dashboard JEEP GRAND CHEROKEE 2012 Instructieboek (in Dutch)

Page 154 of 416

De LED van de parkeerhulp brandt wanneer de
parkeerhulp uitgeschakeld of defect is. De LED
van de schakelaar van de parkeerhulp brandt
niet als het systeem is ingeschakeld.
Onderhoud van de ParkSense
parkeerhulp
Wanneer de ParkSense parkeerhulp in storing
is, zal de instrumentengroep elke keer dat de
auto gestart wordt een enkel geluidssignaal
afgeven. De instrumentengroep geeft de mel-
ding “CLEAN PARK ASSIST SENSORS” (reinig
de parkeerhulpsensoren) weer, wanneer een of
meer sensoren achter of voor geblokkeerd wor-
den door sneeuw, modder of ijs en het voertuig
in REVERSE (achteruit) of DRIVE (rijden) ge-
schakeld is.
De instrumentengroep geeft de melding “SER-
VICE PARK ASSIST SYSTEM” (onderhoud par-
keerhulp) wanneer een of meerdere sensoren
achter of voor beschadigd zijn en onderhoud
nodig hebben. Wanneer de schakelhendel in
de stand REVERSE (achteruit) of DRIVE (rijden)
staat en het systeem een storing ontdekt, geeft
het EVIC de melding “CLEAN PARK ASSIST
SENSORS” (reinig parkeerhulpsensoren) of “SERVICE PARK ASSIST SYSTEM” (onderhoud
parkeerhulpsysteem) zolang het voertuig in
REVERSE staat of in DRIVE (en langzamer rijdt
dan 18 km/h). In dat geval werkt de parkeer-
hulp niet. Voor meer informatie raadpleegt u het
Elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)
inDe functies op uw dashboard.
Wanneer de melding “CLEAN PARK ASSIST
SENSORS” (reinig parkeerhulpsensoren) op
het EVIC (elektronisch voertuiginformatiecen-
trum) verschijnt, zorg er dan voor dat het
achterpaneel/de achterbumper of het
voorpaneel/de voorbumper schoon en vrij is
van sneeuw, modder, ijs of andere obstructies
en schakel vervolgens het contact in en uit.
Raadpleeg een erkende dealer als het bericht
nog steeds wordt weergegeven.
ParkSense systeem reinigenReinig de sensors van de parkeerhulp met
water, een schoonmaakmiddel voor auto’s en
een zachte doek. Gebruik geen ruwe of harde
doek. Steek geen voorwerpen in de sensors en
bekras deze niet. Hierdoor kunnen de sensors
beschadigd raken.
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik
van de parkeerhulp
OPMERKING:
•Houd de voor- en achterbumper vrij van
sneeuw, ijs, modder, stof en vuil om te
zorgen dat het ParkSense systeem altijd
correct werkt.
• Drilboren, grote vrachtwagens en andere
bronnen van trillingen kunnen de werking
van het systeem nadelig beïnvloeden.
• Wanneer u de ParkSense parkeerhulp
uitschakelt, toont de instrumentengroep
de melding PARK ASSIST SYSTEM OFF
(parkeerhulp uitgeschakeld). ParkSense 
blijft uitgeschakeld, ook wanneer u het
contact in- en uitschakelt, totdat u de
parkeerhulp opnieuw inschakelt.
• Wanneer u, met uitgeschakelde Park-
Sense, de keuzehendel in stand RE-
VERSE (achteruit) of DRIVE (rijden) zet,
zal de instrumentengroep de melding
“PARK ASSIST SYSTEM OFF” (parkeer-
hulp uitgeschakeld) weergeven zolang de
auto in REVERSE staat of in DRIVE en
langzamer rijdt dan 18 km/u.
150

Page 160 of 416

Schuifdak sluiten — handmatigOm het schuifdak te sluiten moet u de schake-
laar indrukken en naar voren drukken. Als u de
schakelaar weer loslaat, stopt de beweging en
het schuifdak blijft dan gedeeltelijk gesloten
totdat de schakelaar weer ingedrukt en naar
voren geduwd wordt.
ObstakeldetectieDeze functie zorgt dat obstakels in de opening
van het schuifdak worden gedetecteerd bij
gebruik van de functie Snel sluiten. Als een
obstakel in de baan van het schuifdak wordt
gedetecteerd, trekt het schuifdak zich automa-
tisch terug. Verwijder het obstakel als dit ge-
beurt. Druk vervolgens de schakelaar kort naar
voren om het schuifdak te sluiten.
OPMERKING:
Wanneer drie opeenvolgende pogingen om
het dak te sluiten zijn onderbroken door de
obstakeldetectie, wordt de vierde poging
uitgevoerd als een handmatige sluiting met
uitgeschakelde obstakeldetectie.
Ventilatie schuifdak — SnelAls deVent-toets kort (korter dan een halve
seconde) indrukt, beweegt het schuifdak naar
de ventilatiestand. Dit is de functie Snel naar
ventilatiestand, die werkt vanuit elke positie
van het schuifdak. De functie Snel naar venti-
latiestand zorgt ervoor dat bij aanraking van de
schakelaar het schuifdak stopt.
Bediening van zonweringDe zonwering kunt u met de hand openen. De
zonwering wordt echter ook automatisch ge-
opend als het schuifdak wordt geopend.
OPMERKING:
U kunt de zonwering niet sluiten als het
schuifdak open is.
RijwinddrukRijwinddruk kan worden beschreven als het
gevoel van druk op de oren, vergelijkbaar met
het akoestisch effect van helikoptergeluid. U
merkt in uw auto dit rijwindeffect soms op terwijl
de ramen open zijn, of met het schuifdak
(indien aanwezig) in sommige ’open’ of ’ge- deeltelijk open’ standen. Dit is normaal en het
effect kunt u tenietdoen. Als u last hebt van
rijwinddruk terwijl de achterramen open staan,
draait u de voor- en achterramen allebei open
om het effect te verminderen. Als u rijwinddruk
bemerkt terwijl het schuifdak openstaat, ver-
stelt u de schuifdakopening om het effect te
verminderen.
Onderhoud schuifdakGebruik voor het reinigen van het glaspaneel
uitsluitend niet-schurende schoonmaakmidde-
len en een zachte doek.
Bediening bij afgezet contactDe schakelaars voor de elektrische schuifdak-
bediening blijven nog ongeveer 10 minuten
actief nadat het contact is uitgezet. Door het
openen van een voorportier wordt deze functie
uitgeschakeld. Deze tijd is instelbaar. Voor
meer informatie raadpleegt u
Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)/Persoonlijke
Instellingen (door de klant te programmeren
functies) inDe functies op uw dashboard.
156

Page 163 of 416

de ramen open zijn, of met het schuifdak
(indien aanwezig) in sommige open of gedeel-
telijk open standen. Dit is normaal en het effect
kunt u tenietdoen. Als u last hebt van rijwind-
druk terwijl de achterramen open staan, draait
u de voor- en achterramen allebei open om het
effect te verminderen. Als u rijwinddruk be-
merkt terwijl het schuifdak openstaat, verstelt u
de schuifdakopening om het effect te vermin-
deren.
Onderhoud schuifdakGebruik voor het reinigen van het glaspaneel
uitsluitend een niet-schurend reinigingsmiddel
en een zachte doek.
Bediening bij afgezet contactDe schakelaars voor het schuifdak kunnen zo
worden geprogrammeerd dat deze tot onge-
veer tien minuten na het uitschakelen van de
ontsteking actief blijven. Voor meer informatie
raadpleegt uElektronisch voertuiginformatie-
centrum (EVIC)/Persoonlijke instellingen (Sys-
teeminstellingen) onderDe functies op uw
dashboard. OPMERKING:
Door het openen van een voorportier wordt
deze functie uitgeschakeld.
Schuifdak geheel geslotenDruk de schakelaar kort naar voren om te
controleren of het schuifdak geheel is gesloten.
ELEKTRISCHE STOPCONTACTENUw voertuig is voorzien van 12 Volt (13 Amp)
aansluitcontacten die als stroombron gebruikt
kunnen worden voor mobiele telefoons, kleine
elektronische apparaten en andere accessoi-
res die werken op lage spanning. De aansluit-
contacten zijn voorzien van labels met daarop
het symbool van een
sleutel-ofaccu. Aan-
sluitcontacten met het label van een sleutel
komen op spanning wanneer de contactscha-
kelaar in de ON of ACC stand staat. De aan-
sluitcontacten met het label van een accuzijn
direct op de accu aangesloten en staan altijd
onder spanning. OPMERKING:

Alle accessoires die zijn aangesloten op
de aansluitcontacten met het label accu
dienen losgekoppeld of uitgezet te wor-
den wanneer het voertuig niet gebruikt
wordt, om te voorkomen dat de accu ont-
laadt.
• Om een goede werking te verzekeren
moeten een MOPAR-knop en element
worden gebruikt.
LET OP!
De aansluitcontacten zijn uitsluitend bedoeld
voor accessoirestekkers. Steek geen voor-
werpen in de aansluitcontacten, omdat deze
dan beschadigen en de zekering doorbrandt.
Bij verkeerd gebruik van het elektrisch aan-
sluitcontact kan schade worden veroorzaakt
die niet door de beperkte garantie van een
nieuw voertuig wordt gedekt.
159

Page 164 of 416

Het voorste aansluitcontact bevindt zich in het
opbergvak in de dashboardconsole. Druk het
deksel van het opbergvak naar binnen om
deze te openen en toegang te krijgen tot deze
aansluiting.
In aanvulling op het voorste aansluitcontact is
nog een extra aansluitcontact geplaatst in het
opbergvak van de middenconsole.Het aansluitcontact achterin bevindt zich
rechts in de bagageruimte achter.
WAARSCHUWING!
Ter voorkoming van ernstig letsel of de dood:

Sluit alleen apparaten aan op een aansluit-
contact van 12 Volt als ze voor dit type
aansluitcontact geschikt zijn.
• Niet met natte handen aanraken.
(Vervolgd)
Aansluitcontact voorin
Aansluitcontact in middenconsole
Aansluitcontact achterin
Locatie zekeringen voor aansluitcontacten
1 — M7-zekering 20 A geel stopcontact rechter-
achterpaneel
2 — M6 zekering 20 A geel sigarettenaansteker
instrumentenpaneel
3 — M36 zekering 20 A geel aansluitcontact in
console
160

Page 166 of 416

OPBERGVAKJE
Handschoenenvakje
Het handschoenenvakje bevindt zich aan de
rechter zijde van het dashboard.Om het handschoenenvakje te openen trekt u
de sluiting naar buiten en laat u de deur van het
handschoenenvakje omlaag komen.
Opbergruimte portierenIn de portieren zijn grote, gemakkelijk bereik-
bare opbergruimten ingebouwd.
Handschoenenvakje
Geopend handschoenenvakjeOpbergruimte in portierpanelen
162

Page 182 of 416

met een snelheid van meer dan 48 km/u,
raadpleegt u zo snel mogelijk uw erkende
dealer om vast te stellen wat het probleem is en
om het probleem op te lossen.
OPMERKING:
•Het controlelampje ESC OFFvan het
elektronisch stabiliteitsprogramma en het
controle-/storingslampje elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESC) gaan tijdelijk
branden, wanneer het contact in de posi-
tie ON wordt gezet.
• Telkens wanneer het contact wordt inge-
schakeld, wordt het ESC-systeem geacti-
veerd, ook wanneer dit eerder werd uitge-
schakeld.
• Het ESC-systeem maakt zoemende of
klikkende geluiden wanneer het actief is.
Dit is normaal. De geluiden houden op
wanneer ESC inactief wordt na de ma-
noeuvre die de activering van het ESC-
systeem heeft veroorzaakt. 5. Controlelampje TOW/HAUL
(trekken/slepen) — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer
u de knop TOW/HAUL indrukt. De
knop TOW/HAUL bevindt zich in
het midden van het dashboard
(onder de bedieningselementen
van de klimaatregeling).
6. Controlelampje richtingaanwijzers De pijltjes knipperen tegelijkertijd met de
richtingaanwijzers nadat u de richting-
aanwijzerhendel naar boven of naar be-
neden hebt geduwd. Wanneer de richtingaan-
wijzers ingeschakeld blijven over een afstand
langer dan 1,6 km zal een geluidssignaal klin-
ken en een EVIC-bericht verschijnen.
OPMERKING:
Als één van de richtingaanwijzers sneller
knippert dan normaal, moet u controleren of
er een gloeilampje aan de buitenkant defect
is.
7. Controlelampje groot licht Dit lampje geeft aan dat het grootlicht
is ingeschakeld. 8. Controlelampje voorste mistlampen —
indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de
mistlichten vóór aan zijn.
9. Indicatielampje hellingsregeling —
Indien aanwezig Het symbool geeft de stand aan
van de functie Hellingsregeling
(HDC). Het lampje is aan als het
HDC-systeem in de waakfunctie
staat. Het HDC-systeem kan alleen
in de waakfunctie worden gezet
als de tussenbak in de stand 4WD Low (vier-
wielaandrijving laag) staat en de snelheid min-
der dan 50 km/u bedraagt. Als niet aan deze
voorwaarden wordt voldaan als men probeert
de HDC-functie te gebruiken, knippert het
HDC-indicatielampje aan/uit.
10. Display elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC) /Display
kilometerteller
De kilometerteller duidt aan hoeveel kilometers
de auto in totaal heeft gereden.
178

Page 201 of 416

Display kompas / temperatuurDe kompasuitlezingen geven aan in welke rich-
ting de auto wijst. Het EVIC geeft een van de
acht mogelijke kompasstanden weer en de
buitentemperatuur.
OPMERKING:
Bij het starten geeft het systeem de laatst
bekende buitentemperatuur weer. Het sys-
teem heeft mogelijk meerdere minuten rijtijd
nodig voordat de werkelijke buitentempera-
tuur weergegeven wordt. De temperatuur
van de motor kan van invloed zijn op de
weergave van de buitentemperatuur,
daarom wordt de weergegeven temperatuur
niet geüpdate wanneer het voertuig stil
staat.
Automatische kompasijking
Het kompas is zelfijkend, zodat u het niet
handmatig hoeft terug te stellen. Mogelijk geeft
het kompas onjuiste waarden weer wanneer de
auto nieuw is. In dat geval geeft het EVIC het
bericht CAL weer tot het kompas wordt geijkt. U
kunt het kompas ook kalibreren door één of
verschillende keren 360° rond te draaien (opeen plaats zonder grote metalen voorwerpen),
tot het EVIC-bericht
CALverdwijnt. Het kom-
pas werkt nu normaal.
OPMERKING:
Voor juiste ijking is een vlak wegdek en een
omgeving zonder grote metalen voorwerpen
zoals gebouwen, bruggen, ondergrondse
kabels, spoorrails enz. vereist.
Kompasafwijking
De kompasafwijking is het verschil tussen het
magnetische noorden en het geografische
noorden. Ter compensatie van de verschillen
moet de kompasafwijking aan de hand van de
zonekaart worden ingesteld voor de zone
waarin de auto wordt gebruikt. Nadat u het
kompas correct heeft ingesteld, worden de
verschillen automatisch gecompenseerd, zo-
dat de nauwkeurigheid van de kompasrichting
optimaal is. Voor de meest nauwkeurige wer-
king van het kompas moet de kompasafwijking
aan de hand van de volgende procedure wor-
den afgesteld: OPMERKING:
Zorg dat er geen magnetische voorwerpen,
zoals iPod’s, mobiele telefoons, laptops en
radardetectors, op het dashboard liggen.
Omdat zich hier de kompasmodule bevindt,
zou er interferentie met de sensor van het
kompas kunnen optreden, waardoor de
weergegeven waarden onbetrouwbaar wor-
den.
197

Page 235 of 416

OPMERKING:
•De temperatuurinstellingen hoeft u niet
aan te passen voor een warm of koud
voertuig. Het systeem kiest zelf automa-
tisch de temperatuur, de luchtdistributie
en de aanjagersnelheid om zo snel moge-
lijk te voorzien in comfort.
• De temperatuur kan worden getoond in
Amerikaanse of metrische eenheden, via
selectie van de US/M klantprogrammeer-
functie. Raadpleeg “Elektronisch voer-
tuiginformatiecentrum (EVIC) — Door de
klant te programmeren functies (SETUP)”
in dit hoofdstuk van de handleiding.
Voor een optimaal comfort in de AUTO-modus,
blijft de aanjager tijdens een koude start op een
lage stand draaien totdat de motor is opge-
warmd. Daarna zal de aanjager steeds sneller
draaier en overgaan naar de AUTO-modus.
Handmatige bediening
Het systeem is uitgerust met een hele reeks
functies die handmatig instellen mogelijk ma-
ken. OPMERKING:
Deze functies werken onafhankelijk van el-
kaar. Wanneer één functie met de hand
wordt bediend, blijft de temperatuurregeling
automatisch werken.
Er zijn zeven vaste
aanjagerstanden. Ge-
bruik, in elke gekozen
modus, de buitenring
van de regelknop om
de hoeveelheid lucht
te regelen die door het
systeem wordt ge-
voerd. De aanjager-
snelheid neemt toe
wanneer u de regelknop naar rechts be-
weegt en neemt af wanneer u de regelknop
naar links beweegt.
De aanjager kan op elke gewenste vaste snel-
heid worden ingesteld door de buitenring van
de bedieningsknop te verdraaien. De aanjager
werkt nu op een vaste snelheid tot een andere
snelheid wordt gekozen. Zo kunnen de voorste
inzittenden de luchthoeveelheid regelen die in
het voertuig circuleert en de “AUTO” modus
opheffen. Men kan eveneens de richting van de lucht-
stroom kiezen bij de volgende standen.
Ventilatie instrumentenpaneel
Er komt lucht naar binnen via de roosters
in het dashboard. Deze roosters kunt u
afzonderlijk instellen om zo de luchtstro-
ming te regelen. De schoepen van de uitblaas-
openingen in het midden van het dashboard en
in de zijpanelen kunnen omhoog en omlaag en
naar links en naar rechts bewogen worden om
zo de richting van de luchtstroom te regelen.
Onder de schoepen bevindt zich een regelwiel
waarmee de uitblaasopening kan worden afge-
sloten of gesmoord om zo de uitstromende
hoeveelheid lucht te regelen.
Gemengde ventilatie Er stroomt lucht naar binnen via de
dashboardroosters, de vloerroosters en
de ontdooiroosters.
OPMERKING:
Bij veel temperatuurinstellingen is de twee-
ledige ventilatiestand bedoeld om koelere
lucht toe te voeren via de dashboardroos-
ters en warmere lucht via de vloerroosters.
231

Page 248 of 416

OPMERKING:
Deze motor vereistDieselbrandstof met ul-
tralaag zwavelgehalte. Verkeerde brandstof
kan schade veroorzaken aan het uitlaatsys-
teem. Raadpleeg voor meer informatie “Ei-
sen aan de brandstof – Dieselmotor” onder
“Starten en bedienen”.
Gebruik accudeken
De accu verliest 60 % van zijn tornvermogen
als de temperatuur van de accu daalt tot -18
°C. Voor dezelfde daling in temperatuur heeft
de motor tweemaal zoveel vermogen nodig om
bij hetzelfde toerental aan te slaan. Het gebruik
van een accudeken verhoogt het startvermo-
gen bij lage temperaturen aanzienlijk. Ge-
schikte accudekens zijn verkrijgbaar bij uw
erkende MOPAR-dealer. Startprocedure motor
WAARSCHUWING!
Giet NOOIT brandstof of een andere ontvlam-
bare vloeistof in de luchtinlaat van de motor
om het voertuig te starten. Hierdoor kunnen
steekvlammen ontstaan die ernstig letsel kun-
nen veroorzaken.
1. De keuzehendel moet in de stand NEUTRAL
of PARK staan voordat u de auto kunt starten.
2. Trap het rempedaal in en druk op de knop
ENGINE START/STOP.
3. Kijk naar het controlelampje Wachten met
starten in de instrumentengroep. Raadpleeg
voor meer informatie “Instrumentgroep” onder
“De functies op uw dashboard”. Dit zal onge-
veer 3 seconden branden, afhankelijk van de
motortemperatuur.
4. Wanneer het controlelampje “Wachten met
starten” uitgaat, zal de motor automatisch wor-
den gestart. 5. Laat de motor na aanslaan nog ca. 30 se-
conden stationair draaien voordat u gaat rijden.
De olie kan zo door het motorblok circuleren en
de turbolader smeren.
Laat de motor niet te lang stationair draaien als
de temperatuur buiten lager is dan -18 °C.
Lang stationair draaien kan schadelijk zijn voor
de motor omdat de temperatuur in de verbran-
dingskamer zover daalt dat de brandstof niet
volledig verbrandt. Door onvolledige verbran-
ding vormt zich koolstof en hars op de zuiger-
veren en de inspuitmondstukken. De niet-
verbrande brandstof kan ook in het carter
binnendringen, waardoor de olie wordt ver-
dund en er snelle slijtage aan de motor wordt
veroorzaakt.
Opwarmen motor
De gasklep niet volledig openen als de motor
koud is. Bij starten van een koude motor voert u
de motor langzaam op tot het bedrijfstoerental
zodat de oliedruk wordt gestabiliseerd terwijl
de motor warmdraait.
244

Page 264 of 416

Schakelprocedures
4WD HI tot 4WD LOW
Terwijl het voertuig 0 tot 5 km/h rijdt, de ontste-
kingsschakelaar in standONstaat, of terwijl
de motor draait, schakelt u de transmissie in
stand NEUTRAL en drukt u eenmaal op de
toets “4WD LOW” op de schakelaar van de
tussenbak. Het controlelampje 4WD LOWin
de instrumentgroep begint te knipperen en
brandt continu wanneer de schakelactie is vol-
tooid. OPMERKING:
De melding “For 4x4 Low Slow Below 3 MPH
or 5 KPH Put Trans in N Press 4 Low” (Zet
Trans in N, druk 4 Low voor 4x4 Low trager
dan 5 km/u) knippert in het elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC) wanneer
niet aan de juiste schakelvoorwaarden/
koppelingen wordt voldaan of wanneer de
temperatuur van de schakelmotor van de
tussenbak te hoog dreigt te worden. Voor
meer informatie raadpleegt u het
Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum (EVIC) in
De functies op uw dashboard.
4WD LOW tot 4WD HI
Terwijl het voertuig 0 tot 5 km/h rijdt, de ontste-
kingsschakelaar in stand ONstaat, of terwijl
de motor draait, schakelt u de transmissie in
stand NEUTRAL en drukt u eenmaal op de
toets “4WD LOW” op de schakelaar van de
tussenbak. Het indicatielampje 4WD LOWin
de instrumentgroep begint te knipperen en
dimt wanneer de schakelactie is voltooid. OPMERKING:

De melding “For 4x4 High Slow Below
3 MPH or 5 KPH Put Trans in N Press 4
Low” Zet Trans in N, druk 4 Low voor 4x4
Low trager dan 5 km/h) knippert in het
elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC) wanneer niet aan de juiste
schakelcondities/koppelingen voldaan
wordt of wanneer de temperatuur van de
schakelmotor van de tussenbak te hoog
dreigt te worden. Voor meer informatie
raadpleegt u het Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC) inDe functies
op uw dashboard.
• U kunt in of uit de stand 4WD LOW scha-
kelen wanneer het voertuig volkomen stil
staat. Hierbij kan het probleem zich voor-
doen dat de tanden van de betreffende
tandwielen niet goed zijn uitgelijnd. Er
kunnen daarom meerdere pogingen no-
dig zijn om de tanden in lijn te brengen en
het schakelen te voltooien. De beste me-
thode is terwijl de auto zich voortbeweegt
met een snelheid van 0 tot 5 km/uur. Als
de auto sneller rijdt dan 5 km/u, zal de
tussenbak het schakelen niet toestaan.
Tussenbakschakelaar
260

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 next >