het motorvermogen afne-
men. Raadpleeg onmiddellijk uw dealer.
WAARSCHUWING!
Een niet goed werkende katalysator kan war-
mer worden dan een katalysator die wel goed
werkt.. Hierdoor kan brand ontstaan als u
langzaam rijdt of boven brandbare stoffen
parkeert, zoals droge planten of hout of karton
enz. Dit kan de dood of ernstig letsel tot
gevolg hebben voor de bestuurder, de passa-
giers of anderen.
4. Controle-/storingslampje elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESC) — indien
aanwezig Het controle-/storingslampje elek-
tronisch stabiliteitsprogramma
(ESC) op het instrumentenpaneel
gaat branden wanneer het contact
wordt ingeschakeld. Wanneer de
motor draait, behoort dit lampje uit
te gaan. Wanneer het ESC-indicatie-/
storingslampje permanent blijft branden terwijl
de motor draait, is een storing gedetecteerd in
het ESC-systeem. Als het lampje blijft branden
nadat er verschillende keren is gestart en het
voertuig meerdere kilometers heeft gereden
172

Page 177 of 378


met een snelheid van meer dan 48 km/u,
raadpleegt u zo snel mogelijk uw erkende
dealer om vast te stellen wat het probleem is en
om het probleem op te lossen.
OPMERKING:
•Het controlelampje ESC OFF van het
elektronisch stabiliteitsprogramma en het
controle-/storingslampje elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESC) gaan tijdelijk
branden, wanneer het contact in de posi-
tie ON wordt gezet.
• Telkens wanneer het contact wordt inge-
schakeld, wordt het ESC-systeem geacti-
veerd, ook wanneer dit eerder werd uitge-
schakeld.
• Het ESC-systeem maakt zoemende of
klikkende geluiden wanneer het actief is.
Dit is normaal. De geluiden houden op
wanneer ESC inactief wordt na de ma-
noeuvre die de activering van het ESC-
systeem heeft veroorzaakt. 5. Controlelampje TOW/HAUL
(trekken/slepen) — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer
u de knop TOW/HAUL indrukt. De
knop TOW/HAUL bevindt zich in
het midden van het dashboard
(onder de bedieningselementen
van de klimaatregeling).
6. Controlelampje richtingaanwijzers De pijltjes knipperen tegelijkertijd met de
richtingaanwijzers nadat u de richting-
aanwijzerhendel naar boven of naar be-
neden hebt geduwd. Wanneer de richtingaan-
wijzers ingeschakeld blijven over een afstand
langer dan 1,6 km zal een geluidssignaal klin-
ken en een EVIC-bericht verschijnen.
7. Controlelampje groot licht Dit lampje geeft aan dat het grootlicht
is ingeschakeld.
8. Controlelampje voorste mistlampen —
indien aanwezig Dit lampje gaat branden wanneer de
mistlichten vóór aan zijn. 9. Indicatielampje hellingsregeling —
Indien aanwezig
Het symbool geeft de stand aan
van de functie Hellingsregeling
(HDC). Het lampje is aan als het
HDC-systeem in de waakfunctie
staat. Het HDC-systeem kan alleen
in de waakfunctie worden gezet
als de tussenbak in de stand 4WD Low (vier-
wielaandrijving laag) staat en de snelheid min-
der dan 50 km/u bedraagt. Als niet aan deze
voorwaarden wordt voldaan als men probeert
de HDC-functie te gebruiken, knippert het
HDC-indicatielampje aan/uit.
10. Display elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC) /Display
kilometerteller
De kilometerteller duidt aan hoeveel kilometers
de auto in totaal heeft gereden.
Het is wettelijk verplicht om bij overdracht van
het eigendom van het voertuig de juiste kilome-
terstand op te geven. Wanneer uw kilometertel-
ler gerepareerd of vervangen moet worden,
dient de monteur de gerepareerde/nieuwe kilo-
meterteller af te leveren met de zelfde kilome-
terstand als voor de reparatie/vervanging.
173

Page 178 of 378


Wanneer dit niet mogelijk is, moet de kilometer-
teller op nul gezet te worden en moet een
sticker in de deurstijl aangebracht worden met
daarop de kilometerstand voor de reparatie/
vervanging. Het verdient aanbeveling om zelf
voor reparatie/vervanging de kilometerstand te
noteren, zodat u er zeker van kunt zijn dat de
teller juist wordt ingesteld, of dat de sticker in
de deurstijl de juiste stand aangeeft wanneer
de kilometerteller op nul gezet moet worden.
Op deze display verschijnen EVIC-berichten
om bepaalde situaties aan te geven. ZieElek-
tronisch voertuiginformatiecentrum .
11. Bandenspanningsverklikker Alle banden, ook de reserveband
(indien aanwezig), moeten elke
maand worden gecontroleerd
wanneer ze koud zijn en opge-
pompt tot de bandenspanning die
door de fabrikant wordt aanbevo-
len op de bandenspanningensticker. (Als uw
voertuig banden heeft met een andere maat
dan wordt aangegeven op de bandenspannin-
gensticker, moet u de juiste bandenspanning
voor die banden bepalen.) Als extra veiligheidsvoorziening is uw voertuig
uitgerust met een bandenspanningscontrole-
systeem (TPMS). Er gaat een bandenspan-
ningsverklikker branden wanneer een of meer
banden ruim onvoldoende zijn opgepompt. Als
de verklikker voor een te lage bandenspanning
gaat branden, moet u dus zo snel mogelijk
stoppen en uw banden controleren en deze tot
de juiste bandenspanning oppompen. Als u
met een ruim onvoldoende opgepompte band
rijdt, raakt de band oververhit en kan een
klapband optreden. Een te lage bandenspan-
ning verhoogt ook het brandstofverbruik, ver-
mindert de levensduur van de band en kan het
rij- en remgedrag van de auto nadelig beïnvloe-
den.
Het bandenspanningscontrolesysteem is geen
vervanging voor een juist onderhoud van uw
banden. Het is de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de juiste bandenspanning te
handhaven, zelfs wanneer de bandenspanning
nog niet laag genoeg is om de bandenspan-
ningsverklikker te activeren.
Uw voertuig is ook uitgerust met een indicatie-
lampje voor TPMS-storingen dat aangeeft wan-
neer het systeem niet goed werkt. Het indica-
tielampje voor TPMS-storingen werkt in
combinatie met het bandenspanningsverklik-
kerlampje. Als het systeem een storing be-
merkt, knippert het verklikkerlampje ongeveer
één minuut lang en blijft daarna aanhoudend
verlicht. Zolang er sprake van een defect blijft,
vindt deze reeks handelingen plaats telkens als
het voertuig daarna wordt gestart. Als het fout-
meldingslampje verlicht is, is het mogelijk dat
lage bandenspanning niet wordt gedetecteerd
of gemeld. Storingen van het TPMS kunnen
optreden om verschillende redenen, waaron-
der de installatie van vervangende of alterna-
tieve banden of wielen op het voertuig waar-
door de juiste werking van het TPMS wordt
verhinderd. Controleer altijd het verklikker-
lampje voor TPMS-storingen nadat één of
meerdere banden of wielen van het voertuig
zijn vervangen om te verzekeren dat de vervan-
gende of alternatieve banden en wielen de
juiste werking van het TPMS niet verhinderen.
174

Page 179 of 378


LET OP!
Het TPM-systeem is geoptimaliseerd voor de
standaard geleverde banden en wielen.
TPMS-druk en -waarschuwing zijn ingesteld
op de bandenmaat waarmee uw auto is uitge-
rust. Het gebruik van vervangingsonderdelen
van een afwijkend formaat of type kan leiden
tot een onjuiste systeemwerking of sensor-
schade. Wielen van andere makelij kunnen
schade aan de sensors veroorzaken. Gebruik
geen bandafdichtmiddel uit blik of balanceer-
loodjes als uw auto is voorzien van een
TPMS-systeem, hierdoor kunnen de sensors
beschadigd raken.
12. Controlelampje contourverlichting —
indien aanwezig Dit lampje gaat branden wanneer
het stadslicht of de koplampen
aanstaan. 13. Controlelampje autogordel
Wanneer het contact de eerste keer in
de stand ON/RUN wordt gedraaid, zal
dit lampje vier tot acht seconden bran-
den om de werking van de gloeilamp
te testen. Wanneer tijdens deze test de auto-
gordel voor de bestuurdersstoel of de bijrijder-
stoel wordt losgegespt, hoort u een geluidssig-
naal. Als de gordel ook na de gloeilamptest of
tijdens het rijden nog is losgegespt, gaat het
waarschuwingslampje voor de autogordel
knipperen of blijft continu branden. Raadpleeg
 Gordelsystemen in Wat u moet weten voordat
u de auto start voor meer informatie.
14. Waarschuwingslampje remsysteem
Dit lampje controleert verschil-
lende functies van het remsysteem,
zoals het remvloeistofpeil en het
aantrekken van de parkeerrem. Als
het waarschuwingslampje van het
remsysteem gaat branden, is het
mogelijk dat de handrem is aangetrokken, het
vloeistofpeil in het remvloeistofreservoir te laag
is of dat zich een probleem voordoet in het
reservoir van het antiblokkeersysteem.
Als het lampje blijft branden wanneer de hand-
rem niet is aangetrokken en het remvloeistof-
peil in het reservoir van de hoofdremcilinder
zich ter hoogte van het merkteken FULL be-
vindt, kan er sprake zijn van een storing in het
hydraulisch remcircuit of is er een probleem
met de rembekrachtiging gedetecteerd door
het antiblokkeersysteem (ABS)/elektronische
stabiliteitsprogramma (ESP). In dat geval blijft
het lampje branden tot de oorzaak is verhol-
pen. Als het probleem verband houdt met de
rembekrachtiging, zal de ABS-pomp actief zijn
tijdens het remmen en voelt u mogelijk een
trilling in het rempedaal.
De dubbel uitgevoerde remcircuits zorgen voor
reserveremcapaciteit als ergens een storing
optreedt in het hydraulisch systeem. Als er in
één helft van het dubbele remsysteem een lek
optreedt, geeft het remwaarschuwingslampje
dit aan; het lampje gaat branden wanneer het
remvloeistofpeil in de hoofdremcilinder is ge-
daald beneden een bepaald peil.
Het lampje blijft branden tot de oorzaak is
verholpen.
175

Page 180 of 378


OPMERKING:
Het lampje kan bij het nemen van een
scherpe bocht even knipperen, doordat dan
het vloeistofpeil verandert. Laat onderhoud
verrichten en het remvloeistofpeil controle-
ren.
Als het remsysteem defect is, moet een repa-
ratie direct worden uitgevoerd.
WAARSCHUWING!
Blijven doorrijden terwijl het rode waarschu-
wingslampje brandt, is gevaarlijk. Een deel
van het remsysteem kan defect zijn. De rem-
weg wordt dan langer. U kunt een aanrijding
krijgen. Laat de auto onmiddellijk controleren.
Auto’s die met een antiblokkeersysteem (ABS)
zijn uitgerust, beschikken ook over elektroni-
sche remkrachtverdeling (EBD). Wanneer EBD
uitvalt, gaat het controlelampje voor het rem-
systeem branden, samen met het controle-
lampje voor ABS. Het ABS-systeem moet dan
onmiddellijk worden gerepareerd.
U kunt de werking van het controlelampje voor
het remsysteem controleren door de contact- schakelaar vanuit de stand OFF in de stand
ON/RUN te draaien. Het lampje moet dan ca.
twee seconden lang branden. Het lampje moet
vervolgens uitgaan, tenzij de handrem is aan-
getrokken of er een defect aan het remsysteem
wordt gedetecteerd. Als het lampje niet gaat
branden, moet u het systeem door een erkende
dealer laten controleren.
Het lampje gaat ook branden wanneer de
handrem wordt aangetrokken terwijl de con-
tactschakelaar in de
ON/RUN -stand staat.
OPMERKING:
Dit lampje geeft dan alleen aan dat de hand-
rem is aangetrokken. Het geeft niet aan hoe
krachtig de handrem is aangetrokken.
15. Controlelampje antiblokkeersysteem
(ABS) Dit lampje controleert het antiblok-
keersysteem (ABS). Het lampje
gaat branden wanneer u het con-
tact in de stand ON/RUN draait en
kan daarna nog vier seconden blij-
ven branden. Als het ABS-lampje tijdens het rijden aan blijft
of gaat branden, wijst dit erop dat het ABS-
gedeelte van het remsysteem niet functioneert
en dat onderhoud nodig is. Het gewone rem-
systeem zal echter normaal functioneren, zo-
lang het BRAKE- waarschuwingslampje niet
brandt.
Wanneer het ABS-lampje brandt, moet u het
remsysteem zo spoedig mogelijk laten contro-
leren om weer van de voordelen van ABS te
profiteren. Wanneer het ABS-lampje niet gaat
branden bij het inschakelen van het contact,
moet het lampje worden gecontroleerd bij een
erkende dealer.
16. 4 LOW (lage gearing)
Dit lampje laat de bestuurder we-
ten dat 4WD LAAG is ingescha-
keld. De aandrijfassen voor en
achter zijn mechanisch gekop-
peld, zodat de voor- en achterwie-
len met dezelfde snelheid rond-
draaien. De lage gearing biedt een hogere
overbrengingsverhouding en daarmee een ho-
ger koppel voor de wielen.
176

Page:   < prev 1-10 ... 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 ... 380 next >