JEEP GRAND CHEROKEE 2018 Instructieboek (in Dutch)
Page 151 of 410
Uitlaatgas
WAARSCHUWING!
Uitlaatgassen kunnen gezondheidsproble-
men veroorzaken of zelfs dodelijk zijn. Ze
bevatten koolmonoxide (CO), een kleur- en
geurloos gas. Het inademen ervan kan be-
wusteloosheid en vergiftiging veroorzaken.
Volg de volgende veiligheidsvoorschriften
om het inademen van koolmonoxide te
vermijden:
• Laat de motor niet langer in een gesloten
garage of ruimte draaien dan noodzake-
lijk is om de auto te verplaatsen.
• Wanneer u met open kofferdeksel/
achterklep/achterportieren moet rijden,
zorg er dan voor dat alle ramen gesloten
zijn en dat de BLOWER-schakelaar van
de klimaatregeling in een hoge stand
staat. Schakel de recirculatiestand NIET
in.
• Als u in een geparkeerde auto moet zit-
ten met een draaiende motor, stel dan de
verwarming of de koeling zodanig af dat
er buitenlucht in de auto wordt aangezo-
WAARSCHUWING!
gen. Zet de aanjager op een hoog toeren-
tal.
De beste bescherming tegen koolmonoxide-
vergiftiging is een goed onderhouden uitlaat-
systeem.
Wanneer u merkt dat het uitlaatgeluid is
veranderd, uitlaatgassen in de auto ruikt of
als de onder- of achterzijde van de auto is
beschadigd, is er mogelijk sprake van lekkage
in het uitlaatsysteem. Laat een vakbekwame
monteur het volledige uitlaatsysteem en de
naburige carrosseriedelen controleren op
breuk, schade, slijtage of verplaatsingen.
Open naden of losse verbindingen kunnen
ertoe leiden dat uitlaatgassen binnendringen
in het interieur. Laat het uitlaatsysteem ook
altijd controleren wanneer de auto op een
hefbrug wordt gezet voor het verversen van
smeervet of olie. Laat indien nodig onderde-
len vervangen.
Aanbevolen veiligheidscontroles in de auto
Veiligheidsgordels
Controleer regelmatig de autogordels op
scheuren, rafels en losse delen. Laat bescha-
digde onderdelen onmiddellijk vervangen.
Probeer niet zelf de gordels aan te passen of
uit elkaar te halen.
De gordelsystemen voorin moeten na een
aanrijding worden vervangen. Gordelsyste-
men achterin moeten na een aanrijding direct
worden vervangen als ze zijn beschadigd (op-
rolmechanisme verbogen, scheuren in de gor-
del, enz.). Wanneer er ook maar de geringste
twijfel bestaat over de toestand van de veilig-
heidsgordels of de oprolmechanismen, laat
de veiligheidsgordel dan vervangen.
Waarschuwingslampje voor het airbagsys-
teem
Het airbaglampjegaat ter controle vier
tot acht seconden branden nadat u de con-
tactschakelaar de eerste keer in de stand
ON/RUN hebt gezet. Wanneer het lampje niet
brandt tijdens het starten, blijft branden of
gaat branden tijdens het rijden, moet het
149
Page 152 of 410
systeem zo snel mogelijk door uw erkende
dealer worden nagekeken. Na de gloeilamp-
controle gaat dit lampje branden met één
geluidssignaal wanneer er een storing in de
airbag is gedetecteerd. Het blijft branden tot
de storing is verholpen. Als het lampje met
tussenpozen gaat branden of blijft branden
tijdens het rijden, laat dan onmiddellijk uw
voertuig door uw erkende dealer controleren.
Raadpleeg de paragraaf "Beveiligingssyste-
men voor inzittenden" in het hoofdstuk "Vei-
ligheid" voor meer informatie.
Ontdooi-inrichting
Controleer de werking door de ontdooistand
te selecteren en de aanjager in een hoge
stand te zetten. U moet nu de lucht kunnen
voelen die langs de voorruit geblazen wordt.
Bezoek uw erkende dealer als de ontdooi-
inrichting niet werkt.
Veiligheidsinformatie over vloermatten
Plaats uitsluitend vloermatten die overeenko-
men met de afmetingen van uw voertuig.
Gebruik alleen een vloermat die met de be-
diening van het gaspedaal, rem- of
koppelingspedaal niet hindert. U mag alleenvloermatten gebruiken die goed zijn beves-
tigd met de speciale vloermatbevestigingen,
zodat de matten niet kunnen verschuiven en
de beweging van het gaspedaal, rem- of
koppelingspedaal niet kunnen belemmeren
of de veilige besturing van uw voertuig op een
andere manier kunnen hinderen.
WAARSCHUWING!
Een verkeerd bevestigde, beschadigde,
gevouwen, of gestapelde vloermat, of be-
schadigde vloermatbevestigingen kunnen
er voor zorgen dat de vloermat de bewe-
ging van het gaspedaal, rem of koppe-
lingspedalen belemmert en dit kan leiden
tot verlies van de controle over het voer-
tuig. Om ERNSTIG LETSEL of DODE-
LIJKE AFLOOP te voorkomen:
• Maak uw vloermat ALTIJD goed vast
met gebruik van de vloermatbevestigin-
gen. Plaats uw vloermat NIET onderste-
boven of achterstevoren. Trek regelmatig
licht aan de mat om te controleren of de
mat goed vastligt door de vloermatbe-
vestigingen.
WAARSCHUWING!
• VERWIJDER ALTIJD DE BESTAANDE
VLOERMAT UIT HET VOERTUIG
alvorens een andere vloermat neer te
leggen. Plaats of stapel NOOIT een extra
vloermat bovenop een bestaande vloer-
mat.
• Plaats UITSLUITEND vloermatten die
ontworpen zijn voor uw voertuig. Plaats
NOOIT een vloermat die niet goed kan
worden aangebracht en bevestigd in uw
voertuig. Als een vloermat moet worden
vervangen, gebruik dan alleen een FCA
goedgekeurde vloermat voor de speci-
fieke uitvoering, het model en het jaar
van uw voertuig.
• Gebruik UITSLUITEND de bestuurders-
vloermat voor het daarvoor bestemde
vloerpaneel aan de bestuurderskant.
Parkeer het voertuig naar behoren met
de motor uitgeschakeld, trap het gaspe-
daal, de rem en het koppelingspedaal
(indien aanwezig) helemaal in om te
controleren of de vloermat in de weg zit.
Als uw vloermat in de weg zit bij de
beweging van een pedaal, of niet goed is
VEILIGHEID
150
Page 153 of 410
WAARSCHUWING!
bevestigd op de vloer, verwijder de vloer-
mat dan uit het voertuig en leg de vloer-
mat in de kofferbak.
• Gebruik UITSLUITEND de passagiers-
vloermat voor het daarvoor bestemde
vloerpaneel aan passagierszijde.
• Voorkom ALTIJD dat er tijdens het rijden
voorwerpen op de vloer aan bestuurders-
zijde kunnen vallen of glijden. Voorwer-
pen kunnen beklemd raken onder gaspe-
daal, rem of koppelingspedalen en dit
kan leiden tot verlies van de controle
over het voertuig.
• Plaats NOOIT voorwerpen onder de
vloermat (bijv. doeken, sleutels enz.).
Deze voorwerpen kunnen de positie van
de vloermat veranderen en dit kan leiden
tot hindering van de beweging van het
gaspedaal, rem of koppelingspedaal.
• Als de vloerbedekking van het voertuig is
verwijderd en opnieuw geplaatst, beves-
tig de vloerbedekking dan altijd naar
behoren op de vloer en controleer of de
vloermatbevestigingen goed vastzitten
aan de vloerbedekking. Druk elk pedaal
WAARSCHUWING!
volledig in om te controleren op hinde-
ring van de beweging van het gaspedaal,
rem of koppelingspedalen en plaats ver-
volgens de vloermatten opnieuw.
• Het wordt aanbevolen om uitsluitend
milde zeep en water te gebruiken voor
het reinigen van uw vloermatten. Na het
reinigen moet u altijd controleren of uw
vloermat correct is geplaatst en beves-
tigd met behulp van de vloermatbevesti-
gingen door licht aan de mat te trekken.
Veiligheidscontroles buiten de auto
Banden
Controleer de banden op overmatige of onge-
lijkmatige slijtage. Controleer de banden op
stenen, spijkers, glas of andere voorwerpen
die in het loopvlak of de wang vast zijn blijven
zitten. Controleer het loopvlak op sneden en
scheuren. Controleer de wangen op sneden,
scheuren en bobbels. Controleer of de wiel-moeren stevig zijn aangedraaid. Controleer
de bandenspanning (met inbegrip van het
reservewiel) wanneer de banden koud zijn.
Lights (verlichting)
Laat iemand de werking van de rem- en
buitenverlichting controleren terwijl u in de
auto de verlichting bedient. Controleer de
controlelampjes voor de richtingaanwijzers
en het grootlicht op het instrumentenpaneel.
Portiersloten
Controleer of de portieren goed sluiten en
worden vergrendeld.
Vloeistoflekkage
Kijk na een nacht parkeren onder het voer-
tuig. Controleer op brandstof-, koelvloeistof-,
olie- of andere vloeistoflekkage. Ook wanneer
u een benzinelucht ruikt of lekkage van
brandstof of remvloeistof vermoedt. De oor-
zaak moet onmiddellijk worden opgespoord
en verholpen.
151
Page 154 of 410
WAARSCHUWING!
Om ERNSTIG LETSEL of DODELIJKE
LETSEL te voorkomen wanneer u "Track-
Use"-onderdelen en -uitrusting gebruikt:
• Gebruik NOOIT "Track-Use"-uitrusting
op de openbare weg. FCA US LLC geeft
geen toestemming voor het gebruik van
"Track-Use"-uitrusting op de openbare
weg.
• Het beoogde gebruik van "Track-Use"-
onderdelen is voor racevoertuigen op
wedstrijdcircuits. Om de veiligheid van
de bestuurder te garanderen, moeten
ingenieurs toezicht houden op het mon-
teren van "Track-Use"-onderdelen.
WAARSCHUWING!
• FCA US LLC geeft geen toestemming
voor het monteren of het gebruiken van
"Track-Use"-onderdelen op een nieuw
voertuig dat nog niet voor de eerste keer
is verkocht.
WAARSCHUWING!
Om ERNSTIG LETSEL of DODELIJKE AF-
LOOP te voorkomen:
• Verwijder ALTIJD "Track-Use"-uitrusting
voordat u op de openbare weg gaat rij-
den.
WAARSCHUWING!
• Draag ALTIJD de driepuntsgordel tijdens
het rijden op de openbare weg.
• Bij een aanrijding bestaat het risico dat
u en uw passagiers aanmerkelijk ernsti-
ger letsel oplopen wanneer de veilig-
heidsgordels niet op de juiste wijze wor-
den gedragen. U kunt in aanraking
komen met de binnenkant van uw auto
of met andere passagiers of uit de auto
worden geslingerd.
VEILIGHEID
152
Page 155 of 410
STARTEN EN RIJDEN
DE MOTOR STARTEN — BEN-
ZINE.....................155
Automatische versnellingsbak......155
Normaal starten...............155
DE MOTOR STARTEN — 3.0-LITER
DIESELMOTOR..............157
Automatische versnellingsbak.......158
Normaal starten...............158
AANBEVELINGEN VOOR
INRIJDEN.................158
3.6-liter en 5.7-liter motoren.......158
Dieselmotor..................159
SRT-motoren.................159
HANDREM................160
AUTOMATISCHE VERSNELLINGS-
BAK .....................162
Sleutelblokkering..............163
Blokkeersysteem rem/transmissie. . . .163
ECO-modus..................163
Achttraps automatische transmissie . . .164
SPORTMODUS — INDIEN AANWE-
ZIG ......................167
WERKING VAN DE VIERWIELAAN-
DRIJVING.................167
Bedieningsaanwijzingen/
voorzorgsmaatregelen Quadra-Trac I —
indien aanwezig...............167
Bedieningsaanwijzingen/
voorzorgsmaatregelen Quadra-Trac II —
indien aanwezig...............167
Schakelstanden...............168
Schakelprocedures.............169
Quadra-Drive II-systeem — indien
aanwezig...................172
QUADRA-LIFT — INDIEN AANWE-
ZIG ......................172
Omschrijving.................172
Standen van de luchtvering........175
Berichten Display in
instrumentengroep.............176
Bediening...................176
SELEC-TERRAIN — INDIEN AAN-
WEZIG....................177
Selec-Terrain-modus selecteren......177
Berichten Display in
instrumentengroep.............178
SELEC-TRACK — INDIEN AANWE-
ZIG (SRT).................178
Custom....................179
Actief dempingssysteem..........179
Launch Control— Indien aanwezig. . . .180
Richtlijnen voor gebruik op het circuit .181
STOP/START-SYSTEEM - INDIEN
AANWEZIG................183
Automatische modus............183
Mogelijke oorzaken waarom de motor niet
automatisch stopt.............184
De motor starten in de stand autostop .185
Het Stop/Start-systeem handmatig
uitschakelen.................185
Het Stop/Start-systeem handmatig
inschakelen..................186
Systeemstoring...............186
CRUISECONTROL...........186
Activering...................187
STARTEN EN RIJDEN
153
Page 156 of 410
De gewenste snelheid instellen.....187
De snelheid aanpassen...........187
Snelheid hervatten.............188
Accelereren om in te halen........188
Uitschakelen.................188
ADAPTIEVE CRUISECONTROL
(ACC) ....................189
Activering..................189
Gewenste snelheid instellen........189
De snelheid aanpassen...........190
Hervatten...................191
Uitschakelen................192
Volgafstand instellen............192
Werking van ACC bij stoppen.......192
Modus wijzigen...............193
PARKSENSE PARKEERHULPSYS-
TEEM....................194
ParkSense sensoren.............194
ParkSense in-/uitschakelen........194
Display in de instrumentengroep.....194
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
ParkSense..................195
PARKSENSE PARKEERSENSOREN
VOOR EN ACHTER...........196
ParkSense sensoren.............196
In-/uitschakelen...............197
In- en uitschakelen.............197
Rijden met aanhanger...........197
Algemene waarschuwingen........197
ACTIEF PARKEERHULPSYSTEEM
PARKSENSE — INDIEN
AANWEZIG................198
RIJSTROOKDETECTIE........199
Werking van rijstrookdetectie.......199
Rijstrookdetectie in- of uitschakelen. . .200
PARKVIEW ACHTERUITRIJCA-
MERA ...................200
Symbolen en berichten op het display. .200
BRANDSTOF TANKEN — BENZINE-
MOTOR...................201
Noodontgrendeling voor
brandstofvulklep...............203
BRANDSTOF TANKEN — DIESEL-
MOTOR...................203
Gebruik van verontreinigde brandstof
vermijden...................205
Brandstofopslag — dieselbrandstof . . .205
Diesel Exhaust Fluid (DEF)........206
TREKKEN VAN EEN
AANHANGER..............209
Trekgewichten (maximale
aanhangergewichten) — Niet-SRT. . . .209
Trekgewichten (maximale
aanhangergewichten) — SRT.......211
Trekhaakkap verwijderen (Summit-
modellen) — indien aanwezig.......212
Trekhaakkap verwijderen (SRT-modellen) —
indien aanwezig...............213
DE AUTO SLEPEN ACHTER EEN
CAMPER..................214
Slepen van deze auto achter een ander
voertuig....................215
Slepen achter een camper - modellen met
tweewielaandrijving.............216
Slepen achter een camper — Quadra-Trac I
(tussenbak met één versnelling) modellen
met vierwielaandrijving...........216
Slepen achter een camper — Quadra–Trac
II/Quadra–Drive II modellen met
vierwielaandrijving.............217
STARTEN EN RIJDEN
154
Page 157 of 410
DE MOTOR STARTEN —
BENZINE
Doe het volgende voordat u uw auto start: stel
uw stoel in, stel de binnen- en buitenspiegels
in, doe uw veiligheidsgordel om en verzoek
eventuele passagiers ook hun veiligheidsgor-
del om te doen.
WAARSCHUWING!
• Breng het voertuig altijd eerst volledig
tot stilstand voordat u het verlaat, zet de
automatische versnellingsbak altijd in
de stand PARK en trek de parkeerrem
aan.
• Zorg er altijd voor dat de Keyless Ignition
Node in de stand "OFF" staat. Verwijder
daarna de sleutelhouder uit het voertuig
en vergrendel het voertuig.
• Laat nooit kinderen alleen in een auto
achter of in de buurt van een auto die
niet is afgesloten. Kinderen zonder toe-
zicht achterlaten in een auto is om ver-
schillende redenen gevaarlijk. Kinderen
of derden lopen dan het risico op ernstig
of zelfs dodelijk letsel. Waarschuw kin-
WAARSCHUWING!
deren dat ze niet aan de handrem, het
rempedaal of de schakelhendel mogen
komen.
• Laat de sleutelhouder niet achter in of in
de buurt van de auto (of op een voor
kinderen bereikbare plaats) en laat het
contact van een voertuig met Keyless
Enter-N-Go niet in de stand ACC of ON/
RUN staan. Een kind zou de knoppen
van de elektrische raambediening of an-
dere schakelaars kunnen bedienen of de
auto in beweging kunnen zetten.
• Laat nooit kinderen of dieren achter in
een geparkeerde auto bij warm weer. De
warmte in het interieur kan ernstige ge-
zondheidsproblemen veroorzaken en
zelfs dodelijk zijn.
Automatische versnellingsbak
De schakelhendel moet in de stand NEU-
TRAL of PARK staan voordat u de motor kunt
starten. Trap het rempedaal in voordat u naar
een rijstand schakelt.
LET OP!
De versnellingsbak kan beschadigd raken
indien de volgende voorzorgsmaatregelen
niet in acht genomen worden:
• Schakel niet vanuit REVERSE, PARK of
NEUTRAL naar een van de rijstanden bij
een hoger motortoerental dan stationair.
• Schakel alleen naar PARK als de auto
volledig stilstaat.
• Schakel alleen naar of uit REVERSE, als
de auto volledig stilstaat en de motor
stationair draait.
• Voordat u naar een versnelling schakelt,
moet u het rempedaal stevig intrappen.
Normaal starten
Motor inschakelen met de knop ENGINE START/
STOP
1. De schakelhendel moet in de stand PARK
of NEUTRAL staan.
2. Houd het rempedaal ingetrapt terwijl u
één keer op de knop ENGINE START/
STOP drukt.
155
Page 158 of 410
3. Het systeem neemt het dan over en pro-
beert de auto te starten. Als de auto niet
start, wordt de startmotor automatisch na
10 seconden uitgeschakeld.
4. Als u de startpogingen wilt onderbreken
voordat de motor aanslaat, drukt u nog-
maals op de knop.
OPMERKING:
Bij normaal starten van een koude of warme
motor hoeft u het gaspedaal niet te bedienen.
Motor uitschakelen met de knop ENGINE START/
STOP (motor aan/uit)
1. Zet de schakelhendel in de stand PARK
en druk vervolgens kort op de knop EN-
GINE START/STOP (motor aan/uit).
2. Het contact keert terug naar de stand OFF.
3. Als de schakelhendel niet in de stand
PARK staat (terwijl het voertuig stilstaat)
en één keer op de knop ENGINE START/
STOP wordt gedrukt, selecteert de trans-
missie automatisch de stand PARK en
wordt de motor uitgeschakeld. Het con-
tact blijft echter in de stand ACC (NIET destand OFF). Verlaat een auto nooit als
deze niet in de stand PARK staat, omdat
de auto dan kan wegrollen.
4. Als de schakelhendel in de stand NEU-
TRAL staat en de rijsnelheid lager is dan
8 km/h (5 mph), wordt de motor uitge-
schakeld als één keer op de knop START/
STOP wordt gedrukt. Het contact blijft in
de stand ACC.
5. Als de rijsnelheid hoger is dan 8 km/h
(5 mph), moet de knop ENGINE START/
STOP twee seconden ingedrukt worden
gehouden (of drie keer achtereen kort
worden ingedrukt) om de motor uit te
schakelen. Het contact blijft in de stand
ACC (NIET de stand OFF) als de motor
wordt uitgeschakeld wanneer de trans-
missie niet in de stand PARK staat.
OPMERKING:
Het systeem wordt automatisch uitgescha-
keld en het contact gaat in de stand OFF na
30 minuten zonder activiteit als het contact
in de stand ACC of RUN (motor draait niet) is
blijven staan en de versnellingsbak in PARK
staat.Functies van knop ENGINE START/STOP — rem-
pedaal NIET ingetrapt (in de stand PARK of
NEUTRAL)
De ENGINE START/STOP knop werkt het-
zelfde als een contactslot. Deze heeft drie
standen: OFF, ACC en RUN. Om het contact
in een andere stand te zetten zonder het
voertuig te starten en om de accessoires te
kunnen gebruiken, volgt u de onderstaande
stappen:
1. U begint met het contact in de stand OFF.
2. Druk eenmaal op de knop ENGINE
START/STOP om het contact in de stand
ACC te zetten (de instrumentengroep
geeft "ACC" weer).
3. Druk nogmaals op de knop ENGINE
START/STOP om het contact in de stand
RUN te zetten (de instrumentengroep
geeft "ON/RUN" weer).
4. Druk een derde keer op de knop ENGINE
START/STOP om het contact in de stand
OFF te zetten (de instrumentengroep
geeft "OFF" weer).
STARTEN EN RIJDEN
156
Page 159 of 410
DE MOTOR STARTEN —
3.0-LITER DIESELMOTOR
Voordat u het voertuig start, moet u uw stoel
verstellen, de binnen- en buitenspiegels ver-
stellen en uw veiligheidsgordel vastmaken.
De startmotor mag niet langer dan 30 secon-
den worden bediend om de motor te starten.
Wacht enkele minuten tussen startpogingen
om de startmotor tegen oververhitting te
beschermen.
WAARSCHUWING!
• Breng het voertuig altijd eerst volledig
tot stilstand voordat u het verlaat, zet de
automatische versnellingsbak altijd in
de stand PARK en trek de parkeerrem
aan.
• Zorg er altijd voor dat de Keyless Ignition
Node in de stand "OFF" staat. Verwijder
daarna de sleutelhouder uit het voertuig
en vergrendel het voertuig.
• Laat nooit kinderen alleen in een auto
achter of in de buurt van een auto die
niet is afgesloten. Kinderen zonder toe-
WAARSCHUWING!
zicht achterlaten in een auto is om ver-
schillende redenen gevaarlijk. Kinderen
of derden lopen dan het risico op ernstig
of zelfs dodelijk letsel. Waarschuw kin-
deren dat ze niet aan de handrem, het
rempedaal of de schakelhendel mogen
komen.
• Laat de sleutelhouder niet achter in of in
de buurt van de auto (of op een voor
kinderen bereikbare plaats) en laat het
contact van een voertuig met Keyless
Enter-N-Go niet in de stand ACC of ON/
RUN staan. Een kind zou de knoppen
van de elektrische raambediening of an-
dere schakelaars kunnen bedienen of de
auto in beweging kunnen zetten.
• Laat nooit kinderen of dieren achter in
een geparkeerde auto bij warm weer. De
warmte in het interieur kan ernstige ge-
zondheidsproblemen veroorzaken en
zelfs dodelijk zijn.OPMERKING:
Wanneer de motor wordt gestart bij een zeer
lage omgevingstemperatuur kan dit witte
rook tot gevolg hebben. Het roken houdt op
naarmate de motor warmer wordt.
LET OP!
• De startmotor mag 30 seconden worden
bediend om de motor te starten. Als de
motor niet start binnen deze tijd, dient u
ten minste twee minuten te wachten om
de startmotor te laten afkoelen voordat u
opnieuw start.
• Als het controlelampje "Water in brand-
stof" blijft branden, START de motor
NIET alvorens het water uit de brand-
stoffilters af te tappen om schade aan de
motor te voorkomen. Raadpleeg de para-
graaf "Brandstof aftappen/
waterscheidingsfilter" in het hoofdstuk
"Service en onderhoud" in het dieselsup-
plement voor meer informatie. Dit vindt
u in de online informatie voor de eige-
naar.
157
Page 160 of 410
Automatische versnellingsbak
Start de motor met de schakelhendel in de
stand PARK. Trap het rempedaal in voordat u
een rijstand inschakelt.
Normaal starten
Let op de lampjes op het instrumentenpaneel
tijdens het starten van de motor.
OPMERKING:
Bij normaal starten van een koude of warme
motor hoeft u het gaspedaal niet te bedienen
1. Trek altijd de handrem aan.
2. Houd het rempedaal ingetrapt terwijl u
één keer op de knop ENGINE START/
STOP drukt.
OPMERKING:
Een vertraging voor het starten van maxi-
maal vijf seconden is mogelijk onder zeer
koude omstandigheden. Het controle-
lampje "Wachten met starten" gaat bran-
den tijdens het voorgloeien. Als het con-
trolelampje "Wachten met starten"
uitgaat, slaat de motor automatisch aan.
LET OP!
Als het controlelampje "Water in brand-
stof" blijft branden, START de motor NIET
alvorens het water uit de brandstoffilters
af te tappen om schade aan de motor te
voorkomen. Raadpleeg de paragraaf
"Brandstof aftappen/
waterscheidingsfilter" in het hoofdstuk
"Service en onderhoud" in het dieselsup-
plement voor meer informatie. Dit vindt u
in de online informatie voor de eigenaar.
3. Het systeem schakelt automatisch de
startmotor in om de motor te starten. Als
de auto niet start, wordt de startmotor
automatisch na 25 seconden
uitgeschakeld.
4. Als u de startpogingen wilt onderbreken
voordat de motor aanslaat, drukt u nog-
maals op de knop.
5. Controleer of het waarschuwingslampje
oliedruk gedoofd is.
6. Zet de handrem vrij.
AANBEVELINGEN VOOR
INRIJDEN
3.6-liter en 5.7-liter motoren
De aandrijflijn (motor, transmissie, koppeling
en achteras) in uw nieuwe auto vereist geen
lange inrijperiode.
Rijd de eerste 500 km (300 mijl) rustig. Na
de eerste 100 km (60 mijl) kunt u het beste
een snelheid tot 80 à 90 km/u (50 à 55 mph)
aanhouden.
Terwijl u met constante snelheid rijdt, draagt
nu en dan kort accelereren met plankgas,
binnen de grenzen van de geldende verkeers-
regels, bij aan een goed inrijdproces. Accele-
reren met plankgas in een lage versnelling
kan echter schadelijk zijn en moet worden
vermeden.
De motorolie, transmissievloeistof en smeer-
middel voor assen die in de fabriek zijn aan-
gebracht, zijn van hoogwaardige kwaliteit en
energiebesparend. Houd bij het verversen
van de olie, vloeistof en smeermiddel reke-
ning met het te verwachten klimaat waarin de
auto wordt gebruikt. Raadpleeg de paragraaf
STARTEN EN RIJDEN
158