sensor JEEP GRAND CHEROKEE 2013 Instructieboek (in Dutch)

Page 207 of 416

dere informatie “Verlichting/SmartBeam™ —
Indien aanwezig” onder “De functies van uw
voertuig”.
Ruitenwissermodus — Indien aanwezig
Wanneer de functie geselecteerd is, schakelt
het systeem automatisch de ruitenwissers in
wanneer de sensor vocht op de ruit detecteert.
Om uw keuze te maken drukt u herhaaldelijk
kort op de toets SELECT, totdat een vinkje
naast de functie verschijnt, waarmee aangege-
ven wordt dat het systeem geactiveerd is, of
totdat het vinkje verdwijnt waarmee wordt aan-
gegeven dat het systeem is uitgeschakeld.
Wanneer deze functie uitgeschakeld is, keert
het systeem terug naar de normale intervalwer-
king van de ruitenwissers.
Easy Entry/Exit Seat - Makkelijk in- en
uitstappen (alleen leverbaar met
stoelpositiegeheugen)
Deze functie zorgt ervoor dat de bestuurder
makkelijker kan in- en uitstappen. Om uw
keuze te maken drukt u herhaaldelijk kort op de
toets SELECT, totdat een vinkje naast de func-
tie verschijnt, waarmee aangegeven wordt dat
het systeem geactiveerd is, of totdat het vinkjeverdwijnt waarmee wordt aangegeven dat het
systeem is uitgeschakeld.
OPMERKING:
De stoel keert terug naar de geheugenstand
(als Geheugen oproepen op ON is ingesteld
met afstandsbediening) zodra de afstands-
bediening wordt gebruikt om het portier te
ontgrendelen. Raadpleeg voor nadere infor-
matie: “Geheugen bestuurdersstoel” onder
“De functies van uw voertuig”.
Key-Off Power Delay - Elektrische
vertraging na afzetten motor
Als u deze functie selecteert, blijven de elektri-
sche raambediening, de radio, het handsfree
systeem (indien aanwezig), het dvd-
videosysteem (indien aanwezig), het elektrisch
schuifdak (indien aanwezig) en de aansluitcon-
tacten maximaal 10 minuten werken nadat de
contact is uitgezet. Door het openen van een
voorportier wordt deze functie uitgeschakeld.
Om een selectie te maken bladert u omhoog of
omlaag totdat de gewenste instelling gemar-
keerd is, vervolgens drukt u kort op SELECT
totdat naast de instelling een vinkje verschijnt
dat aangeeft dat de instelling geselecteerd is.Illuminated Approach - Verlichting bij
nadering
Wanneer deze functie gekozen is, zullen de
koplampen inschakelen zodra de portieren met
behulp van de afstandbediening worden ont-
grendeld. De koplampen blijven vervolgens 0,
30, 60, of 90 seconden branden. Om een
selectie te maken bladert u omhoog of omlaag
totdat de gewenste instelling gemarkeerd is,
vervolgens drukt u kort op SELECT totdat naast
de instelling een vinkje verschijnt dat aangeeft
dat de instelling geselecteerd is.
Starthulp op hellingen (Hill Start Assist,
HSA)
Wanneer deze functie geselecteerd is, werkt
het HCA-systeem. Raadpleeg
Elektronisch
remsysteem in Starten en bedienen voor de
werking van het systeem en de bedieningsin-
formatie. Om uw keuze te maken drukt u her-
haaldelijk kort op de toets SELECT, totdat een
vinkje naast de functie verschijnt, waarmee
aangegeven wordt dat het systeem geacti-
veerd is, of totdat het vinkje verdwijnt waarmee
wordt aangegeven dat het systeem is uitge-
schakeld.
203

Page 282 of 416

OPMERKING:
Als u de grip van het voertuig wilt verbeteren
wanneer u met sneeuwkettingen rijdt, of
wanneer u wegrijdt uit diepe sneeuw, zand
of grint, kan het handig zijn om te schakelen
naar de modus “Partial Off” (Gedeeltelijk uit)
door de ESC OFF-schakelaar in te drukken.
Nadat u het ESC-systeem in de modusPar-
tial Off niet meer nodig heeft, kunt u de
oorspronkelijke modus weer terugzetten
door de ESC OFF-schakelaar kort in te druk-
ken. Dit kan wanneer het voertuig in bewe-
ging is.
4WD lage gearing
Partial Off (Gedeeltelijk uit)
Dit is de normale bedrijfsmodus voor ESC in
4WD LOW. Wanneer het voertuig wordt gestart
in 4WD LOW (lage gearing), of wanneer de
tussenbak (indien aanwezig) van 4WD HIGH
(hoge gearing) of van NEUTRAL naar 4WD
LOW (lage gearing) wordt geschakeld, staat
het ESC-systeem in de stand Partial Off(Ge-
deeltelijk uit).Antislingerregeling (TSC)TSC gebruikt sensors in de auto om op te
merken als de aanhanger meer dan normaal
slingert en voert de nodige acties uit om het
slingeren te stoppen. Het systeem kan de
kracht van de motor verminderen en de rem
van de betrokken wiel(en) aanschakelen om
het slingeren van de aanhanger tegen te gaan.
TSC wordt automatisch aangeschakeld als het
merkt dat de aanhanger meer dan normaal
slingert. De bestuurder hoeft niets te doen. Let
wel op dat TSC niet het slingeren van alle
aanhangers kan stoppen. Wees altijd voorzich-
tig als u een aanhanger trekt en volg de aan-
bevelingen voor het disselgewicht van de aan-
hanger. Raadpleeg “Het trekken van een
aanhanger” onder “Starten en bedienen” voor
meer informatie. Wanneer het TSC-systeem ac-
tief is, knippert het indicatie-/storingslampje
ESC. Het is mogelijk dat het motorvermogen
verminderd wordt en u voelt misschien dat de
remmen voor individuele wielen worden aange-
trokken in een poging om het slingeren van de
aanhanger te stoppen. Wanneer het ESC-
systeem in de modus “Partial Off” (Gedeeltelijk
uit) staat is het TSC-systeem uitgeschakeld.WAARSCHUWING!
Als TSC wordt aangeschakeld tijdens het
rijden, verminder dan de snelheid van de
auto, stop op de dichtstbijzijnde veilige plaats
en verander de lading van de aanhanger om
een einde te maken aan het slingeren van de
aanhanger.
Starthulp op hellingen (Hill Start
Assist, HSA)
Het HSA-systeem is ontworpen om de bestuur-
der te helpen bij het starten van de auto als
deze op een helling is stilgezet. HSA handhaaft
gedurende een korte periode dezelfde rem-
druk als die de bestuurder heeft gebruikt nadat
de bestuurder zijn of haar voet van het rempe-
daal heeft gehaald. Als de bestuurder geen
gas geeft tijdens deze korte periode, zal het
systeem de remdruk loslaten en de auto zal
dan de heuvel afrollen. Het systeem laat de
remdruk los in verhouding tot de hoeveelheid
gas die gegeven wordt als de auto in de
bedoelde rijrichting begint te rijden.
278

Page 293 of 416

LET OP!
•Het TPM-systeem is geoptimaliseerd voor
de standaard geleverde banden en wielen.
De TPM-spanningswaarden zijn vastge-
steld voor de op uw auto gemonteerde
banden. Het gebruik van vervangingson-
derdelen van een afwijkend formaat of type
kan leiden tot een onjuiste systeemwerking
of sensorschade. Wielen van andere ma-
kelij kunnen schade aan de sensors ver-
oorzaken. Gebruik geen bandenafdich-
tingsmiddelen of balansgewichtjes die u
later koopt als het voertuig is uitgerust met
een TPMS omdat dit schade aan de sen-
sors kan veroorzaken.
• Plaats na het controleren of aanpassen van
de bandenspanning altijd de ventieldop te-
rug. Dit voorkomt het binnentreden van
vocht en vuil in het ventiel, waardoor de
bandenspanning nadelig wordt beïnvloed. OPMERKING:

Het TPM-systeem is niet bedoeld als ver-
vanging voor normaal onderhoud en
waarschuwt niet bij andere problemen
met de band.
• Het TPM-systeem mag niet worden ge-
bruikt als bandenspanningsmeter bij het
aanpassen van de bandenspanning.
• Als u met een ruim onvoldoende opge-
pompte band rijdt, raakt de band overver-
hit en kan een klapband optreden. Een te
lage bandenspanning verhoogt ook het
brandstofverbruik, vermindert de levens-
duur van de band en kan het rij- en rem-
gedrag van de auto nadelig beïnvloeden.
• TPMS is geen vervanging voor het juiste
bandenonderhoud en het is de verant-
woordelijkheid van de bestuurder om de
juiste bandenspanning te handhaven met
behulp van een nauwkeurige manometer,
ook wanneer de bandenspanning nog niet
laag genoeg is om het bericht TIRE LOW
PRESSURE (lage bandenspanning) op te
roepen. •
Het TPM-systeem registreert altijd de wer-
kelijke bandenspanning, ook als die span-
ning onder invloed van de verschillen in
seizoenstemperatuur verandert.
BasissysteemHet bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)
maakt gebruik van draadloze technologie met
op de velg gemonteerde elektronische sensors
die het spanningsniveau meten. De sensors,
die bij de ventielsteel op de velgen zijn gemon-
teerd, sturen informatie over de bandenspan-
ning naar de ontvangstmodule.
OPMERKING:
Het is zeer belangrijk dat u de spanning van
al uw banden regelmatig controleert en de
banden op de juiste spanning houdt.
De TPMS bestaat uit de volgende onderdelen:
•Ontvangstmodule
• Vier bewakingssensors bandenspanning
• Bandenspanningsverklikker
289

Page 294 of 416

Bij een lage bandenspanning van een reserve-
band zal het TPM-verklikkerlicht niet gaan
branden, verschijnt geen waarschuwing op het
display en zal geen waarschuwingssignaal
klinken.Het TPM-verklikkerlicht brandt in de
instrumentgroep, de melding “TIRE
LOW PRESSURE” (lage bandenspan-
ning) wordt gedurende 5 seconden op
het display weergegeven en er klinkt een ge-
luidssignaal, wanneer de bandenspanning in
een of meer van de vier in gebruik zijnde wielen
te laag wordt. Als dit gebeurt, dient u direct te
stoppen en de spanning van alle banden te
controleren. Breng de banden op de spanning
die in de bandenspanningstabel staat vermeld.
Het systeem wordt automatisch bijgewerkt en
het TPM-verklikkerlicht dimt zodra de nieuwe
bandenspanning is ontvangen. Het kan soms
nodig zijn ca. 20 minuten te rijden met een
snelheid boven de 24 km/u voordat het sys-
teem de spanning registreert.
Het TPM-verklikkerlicht knippert gedurende
75 seconden en blijft daarna continu branden
wanneer een systeemstoring is geconstateerd.
Daarnaast wordt, bij detectie van een systeem- storing, gedurende ongeveer 5 seconden de
melding “SERVICE TPM SYSTEM” (onderhoud
bandenspanningssysteem) weergegeven en
klinkt een waarschuwingssignaal. Als de con-
tactsleutel wordt omgedraaid, herhaalt dit zich,
als de systeemfout nog steeds bestaat. Het
verklikkerlicht voor lage bandenspanning dimt
wanneer de storing is opgeheven. Een sys-
teemfout kan optreden in de volgende omstan-
digheden:
1. Storing door elektronische toestellen of als
men langs installaties rijdt die dezelfde radio-
frequenties afgeven als de TPM-sensors.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die
men later aanbrengt waardoor de radiogolfsig-
nalen worden beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of de
wielhuizen.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen op het
voertuig.
5. Het gebruik van wielen/banden die niet zijn
uitgerust met TPM-sensors.
OPMERKING:
De bandenspanning van het reservewiel
wordt niet bewaakt. Het TPMS kan de ban-
denspanning niet controleren. Wanneer u
een wiel vervangt door een reservewiel met
een bandenspanning beneden de waarschu-
wingslimiet, zal bij het eerstvolgende in-
schakelen van de ontsteking een geluidssig-
naal klinken, in de instrumentgroep zal de
melding “TIRE LOW PRESSURE” (lage ban-
denspanning) verschijnen en het TPM-
verklikkerlicht zal branden. Nadat u 20 minu-
ten lang sneller dan 25 km/h heeft gereden,
begint het verklikkerlicht voor lage banden-
spanning gedurende 75 seconden te knippe-
ren en blijft daarna continu branden. Daar-
naast wordt de melding “SERVICE TPM
SYSTEM” (onderhoud bandenspannings-
systeem) weergegeven. Bij elk volgend op-
nieuw inschakelen van de ontsteking klinkt
een geluidssignaal, wordt de melding “SER-
VICE TPM SYSTEM” weergegeven en knip-
pert het TPM-verklikkerlicht gedurende
75 seconden om vervolgens continu te blij-
ven branden. Zodra de wegband is gerepa-
reerd of vervangen en op de auto wordt
290

Page 295 of 416

gemonteerd in plaats van de thuiskomer,
wordt het systeem automatisch bijgewerkt
en dooft het waarschuwingslampje voor
lage bandenspanning, mits alle vier actieve
wegbanden de juiste spanning hebben. Het
is mogelijk dat u eerst ongeveer 20 minuten
met een snelheid boven de 24 km/u moet
rijden, voordat het TPMS-systeem deze in-
formatie ontvangt.
Premium System – Indien aanwezigHet bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)
maakt gebruik van draadloze technologie met
op de velg gemonteerde elektronische sensors
die het spanningsniveau meten. De sensors,
die bij de ventielsteel op de velgen zijn gemon-
teerd, sturen informatie over de bandenspan-
ning naar de ontvangstmodule.
OPMERKING:
Het is zeer belangrijk dat u de spanning van
al uw banden regelmatig controleert en de
banden op de juiste spanning houdt.
Het bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)
bestaat uit de volgende onderdelen:
•Ontvangstmodule •
Vier bewakingssensors bandenspanning
• Bandenspanningsverklikker
• Verschillende boodschappen van het sys-
teem voor het volgen van de bandenspan-
ning, die verschijnen op het scherm van het
Elektronische Voertuiginformatiecentrum
(EVIC)
Waarschuwing voor lage spanning van het
bandenspanningscontrolesysteem
Wanneer in een of meerdere van de vier in
gebruik zijnde wielen een lage bandenspan-
ning geconstateerd wordt, zal het TPM-
verklikkerlicht gaan branden, klinkt een ge-
luidssignaal en in het EVIC verschijnt
gedurende minimaal vijf seconden de melding
“Low Tire Pressure” (lage bandenspanning) en
een grafische weergave van de bandenspan-
ning(en) waarbij de banden met lage spanning
knipperen. Raadpleeg voor meer informatie:
Elektronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)
onder De functies op uw dashboard.
OPMERKING:
Uw systeem kan opgezet worden zodat het
de druk aangeeft in PSI, kPA of BAR. Als er een lage bandenspanning optreedt in
één van de vier banden, moet u zo snel moge-
lijk stoppen en de opblaasdruk van de band of
banden die op de grafische weergave
knippe-
ren op de voor de auto aanbevolen koude
bandenspanning brengen. Het systeem wordt
automatisch bijgewerkt, de grafische weer-
gave met de spanningswaarde(n) knippert
(knipperen) niet meer en het bericht (de be-
richten) Lage bandenspanning gaat (gaan) uit
zodra de nieuwe bandenspanning is doorge-
geven. Het kan soms nodig zijn ca. 20 minuten
te rijden met een snelheid boven de 24 km/u
voordat het systeem de spanning registreert.
291

Page 296 of 416

Waarschuwing ONDERHOUD TPM-
SYSTEEM
Wanneer een systeemstoring gedetecteerd is,
zal het TPM-verklikkerlicht gedurende 75 se-
conden knipperen en vervolgens continu bran-
den. Daarnaast zal een geluidssignaal klinken.
Op het EVIC verschijnt de melding “SERVICE
TPM SYSTEM” (onderhoud TPM-systeem). Dit
bericht wordt gevolgd door een beeldweer-
gave met--in plaats van de spanningswaar-
de(n) en geeft aan welke controlesensor voor
de bandenspanning niet naar behoren werkt.
OPMERKING:
Uw systeem kan opgezet worden zodat het
de druk aangeeft in PSI, kPA of BAR. Als de contactsleutel wordt omgedraaid, her-
haalt dit zich, als de systeemfout nog steeds
bestaat. Wanneer de systeemfout is opgehe-
ven, knippert het TPM-verklikkerlicht niet meer,
wordt de melding
SERVICE TPM-SYSTEM niet
meer weergegeven en wordt de spannings-
waarde weergegeven in plaats van de lig-
gende streepjes. Een systeemfout kan optre-
den in de volgende omstandigheden:
1. Storing door elektronische toestellen of als
men langs installaties rijdt die dezelfde radio-
frequenties afgeven als de TPM-sensors.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die
men later aanbrengt waardoor de radiogolfsig-
nalen worden beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of de
wielhuizen.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen op het
voertuig.
5. Het gebruik van wielen/banden die niet zijn
uitgerust met TPM-sensors.
Ook bij detectie van een systeemstoring welke
mogelijk veroorzaakt wordt door een onjuiste
sensor, knippert het TPM-verklikkerlicht gedu- rende 75 seconden om vervolgens continu te
branden. In het EVIC verschijnt de melding
SERVICE TPM SYSTEM
(onderhoud banden-
spanningssysteem). In dit geval wordt het be-
richt SERVICE TPM SYSTEM (onderhoud
TPM-systeem) gevolgd door de weergave van
een symbool, terwijl de spanningswaarden nog
steeds getoond worden. Dit geeft aan dat de
spanningswaarden nog steeds worden door-
gestuurd door de TPM-sensors. Het systeem
behoeft echter nog steeds onderhoud zolang
de melding SERVICE TPM SYSTEM (onder-
houd TPM-systeem) wordt weergegeven.
OPMERKING:
De bandenspanning van het reservewiel
wordt niet bewaakt. Het TPMS kan de ban-
denspanning niet controleren. Wanneer u
een wiel met een bandenspanning onder de
waarschuwingslimiet vervangt door het re-
servewiel, zal bij het eerstvolgende inscha-
kelen van de ontsteking een geluidsignaal
klinken, blijft het EVIC nog steeds de mel-
ding voor lage bandenspanning weergeven
en het symbool voor de spanningswaarde
zal knipperen. Nadat met het voertuig gedu-
rende 20 minuten sneller dan 24 km/h gere-
292

Page 297 of 416

den is, knippert het TPM-verklikkerlicht ge-
durende 75 seconden om vervolgens
continu te branden. Het EVIC toont de mel-
ding “SERVICE TPM SYSTEM(onderhoud
TPM-systeem) en daarna liggende streepjes
(- -) in plaats van de spanningswaarde. Bij
elk volgend inschakelen van de ontsteking,
klinkt een geluidssignaal, knippert het TPM-
verklikkerlicht gedurende 75 seconden en
blijft vervolgens continu branden en geeft
het EVIC de melding SERVICE TPM SYS-
TEM (onderhoud TPM-systeem) weer ge-
volgd door liggende streepjes (- -) in plaats
van de spanningswaarde. Zodra de oor-
spronkelijke autoband is gerepareerd of ver-
vangen en op de auto is gemonteerd in
plaats van de reserveband, wordt het TPMS
automatisch bijgewerkt.
Bovendien verschijnt er op het EVIC een sym-
bool met de nieuwe spanningswaarde i.p.v. de
streepjes (- -), zolang tenminste de spanning
van alle vier gebruikte autobanden niet onder
de waarschuwingsgrens valt. Het is mogelijk
dat u eerst ongeveer 20 minuten met een
snelheid boven de 24 km/u moet rijden, voordat
het TPMS-systeem deze informatie ontvangt.Buiten werking stellen van het
TPMS
Het TPMS kan buiten werking worden gesteld
als alle vier wiel- en bandsets (autobanden)
worden vervangen met wiel- en bandsets die
geen TPM-sensors hebben, zoals wanneer
winterbanden op de auto worden gezet. Om
het TPMS buiten werking te stellen, moeten
eerst alle vier wiel- en bandsets (autobanden)
worden vervangen met banden die niet voor-
zien zijn van bandenspanningssensors (TPM-
sensors). Rijd daarna 20 minuten lang met een
snelheid van meer dan 24 km/uur. Het TPMS
geeft een geluidssignaal, het TPM-
verklikkerlicht knippert gedurende 75 secon-
den en brandt daarna continu en het Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum (EVIC) geeft
de melding “SERVICE TPM SYSTEM” (onder-
houd TPM-systeem) weer en vervolgens lig-
gende streepjes (--) in plaats van de span-
ningswaarden. Vanaf het eerstvolgende
inschakelen van de ontsteking, zal het TPMS
geen geluidssignaal meer laten horen en geen
melding “SERVICE TPM SYSTEM” meer tonen in het EVIC. De liggende streepjes (--) blijven
echter de plaats innemen van de spannings-
waarden.
Om het TPMS weer in werking te stellen moeten
alle vier banden- en wielenstellen (wegbanden)
weer vervangen worden met banden die voor-
zien zijn van TPM-sensors. Rijd daarna maxi-
maal 20 minuten lang met een snelheid van
meer dan 24 km/uur. Het TPMS geeft een
geluidssignaal, het TPM-verklikkerlampje knip-
pert gedurende 75 seconden en dooft vervol-
gens. Het Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC) toont de melding “SERVICE TPM
SYSTEM” (onderhoud TPM-systeem). Het EVIC
geeft ook de spanningswaarden weer in plaats
van de liggende streepjes. De volgende keer
dat de auto wordt gestart, wordt het bericht
SERVICE TPM SYSTEM
(ONDERHOUD TPM-
SYSTEEM) niet meer weergegeven, als er ten-
minste geen systeemfout aanwezig is.
Algemene informatieDe afstandsbediening en signaalontvangers
werken op een draaggolffrequentie van
433,92 MHz, zoals is voorgeschreven in de EU.
Deze apparatuur moet zijn gecertificeerd con-
form de specifieke regelgeving in elk land. Er
293

Page 361 of 416

Loca-tie Pa-
troon- zeke- ring Kleine
zeke- ring Omschrijving
M27 10
amp
Rood Contact-
schakelaar/
regelmodule
afstands-
bediening/
regelmodule
sleutelloze por-
tierontgrendeling
M28 15 A
blauw Regelaar
aandrijflijn/
regelaar trans-
missie
M29 10
amp
Rood Bandenspan-
ningsmeter –
indien aanwezig
M30 15 A
blauw J1962 diagnose-
stekker
M31 20
amp- Geel AchteruitrijlichtenLoca-
tie Pa-
troon- zeke- ring Kleine
zeke- ring Omschrijving
M32 10
amp
Rood Regelaar voor
vasthouden inzit-
tende
M33 10
amp
Rood Regelaar
aandrijflijn/
regelaar trans-
missie
M34 10
amp
Rood Parkeerhulp-
module/module
klimaatsysteem/
infraroodsensor/
kompasmodule
M35 15 A
blauw Parkeerverlich-
ting linksachter
M36 20
amp- Geel Aansluitcontact
M37 10
amp
Rood Module
antiblokkeerrem/
stabiliteitssys-
teemLoca-
tie Pa-
troon- zeke- ring Kleine
zeke- ring Omschrijving
M38 25 amp
Blanco Alle portieren
vergrendelen &
ontgrendelen
LET OP!
•Bij het aanbrengen van het deksel op de
elektrische combinatiemodule (TIPM) moet
het deksel de correcte stand hebben en
stevig worden vergrendeld. Als dit wordt na-
gelaten, kan er water in de module komen en
zal het elektrisch systeem mogelijk uitvallen.

Vervang zekeringen uitsluitend door exem-
plaren met dezelfde ampèrewaarde. Wan-
neer u een zekering vervangt door een met
een hogere ampèrewaarde, kan het elek-
trische systeem zo gevaarlijk overbelast
raken. Als nieuwe zekeringen met de juiste
ampèrewaarde meteen doorbranden, is er
een defect in het circuit dat gerepareerd
dient te worden.
357

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40