JEEP GRAND CHEROKEE 2013 Instructieboek (in Dutch)

Page 111 of 420

lage ventilatiestand (LO) te kiezen. Druk een
derde keer op de schermtoets om de stoelven-
tilatie uit te schakelen.
OPMERKING:
De stoelventilatie werkt uitsluitend wanneer
de motor draait.
Uitvoeringen met op afstand bediend start-
systeem
Op uitvoeringen met een op afstand bediend
startsysteem kunt u programmeren dat de
stoelventilatie van de bestuurdersstoel wordt
ingeschakeld tijdens het starten op afstand.
Raadpleeg"Op afstand bediend startsysteem
— indien aanwezig" in"Uw auto" voor meer
informatie.
HoofdsteunenHoofdsteunen zijn ontworpen om het risico van
letsel te verlagen door de bewegingsvrijheid
van het hoofd te beperken tijdens aanrijdingen
van achteren. De hoofdsteunen moeten zoda-
nig worden afgesteld, dat de bovenkant van uw
oor zich onder de bovenkant van de hoofdsteun
bevindt.
WAARSCHUWING!
De hoofdsteunen moeten voor alle inzitten-
den correct worden afgesteld voordat u gaat
rijden, of voordat de passagiers plaatsne-
men. De hoofdsteunen mogen nooit worden
afgesteld tijdens het rijden. Rijden in een
auto zonder hoofdsteunen of met onjuist
afgestelde hoofdsteunen kan leiden tot ern-
stig of zelfs dodelijk letsel in het geval van
een aanrijding.
Actieve hoofdsteunen — voorstoelen
Actieve hoofdsteunen zijn passieve componen-
ten die kunnen worden geactiveerd. Auto’s met
dit systeem kunnen niet eenvoudig aan de hand
van markeringen worden geïdentificeerd, maar
alleen door visuele inspectie van de hoofd-
steun. De hoofdsteun zal zich in twee helften
splitsen; de voorste helft bestaat uit zacht
schuim en bekleding en de achterste helft uit
decoratief kunststof.
Wanneer de actieve hoofdsteunen tijdens een
botsing van achteren worden geactiveerd,
schuift de voorste helft van de actieve hoofd- steun naar voren om de afstand tussen het
achterhoofd van de inzittende en de actieve
hoofdsteun zo klein mogelijk te maken. Dit
systeem is ontworpen om bij bepaalde botsin-
gen van achteren het risico van letsel bij de
bestuurder en voorpassagier te voorkomen of
te verlagen. Raadpleeg de paragraaf
"Beveili-
gingssystemen voor inzittenden "in het hoofd-
stuk "Uw auto" voor informatie hierover.
Trek aan de hoofdsteunen om ze te verhogen.
Als u de hoofdsteun wilt verlagen, drukt u op de
knop onder aan de hoofdsteun en drukt u de
hoofdsteun naar beneden.
Drukknop
107

Page 112 of 420

Voor een comfortabele houding kunnen de ac-
tieve hoofdsteun naar voren en naar achteren
worden gekanteld. Als u de hoofdsteun dichter
naar uw achterhoofd wilt kantelen, trekt u de
onderkant van de hoofdsteun naar voren. Druk
de onderkant van de hoofdsteun naar achteren
om de hoofdsteun van uw hoofd af te duwen.OPMERKING:
•De hoofdsteunen mogen uitsluitend door
bevoegde monteurs worden verwijderd
en alleen voor onderhoudswerkzaamhe-
den. Als een hoofdsteun verwijderd moet
worden, neem dan contact op met een
erkende dealer.

Als een actieve hoofdsteun is geactiveerd,
raadpleeg dan de paragraaf Beveiligings-
systemen voor inzittenden/Actieve hoofd-
steunen terugstellen in het hoofdstuk Uw
auto voor meer informatie hierover.
WAARSCHUWING!
•Leg geen voorwerpen zoals jassen, stoel-
hoezen of draagbare dvd-spelers over de
hoofdsteunen. Deze voorwerpen kunnen
bij botsingen de werking van de actieve
hoofdsteunen belemmeren en leiden tot
ernstig of zelfs dodelijk letsel.
• Actieve hoofdsteunen kunnen geactiveerd
worden als ze geraakt worden, bijvoor-
beeld door een hand, voet of losse voor-
werpen. Om ongewenste activering van de
actieve hoofdsteun te voorkomen, dienen
alle voorwerpen veilig te worden opgebor-
gen, aangezien losse voorwerpen in aan-
raking kunnen komen met de actieve
hoofdsteun wanneer er plotseling moet
worden geremd. Als aan deze waarschu-
wing geen gehoor wordt gegeven, kan
persoonlijk letsel het gevolg zijn als de
actieve hoofdsteun geactiveerd wordt.
Actieve hoofdsteun (normale stand)
Actieve hoofdsteun (gekanteld)
108

Page 113 of 420

Hoofdsteunen — achterbank
De buitenste hoofdsteunen zijn niet verstelbaar.
Ze worden automatisch naar voren geklapt
wanneer de achterbank wordt ingeklapt, maar
keren niet meer teug in hun normale stand
wanneer de achterbank weer wordt uitgeklapt.
Nadat u beide stoelen naar de normale stand
terug hebt gebracht, tilt u de hoofdsteun en zet
u deze vast. De buitenste hoofdsteunen kunnen
niet worden verwijderd.
De middelste hoofdsteun kan beperkt worden
versteld. Trek aan de hoofdsteunen om ze te
verhogen of druk op de hoofdsteunen om ze te
verlagen.
WAARSCHUWING!
Zitten op een stoel met omlaag gebrachte
hoofdsteunen kan bij een aanrijding ernstig
of zelfs dodelijk letsel tot gevolg hebben.
Controleer altijd of de buitenste hoofdsteu-
nen rechtop staan wanneer de stoel wordt
gebruikt.OPMERKING:
Raadpleeg voor meer informatie over de
correcte geleiding van de bevestigingsband
van kinderzitjes de paragraaf
Beveiligings-
systemen voor inzittenden in het hoofdstuk
Uw auto.
60/40 deelbare achterbank
Achterbank neerklappen
Beide zijden van de achterbank kunnen afzon-
derlijk worden neergeklapt om extra bagage-
ruimte te bieden en toch nog zitruimte achterin
over te houden.
OPMERKING:
Verzeker u ervan dat de rugleuning van de
voorstoelen helemaal rechtop is gezet en
dat de stoelen naar voren zijn geplaatst. Zo
kan de rugleuning van de achterbank pro-
bleemloos worden neergeklapt.
1. Trek de ontgrendelingshendel omhoog om
de bank te ontgrendelen.
Hoofdsteun achterin
109

Page 114 of 420

OPMERKING:
•Klap de 60%-achterzitting niet neer met
de veiligheidsgordel aan de linkerbuiten-
zijde of in het midden vastgegespt.
• Klap de 40%-achterzitting niet neer met
de veiligheidsgordel aan de rechterbui-
tenzijde vastgegespt.
2. Klap de achterbank helemaal naar voren. Achterbank verhogen
Til de rugleuning van de achterbank op en zet
deze vast. Wanneer inferentie van de laad-
ruimte ervoor zorgt dat de rugleuning niet vol-
ledig kan vergrendelen, zult u problemen onder-
vinden om de stoel weer terug te zetten in zijn
normale stand.
WAARSCHUWING!

Controleer of de rugleuning stevig is ver-
grendeld. Als de rugleuning niet goed is
vergrendeld, biedt de zitting onvoldoende
stabiliteit voor kinderzitjes en/of passa-
giers. Een instabiele zitting kan leiden tot
ernstig letsel.
• De laadruimte achter in de auto (al dan
niet met neergeklapte achterbank) mag
tijdens het rijden niet door kinderen wor-
den gebruikt als speelruimte. Bij een on-
geval zouden ze ernstig letsel kunnen op-
lopen. Kinderen horen plaats te nemen in
een geschikt kinderzitje.
Achterbank verstellenOm de rugleuning te verstellen, tilt u de hendel
aan de portierzijde van de stoel omhoog, leunt u
achterover in de gewenste stand en laat u de
hendel los. Om de rugleuning naar de normale
stand terug te brengen, tilt u de hendel omhoog,
leunt u naar voren en laat u de hendel los.
Ontgrendelen van achterbankAchterbank neergeklapt
11 0

Page 115 of 420

WAARSCHUWING!
Rijd nooit met de rugleuning zo schuin inge-
steld dat de schoudergordel niet meer tegen
uw borstkas rust. Tijdens een botsing be-
staat het gevaar dat u onder de veiligheids-
gordel door schuift, waardoor ernstig of zelfs
dodelijk letsel kan ontstaan.
GEHEUGENSTOEL — INDIEN
AANWEZIG
Met deze functie kunt u twee verschillende
geheugenprofielen opslaan, die met de geheu-
gentoets eenvoudig geselecteerd kunnen wor-
den. Elk geheugenprofiel bevat de gewenste
instellingen voor de stand van de bestuurders-
stoel, de buitenspiegels, de elektrisch verstel-
bare stuurkolom (indien aanwezig) en een
reeks gewenste radiovoorkeurzenders. U kunt
uw afstandsbediening ook zodanig programme-
ren, dat deze instellingen worden opgeroepen
als op de ontgrendelknop wordt gedrukt.
OPMERKING:
Uw auto is uitgerust met twee afstandsbe-
dieningen. Eén afstandsbediening kan wor-
den gekoppeld aan geheugenpositie 1 en de
andere afstandsbediening kan worden ge-
koppeld aan geheugenpositie 2.
De geheugenstoelschakelaar bevindt zich op
het bekledingspaneel van het bestuurderspor-
tier. De schakelaar bestaat uit drie knoppen:
•De knop (S), waarmee de stand in het ge-
heugen wordt opgeslagen •
De knoppen (1) en (2) waarmee een van de
twee geprogrammeerde geheugenprofielen
worden opgevraagd.
Geheugenfunctie programmeren
OPMERKING:
Een nieuw geheugenprofiel maken:
Auto’s met Keyless Enter-N-Go
1. Druk, zonder het rempedaal in te trappen, op
de knop ENGINE START/STOP en draai de
contactschakelaar in de stand ON/RUN (start
de motor niet).
Ontgrendelen van achterbank
Geheugenstoelschakelaar
111

Page 116 of 420

2. Pas alle profielinstellingen aan uw voorkeu-
ren aan (bijv. stoel, buitenspiegel, elektrisch
verstelbare stuurkolom [indien aanwezig] en
geprogrammeerde radiozenders).
3. Druk kort op de instelknop S (set) op de
geheugenschakelaar.
4. Druk binnen vijf seconden kort op de geheu-
genknop (1) of (2). Het elektronische voertuig-
informatiecentrum (EVIC) geeft aan welke ge-
heugenpositie is ingesteld.
Auto’s zonder Keyless Enter-N-Go
1. Steek de sleutelhouder in de contactschake-
laar en zet de contactschakelaar in de stand
ON/RUN.
2. Pas alle profielinstellingen aan uw voorkeu-
ren aan (bijv. stoel, buitenspiegel, verstelbare
pedalen [indien aanwezig], elektrisch verstel-
bare stuurkolom [indien aanwezig] en gepro-
grammeerde radiozenders).
3. Druk kort op de instelknop S (set) op de
geheugenschakelaar.4. Druk binnen vijf seconden kort op de geheu-
genknop (1) of (2). Het elektronische voertuig-
informatiecentrum (EVIC) geeft aan welke ge-
heugenpositie is ingesteld.
OPMERKING:

De auto hoeft niet in de stand PARK te
staan voor het instellen van geheugenpo-
sities, maar dit is wel vereist als u een
geheugenpositie wilt oproepen.
• De functie Geheugen oproepen met Re-
mote Linked to Memory (op afstand ge-
koppeld aan geheugen) kan worden inge-
schakeld via het scherm van het
Uconnect® systeem. Raadpleeg de para-
graaf Door de klant te programmeren
functies - Instellingen Uconnect® Access
8.4 in het hoofdstuk Het instrumenten-
paneel voor meer informatie hierover.
Afstandsbediening aan geheugen
koppelen en ontkoppelen
U kunt uw afstandsbedieningen zodanig pro-
grammeren, dat een van de twee vooraf inge- stelde geheugenprofielen wordt opgeroepen als
op de ontgrendelknop van de afstandsbedie-
ning wordt gedrukt.
OPMERKING:
Voordat u de afstandsbedieningen program-
meert moet u de functie
Memory To FOB
(geheugen naar sleutelhouder) selecteren
via het scherm van het Uconnect® systeem.
Raadpleeg de paragraaf Door de klant te
programmeren functies - Instellingen
Uconnect® Access 8.4 in het hoofdstuk
Het instrumentenpaneel voor meer infor-
matie hierover.
Ga als volgt te werk om uw afstandsbediening
te programmeren:
1. Neem de sleutelhouder uit de contactscha-
kelaar (of zet de contactschakelaar in de stand
OFF, voor auto’s die zijn uitgerust met Keyless
Enter-N-Go).
2. Selecteer het gewenste geheugenprofiel (1)
of (2).
11 2

Page 117 of 420

OPMERKING:
Als nog geen geheugenprofiel is ingesteld,
raadpleeg dan de paragraafGeheugenfunc-
tie programmeren voor informatie over het
instellen van een geheugenprofiel.
3. Na het oproepen van het profiel drukt u kort
op de instelknop (S) op de geheugenschakelaar
en vervolgens drukt u kort op de knop (1) of (2).
Als uw auto is uitgerust met EVIC, wordt het
bericht "Memory Profile Set" (geheugenprofiel
ingesteld) (1 of 2) weergegeven in de instru-
mentengroep.
4. Druk binnen 10 seconden kort op de ver-
grendelknop van de afstandsbediening.
OPMERKING:
U kunt uw afstandsbedieningen loskoppe-
len van de geheugeninstellingen door de
stappen 1-4 hierboven te volgen en bij stap 4
op de ontgrendelknop in plaats van de ver-
grendelknop van de afstandsbediening te
drukken.Geheugenpositie oproepen
OPMERKING:
De auto moet in de stand PARK staan om
geheugenposities op te kunnen roepen. Als
u een geheugenpositie probeert op te roe-
pen als de auto niet in de stand PARK staat,
verschijnt er een bericht op het elektronisch
voertuiginformatiecentrum EVIC.
Geheugenpositie oproepen bestuurder één
• Om de geheugeninstellingen voor bestuur-
der één op te roepen met de geheugenscha-
kelaar drukt u op geheugenknop 1 op de
geheugenschakelaar.
• Om de geheugeninstellingen voor bestuur-
der één op te roepen met de afstandsbedie-
ning drukt u op de ontgrendelknop op de
afstandsbediening die is gekoppeld aan ge-
heugenpositie 1.
Geheugenpositie oproepen bestuurder twee
•Om de geheugeninstellingen voor bestuur-
der twee op te roepen met de geheugen-
schakelaar drukt u op geheugenknop 2 op de
geheugenschakelaar. •
Om de geheugeninstellingen voor bestuur-
der twee op te roepen met de afstandsbedie-
ning drukt u op de ontgrendelknop op de
afstandsbediening die is gekoppeld aan ge-
heugenpositie 2.
U kunt het oproepen annuleren door tijdens het
oproepen op één van de geheugenknoppen (S,
1 of 2) te drukken. Als een oproep wordt gean-
nuleerd, stoppen de bestuurdersstoel, de bui-
tenspiegel aan bestuurderszijde en de stuurko-
lom met bewegen. Na een vertraging van één
seconde kunt u een nieuwe geheugenpositie
oproepen.
Easy Entry/ExitDeze functie verstelt automatisch de bestuur-
dersstoel, zodat de bestuurder gemakkelijker
kan in- en uitstappen.
De afstand waarover de bestuurdersstoel zich
zal verplaatsen hangt af van de positie van de
stoel op het moment dat u de sleutelhouder uit
het contact neemt (of de contactschakelaar in
de stand OFF zet, voor auto’s die zijn uitgerust
met Keyless Enter-N-Go).
11 3

Page 118 of 420

•Wanneer u de sleutelhouder uit het contact
neemt (of de contactschakelaar in de stand
OFF zet, voor auto’s die zijn uitgerust met
Keyless Enter-N-Go), beweegt de bestuur-
dersstoel ongeveer 60 mm naar achteren wan-
neer de stoel zich 67,7 mm of meer vóór de
achterste stand bevindt. De stoel keert terug
naar de ingestelde positie zodra u de contact-
schakelaar in de stand ACC of RUN zet.
•Wanneer u de sleutelhouder uit het contact
neemt (of de contactschakelaar in de stand
OFF zet, voor auto’s die zijn uitgerust met
Keyless Enter-N-Go), beweegt de bestuur-
dersstoel naar een positie die 7,7 mm vóór
de achterste stand ligt wanneer de bestuur-
dersstoel zich in een positie tussen de 22,7
mm en 67,7 mm vóór de achterste stand
bevindt. De stoel keert terug naar de inge-
stelde positie zodra u de contactschakelaar
in de stand ACC of RUN zet.
• De functie Easy Entry/Easy Exit is uitgescha-
keld wanneer de bestuurdersstoel zich op
minder dan 22,7 mm vóór de achterste stop
bevindt. Bij deze positie heeft het voor de
bestuurder geen zin om de stoel te verplaat-
sen voor gemakkelijk in- en uitstappen. Elke opgeslagen geheugeninstelling heeft een
bijbehorende positie voor Easy Entry en Easy
Exit.
OPMERKING:
De functie Easy Entry/Easy Exit is af-fabriek
niet ingeschakeld. De functie Easy Entry/
Easy Exit wordt ingeschakeld (of later uitge-
schakeld) via het scherm van het Uconnect®
systeem. Raadpleeg de paragraaf
Door de
klant te programmeren functies - Instellin-
gen Uconnect® Access 8.4 in het hoofdstuk
Het instrumentenpaneel voor meer infor-
matie hierover.
OPENEN EN SLUITEN VAN DE
MOTORKAP
Om de motorkap te openen, moeten er twee
vergrendelingen worden ontgrendeld.
1. Trek aan de hendel die zich onder het instru-
mentenpaneel en vóór het bestuurdersportier
bevindt. 2.
Grijp onder de motorkap, beweeg de veilig-
heidsvergrendeling naar links en open de motor-
kap.
Motorkapontgrendeling
Locatie van de veiligheidsvergrendeling
11 4

Page 119 of 420

LET OP!
Om beschadigingen te voorkomen mag u de
motorkap niet hard dichtslaan. Sluit de motor-
kap met een ferme neerwaartse beweging zo-
dat beide vergrendelingen stevig aangrijpen.
WAARSCHUWING!
Controleer voordat u gaat rijden of de motor-
kap goed vergrendeld is. Als de motorkap
niet volledig vergrendeld is, kan hij opklap-
pen tijdens rijden, waardoor uw zicht wordt
belemmerd. Als u deze waarschuwing niet
opvolgt, kan dit ernstig en zelfs dodelijk letsel
tot gevolg hebben.
VERLICHTING
KoplampschakelaarDe koplampschakelaar bevindt zich aan de
linkerzijde van het instrumentenpaneel, naast
het stuurwiel. De koplampschakelaar regelt debediening van de koplampen, parkeerlampen,
instrumentenverlichting, bagageruimteverlich-
ting en de mistlampen (indien aanwezig).
Draai de koplampschakelaar
rechtsom om de koplampen in te
schakelen. Wanneer de koplamp-
schakelaar is ingeschakeld, zijn ook
de parkeerlampen, de achterlichten,
de kentekenplaatverlichting en de instrumentenpa-
neelverlichting ingeschakeld. Om de koplampen uit
te schakelen, draait u de koplampschakelaar terug
in de stand O (Off, Uit).
OPMERKING:
• De kop- en mistlampen (indien aanwezig)
van uw voertuig zijn uitgerust met kunst-
stoflenzen die lichter zijn en die minder
gevoelig voor steenslag zijn dan glazen
lenzen. Kunststof is minder krasbesten-
dig dan glas. Ga daarom anders te werk
bij het reinigen van de koplamplens.
• Om krassen tot een minimum te beperken
en de lichtopbrengst maximaal te houden,
mogen de koplamplenzen niet met een
droge doek worden schoongemaakt. Ver-
wijder vuil met een milde zeepoplossing
en spoel goed na.
LET OP!
Gebruik nooit schurende reinigingsmiddelen,
oplosmiddelen, staalwol of andere schuur-
middelen om de lenzen te reinigen.
Automatisch inschakelende
koplampen — indien aanwezig
Dit systeem schakelt de koplampen automa-
tisch in of uit in overeenstemming met de
Koplampschakelaar
11 5

Page 120 of 420

sterkte van het omgevingslicht. Om dit systeem
in te schakelen draait u de koplampschakelaar
naar stand A (AUTO).
Bij ingeschakeld systeem is de uitschakelver-
traging van de koplampen ook ingeschakeld.
Dit betekent dat de koplampen nog maximaal
90 seconden lang blijven branden nadat u de
contactschakelaar in de stand OFF hebt gezet.
Om de automatische koplampen uit te schake-
len draait u de koplampschakelaar naar een
andere stand dan AUTO.
OPMERKING:
Bij ingeschakelde automatische stand gaan
de koplampen pas branden zodra de motor
draait.
Koplampen automatisch
inschakelen met ruitenwissers
Als uw auto is uitgerust met automatisch inschake-
lende koplampen dan is deze door de klant te
programmeren functie beschikbaar. Als de koplam-
pen in de modus Automatisch staan en de motor
draait, gaan de koplampen automatisch branden
wanneer de ruitenwisser wordt ingeschakeld.
Raadpleeg de paragraaf"Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC)/Door de klant te program- meren functies"
in het hoofdstuk "Het instrumen-
tenpaneel" voor meer informatie hierover.
Als uw auto is uitgerust met een regensensor
en als deze is ingeschakeld, dan gaan de
koplampen automatisch branden nadat de rui-
tenwissers binnen ongeveer een minuut vijf
wiscycli hebben uitgevoerd. De koplampen wor-
den vier minuten nadat de ruitenwissers zijn
gestopt, weer uitgeschakeld. Zie “Ruitenwis-
sers en sproeiers” in dit hoofdstuk voor meer
informatie.
OPMERKING:
Als uw koplampen overdag worden inge-
schakeld, dan worden de lampjes op het
instrumentenpaneel automatisch gedimd
zodat ze niet zo fel branden als in het don-
ker. Raadpleeg Verlichtingin dit hoofdstuk
voor meer informatie.
Automatisch grootlicht — Indien
aanwezig
Het automatisch-grootlichtsysteem zorgt voor
meer licht van de koplampen in het donker door
automatische regeling van het grootlicht met
behulp van een op de achteruitkijkspiegel ge-
monteerde digitale camera. Deze camera de- tecteert de verlichting van andere voertuigen en
zorgt ervoor dat automatisch van grootlicht naar
dimlicht wordt geschakeld totdat naderende
voertuigen uit het zicht van de camera zijn
verdwenen.
OPMERKING:

Als de voorruit of spiegel voor automa-
tisch grootlicht wordt vervangen, moet de
spiegel voor automatisch grootlicht op-
nieuw worden gericht om zeker te zijn van
een correcte werking. Neem contact op
met uw erkende dealer.
• Als de koplampen en achterlichten van
voertuigen in het blikveld van de camera
defect zijn, met modder zijn bespat of
gedeeltelijk aan het zicht worden onttrok-
ken, zal uw grootlicht langer blijven bran-
den (dichter bij het andere voertuig). Het
systeem zal ook niet correct werken als
de voorruit of cameralens zijn bedekt met
vuil, vet of andere obstakels (sticker, tol-
kastje, etc.).
11 6

Page:   < prev 1-10 ... 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 ... 420 next >