JEEP GRAND CHEROKEE 2018 Instructieboek (in Dutch)
Page 171 of 410
WAARSCHUWING!
altijd aangetrokken zijn als de bestuurder
niet in de auto zit.
4WD LOW
Deze groep is bedoeld voor vierwielaandrij-
ving met lage snelheid. Hij zorgt voor een
grotere overbrengingsverhouding waardoor er
meer koppel aan zowel de voor- als achterwie-
len kan worden geleverd en daarmee extra
tractie en maximale trekkracht, uitsluitend
op onverharde, gladde wegen. Rijd niet snel-
ler dan 25 mph (40 km/u).
OPMERKING:
Raadpleeg de paragraaf "Selec-Terrain — in-
dien aanwezig" voor meer informatie over de
verschillende instellingen en het bedoelde
gebruik.
Schakelprocedures
Vierwielaandrijving HI (HOOG) naar Vier-
wielaandrijving LOW (LAAG)
Bij een voertuigsnelheid tussen de 0 en de
5 km/u (0 en 3 mph), als de contactschake-
laar in de stand ON staat of als de motorloopt, schakelt u de transmissie naar "N" en
drukt u één keer op de knop “4WD LOW” op
de tussenbakschakelaar. Het controlelampje
“4WD LOW” in de instrumentengroep gaat
knipperen en blijft branden wanneer het
schakelen is voltooid.OPMERKING:
Als schakelcondities/blokkeringen niet wor-
den bereikt, of er een beschermingsconditie
voor de motortemperatuur van de tussenbak
aanwezig is, gaat het bericht "For 4x4 Low
Slow Below 3 mph (5 km/h) Put Trans in N
Press 4 Low" (voor 4x4 laag langzaam onder
5 km/u (3 mph), zet versnelling in N, druk op
4 Low) knipperen in het display in de instru-
mentengroep. Raadpleeg de paragraaf "Dis-
play in de instrumentengroep" in het hoofd-
stuk "Uw Instrumentenpaneel leren kennen"
voor meer informatie hierover.
4WD LOW naar 4WD HI
Bij een voertuigsnelheid tussen de 0 en de
5 km/u (0 en 3 mph), als de contactschake-
laar in de stand ON staat of als de motor
loopt, schakelt u de transmissie naar NEU-
TRAL en drukt u één keer op de knop “4WD
LOW” op de tussenbakschakelaar. Het con-
trolelampje “4WD LOW” op de instrumenten-
groep gaat knipperen en dooft nadat het
schakelen is voltooid.
Tussenbakschakelaar
169
Page 172 of 410
OPMERKING:
• Als schakelcondities/blokkeringen niet wor-
den bereikt, of er een beschermingscondi-
tie voor de motortemperatuur van de tus-
senbak aanwezig is, gaat het bericht "For
4x4 High Slow Below 3 mph (5 km/h) Put
Trans in N push 4 Low" (Voor 4x4 hoog
langzaam onder 5 km/u (3 mph), zet ver-
snelling in N, druk op 4 Low) knipperen in
het display in de instrumentengroep. Raad-
pleeg de paragraaf "Display in de instru-
mentengroep" in het hoofdstuk "Uw Instru-
mentenpaneel leren kennen" voor meer
informatie hierover.
• Het is mogelijk om naar en uit 4WD LOW te
schakelen als de auto helemaal stilstaat; er
kunnen echter problemen ontstaan omdat
de koppelingstanden dan mogelijk niet
goed zijn uitgelijnd. Mogelijk moet u een
aantal schakelpogingen doen om de koppe-
lingstanden uit te lijnen en de overschake-
ling te voltooien. De beste methode is tij-
dens het rollen van de auto tussen de 0 en
de 5 km/u (0 tot 3 mph). Als de auto sneller
rijdt dan 5 km/u (3 mph) dan verhindert de
tussenbak het schakelen.Naar de stand NEUTRAL (N) schakelen
WAARSCHUWING!
Als u de auto zonder toezicht achterlaat
terwijl de tussenbak in de stand NEUTRAL
(N) staat en de handrem niet helemaal is
aangetrokken, kunnen u of anderen (dode-
lijk) gewond raken. In de NEUTRAL-stand
(N) wordt het contact met de aandrijflijn
van zowel de aandrijfas voor als achter
verbroken, zodat de auto in beweging kan
komen, zelfs als de versnellingsbak in de
stand PARK is gezet. De handrem moet
altijd aangetrokken zijn als de bestuurder
niet in de auto zit.
1. Breng het voertuig volledig tot stilstand,
terwijl de motor draait.
2. Houd het rempedaal ingetrapt.
3. Schakel de versnellingsbak in NEUTRAL.
4. Als het voertuig is uitgerust met Quadra-
Lift luchtvering, controleert u of het voer-
tuig op de normale rijhoogte is ingesteld.
5. Gebruik een balpen of soortgelijk voor-
werp en houd daarmee gedurende vier
seconden de verzonken knop NEUTRAL(N) van de tussenbak (deze bevindt zich
bij de modusschakelaar) ingedrukt. Het
lampje achter het NEUTRAL (N)-symbool
gaat knipperen om aan te geven dat wordt
geschakeld. Het lampje stopt met knippe-
ren (en blijft branden) nadat het schake-
len naar NEUTRAAL (N) voltooid is. De
melding "NEUTRAL" (neutraal) verschijnt
op het display in de instrumentengroep.
Raadpleeg de paragraaf "Display in de
instrumentengroep" in het hoofdstuk "Uw
Instrumentenpaneel leren kennen" voor
meer informatie hierover.
NEUTRAAL (N)-schakelaar
STARTEN EN RIJDEN
170
Page 173 of 410
6. Nadat het schakelen voltooid is en het
NEUTRAL (N)-lampje blijft branden, laat
u de knop NEUTRAL (N) los.
7. Schakel de versnellingsbak in REVERSE
(achteruit).
8. Laat het rempedaal gedurende vijf secon-
den los en zorg ervoor dat de auto niet
gaat rollen.
9. Houd het rempedaal ingetrapt. Schakel
de transmissie weer naar de stand
NEUTRAL.
10. Trek de handrem stevig aan.
11. Met de transmissie en de tussenbak in
de stand NEUTRAL, houdt u de knop
START/STOP ingedrukt totdat de motor
wordt uitgeschakeld.
12. Zet de schakelhendel in de stand PARK.
Laat het rempedaal los.
13. Druk twee keer op de knop STOP/START
(zonder het rempedaal in te trappen) om
het contact in de stand OFF te zetten.14. Zet de handrem pas vrij nadat het voer-
tuig op de juiste manier aan een sleep-
voertuig is gekoppeld.
OPMERKING:
Als schakelcondities/vergrendelingen niet
worden bereikt, gaat het bericht "To Tow Ve-
hicle Safely, Read Neutral Shift Procedure in
Owners Manual" (lees schakelprocedure voor
neutraal in instructieboekje om voertuig vei-
lig te slepen) knipperen in het display in de
instrumentengroep. Raadpleeg de paragraaf
"Display in de instrumentengroep" in het
hoofdstuk "Uw Instrumentenpaneel leren
kennen" voor meer informatie hierover.
Uit de stand NEUTRAAL (N) schakelen
Gebruik de volgende procedure om uw voer-
tuig voor te bereiden op normaal gebruik.
1. Breng het voertuig volledig tot stilstand.
2. Trek de handrem stevig aan.
3. Start de motor.
4. Houd het rempedaal ingetrapt.
5. Schakel de versnellingsbak in NEUTRAL.6. Gebruik een balpen of soortgelijk voor-
werp en houdt daarmee gedurende één
seconde de verzonken knop NEUTRAL (N)
van de tussenbak (bevindt zich bij de
modusschakelaar) ingedrukt.
7. Wanneer het NEUTRAL (N)-lampje uit-
gaat, laat u de NEUTRAL (N)-knop los.
8. Nadat de knop NEUTRAL (N) is losgela-
ten, schakelt de tussenbak naar de stand
die wordt aangegeven door de
modusschakelaar.NEUTRAAL (N)-schakelaar
171
Page 174 of 410
Quadra-Drive II-systeem — indien
aanwezig
Het optionele Quadra-Drive II systeem is uit-
gerust met twee koppeloverbrengingskoppe-
lingen. De koppelingen bevatten een ach-
teras met elektronisch beperkt
slipdifferentieel (ELSD) en de Quadra-Trac II
tussenbak. De optionele ELSD-as is volledig
automatisch en vereist geen input van de
bestuurder. Onder normale rijomstandighe-
den werkt het systeem als een standaard as
die het koppel gelijkmatig verdeeld over de
linker en de rechter wielen. Bij een tractie-
verschil tussen de linker en de rechter wielen
detecteert de koppeling een snelheidsver-
schil. Wanneer één wiel sneller gaat draaien
dan het andere wordt het koppel van het wiel
met de minste tractie automatisch overge-
bracht naar het wiel met tractie. Hoewel de
tussenbak en de askoppeling qua ontwerp
verschillen, werken ze hetzelfde. Raadpleeg
de informatie over het schakelen van een
Quadra-Trac II tussenbak voorafgaand aan dit
hoofdstuk.
QUADRA-LIFT — INDIEN
AANWEZIG
Omschrijving
Het Quadra-Lift-luchtveringssysteem zorgt
voor continue niveauregeling naast de moge-
lijkheid om met een druk op de knop de
hoogte van het voertuig aan te passen. Het
voertuig wordt automatisch omhoog en om-
laag gebracht om de rijhoogte aan te passen
aan de rijomstandigheden. Bij hogere snelhe-
den wordt het voertuig omlaag gebracht naar
een aerodynamische rijhoogte en bij terrein-
rijden wordt het voertuig dienovereenkomstig
omhoog gebracht. Met de toetsen nabij de
terreinschakelaar in de middenconsole kan
de voorkeursinstelling voor de rijhoogte wor-
den ingesteld afgestemd op de omstandighe-
den.
Selec-Terrain schakelaar
1 — Toets UP (omhoog)
2 — Toets DOWN (omlaag)
3 - Controlelampje Instappen/
uitstappen (kan door de klant worden
geselecteerd)
4 - Controlelampje Normale rijhoogte
(kan door de klant worden geselecteerd)
5 - Controlelampje Terreinrijden 1 (kan
door de klant worden geselecteerd)
6 - Controlelampje Terreinrijden 2 (kan
door de klant worden geselecteerd)
STARTEN EN RIJDEN
172
Page 175 of 410
•Normale rijhoogte (NRH)– Dit is de stan-
daardinstelling van de vering en is bedoeld
voor normaal rijden.
•Terreinrijden 1 (OR1) (verhoogt het voertuig
ongeveer 28 mm (1,1 inch))– Dit is de
voorkeursinstelling voor al het terreinrijden
totdat OR2 is vereist. Deze instelling resul-
teert in een soepeler en comfortabeler rij-
den. Druk vanuit de stand NRH eenmaal op
de toets "UP" (omhoog) terwijl de voertuig-
snelheid lager is dan 61 km/u (38 mph).
Als in de stand OR1 de voertuigsnelheid
gedurende langer dan 20 seconden tussen
64 km/u (40 mph) en 80 km/u (50 mph)
blijft, of als de voertuigsnelheid hoger
wordt dan 80 km/u (50 mph), wordt het
voertuig automatisch verlaagd naar de
stand NRH.
•Terreinrijden 2 (OR2) (verhoogt het voertuig
ongeveer 55 mm (2,2 inch))– Deze stand
wordt gebruikt als tijdens het terreinrijden
de maximale bodemspeling is vereist. Om
OR2 in te stellen, drukt u vanuit de stand
NRH tweemaal op de toets "UP" (omhoog)
of vanuit de stand OR1 eenmaal, terwijl de
voertuigsnelheid lager is dan 32 km/u
(20 mph). Als in de stand OR2 de voertuig-snelheid hoger wordt dan 40 km/u
(25 mph), wordt de voertuighoogte automa-
tisch verlaagd naar de stand OR1.
•Aero-modus (verlaagt het voertuig ongeveer
15 mm (0,6 inch))– Deze stand verbetert de
aerodynamica door het voertuig te verlagen.
De stand Aero wordt automatisch ingescha-
keld wanneer de auto langer dan 20 secon-
den tussen de 83 km/u en 90 km/u
(52 mph en 56 mph) rijdt of als de auto
sneller dan 90 km/u (56 mph) gaat rijden.
Het voertuig keert terug vanuit de stand
Aero naar de stand NRH wanneer de voer-
tuigsnelheid gedurende langer dan 20 se-
conden tussen 32 km/u (20 mph) en
40 km/u (25 mph) blijft, of de voertuigsnel-
heid lager wordt dan 32 km/u (20 mph).
Het voertuig wordt ongeacht de voertuig-
snelheid in de stand Aero gezet, wanneer
het voertuig zich in de "SPORT" bevindt.
•Instappen/uitstappen (Entry/Exit) (verlaagt
het voertuig ongeveer 40 mm (1,6 inch))–
Deze stand verlaagt het voertuig zodat pas-
sagiers gemakkelijker kunnen in- en uit-
stappen en verlaagt de achterkant van het
voertuig voor gemakkelijker in- en uitladen.
Om de stand Instappen/uitstappen in testellen, drukt u eenmaal op de toets
"DOWN" (omlaag) terwijl de voertuigsnel-
heid lager is dan 40 km/u (25 mph). Zodra
de voertuigsnelheid lager is dan 24 km/u
(15 mph), begint de voertuighoogte af te
nemen. Als de voertuigsnelheid gedurende
langer dan 60 seconden tussen 24 km/u
(15 mph) en 40 km/u (25 mph) blijft, of als
de voertuigsnelheid hoger wordt dan
40 km/u (25 mph), wordt het instellen van
de stand Instappen/uitstappen geannu-
leerd. Om de stand Instappen/uitstappen te
verlaten, drukt u vanuit de stand Instappen/
uitstappen eenmaal op de knop "Omhoog"
of rijdt u met het voertuig sneller dan
24 km/u (15 mph).
173
Page 176 of 410
OPMERKING:
Automatisch verlagen van het voertuig in de
stand Instappen/uitstappen kan worden inge-
schakeld via de Uconnect Radio met aan-
raakscherm. Als deze stand is ingeschakeld,
wordt het voertuig alleen verlaagd als de
schakelhendel in de stand "PARK" staat, het
terrein-schakelaar in de stand "AUTO" staat,
de tussenbak in de stand "AUTO" staat, en de
niveauregeling van het voertuig in de stand
Normaal of Aero staat. Het voertuig zal niet
automatisch worden verlaagd als de luchtve-
ring in de stand Terreinrijden 2 of Terreinrij-
den 1 staat. Als het voertuig is uitgerust met
een inbraakdiefstalmodule (ITM), wordt het
verlagen onderdrukt wanneer het contact uit-
geschakeld is en het portier open is om te
voorkomen dat het alarm afgaat.
De Selec-Terrain-schakelaar stelt het voer-
tuig automatisch in op de juiste rijhoogte aan
de hand van de stand van de Selec-Terrain-
schakelaar. De hoogte kan worden veranderd
vanuit de Selec-Terrain-standaardinstelling
door normaal gebruik van de knoppen van het
luchtveringssysteem. Raadpleeg de para-
graaf "Selec-Terrain" in het hoofdstuk "Star-
ten en rijden" voor meer informatie hierover.Voor alle veranderingen aan het systeem
moet de motor draaien. Voor het verlagen van
het voertuig moeten alle portieren, inclusief
de achterklep, gesloten zijn. Als een portier
wordt geopend op enig moment terwijl het
voertuig wordt verlaagd, wordt het verlagen
pas voltooid nadat het/de geopende portie-
r(en) weer gesloten is/zijn.
Het Quadra-Lift-luchtveringssysteem maakt
gebruik van een verhogings-/
verlagingspatroon dat voorkomt dat de kop-
lampen tegenliggers verblindt. Bij het verho-
gen van het voertuig, gaat eerst de achterkant
van het voertuig omhoog en daarna de voor-
kant. Bij het verlagen van het voertuig, gaat
eerst de voorkant omlaag en daarna de ach-
terkant.
Nadat de motor is uitgezet, kunt u merken
dat het luchtveringssysteem kort werkt. Dit is
normaal. Het systeem corrigeert de stand van
het voertuig zodat het er goed uitziet.
Om het monteren van het reservewiel te ver-
gemakkelijken heeft het Quadra-Lift-
luchtveringssysteem een functie waarin de
automatische niveauregeling wordt uitge-schakeld. Raadpleeg de paragraaf "Instellin-
gen van Uconnect" in het hoofdstuk "Multi-
media" voor meer informatie.
Raadpleeg de paragraaf "Tips voor het rijden"
in het hoofdstuk "Starten en rijden" in het
instructieboekje voor meer informatie.
OPMERKING:
Indien uitgerust met een radio met aanraak-
scherm, moeten het inschakelen/
uitschakelen van alle standen van de lucht-
vering worden gedaan via de radio.
Raadpleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia"
voor meer informatie.
WAARSCHUWING!
Het luchtveringssysteem gebruikt pers-
lucht om het systeem te bedienen. Neem
contact op met uw erkende dealerbedrijf
voor service, teneinde persoonlijk letsel of
schade aan het systeem te voorkomen.
STARTEN EN RIJDEN
174
Page 177 of 410
Standen van de luchtvering
Het luchtveringssysteem heeft meerdere
standen om het systeem te beschermen in
unieke situaties:
Stand Band/krik
Om het monteren van het reservewiel te ver-
gemakkelijken heeft het luchtveringssysteem
een functie waarin de automatische niveau-
regeling wordt uitgeschakeld. Raadpleeg de
paragraaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" voor meer informa-
tie.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
Auto Entry/Exit Mode (modus automatisch in-/
uitstappen)
Om te helpen bij het in- en uitstappen, is het
luchtveringssysteem uitgerust met een func-
tie die het voertuig automatisch verlaagt tot
de instap-/uitstaphoogte. Raadpleeg de para-
graaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" voor meer informa-
tie.OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
Transportstand
Om het mogelijk te maken de auto op een
oplegger te trekken, heeft het luchtverings-
systeem een functie waarmee de auto in
instap-/uitstaphoogte wordt gezet en de auto-
matische niveauregeling wordt uitgescha-
keld. Raadpleeg de paragraaf "Instellingen
van Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia"
voor meer informatie.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
Suspension Display Messages Mode (scherm-
berichten voor modus van luchtvering)
Met de modus "Suspension Display Messa-
ges" (schermberichten voor luchtvering) kunt
u alleen luchtveringswaarschuwingen weer-
geven. Raadpleeg de paragraaf "Instellingen
van Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia"
voor meer informatie.OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
Stand Wheel Alignment (wieluitlijning)
Alvorens de wielen uit te lijnen, moet deze
stand worden ingeschakeld. Raadpleeg de
paragraaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" voor meer informa-
tie.
OPMERKING:
Deze stand is bedoeld om te worden inge-
schakeld met draaiende motor.
Indien uitgerust met een radio met aanraak-
scherm, moeten het inschakelen/
uitschakelen van alle standen van de lucht-
vering worden gedaan via de radio.
Raadpleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia"
voor meer informatie.
175
Page 178 of 410
Berichten Display in instrumentengroep
Onder de juiste omstandigheden verschijnt
een bericht in de instrumentengroep. Raad-
pleeg de paragraaf "Display in de instrumen-
tengroep" in het hoofdstuk "Uw Instrumen-
tenpaneel leren kennen" voor meer
informatie hierover.
Bediening
De indicatielampjes 3 tot en met 6 gaan
branden om de huidige positie van het voer-
tuig aan te geven. Knipperende indicatie-
lampjes geven de positie aan die door het
systeem bereikt wil worden. Als tijdens het
verhogen meerdere indicatielampjes op de
knop "Omhoog" knipperen, geeft het hoogste
knipperende indicatielampje de beoogde po-
sitie van het systeem aan. Als tijdens het
verlagen meerdere indicatielampjes op de
knop "Omlaag" knipperen, geeft het laagste
brandende indicatielampje de beoogde posi-
tie van het systeem aan.
Door eenmaal op de knop "Omhoog" te druk-
ken wordt de vering vanuit de huidige hoogte
één stand hoger ingesteld, er vanuit gaande
dat aan alle voorwaarden wordt voldaan(d.w.z. de motor draait, de snelheid ligt onder
de drempelwaarde, enz.). Er kan meerdere
keren op de knop “Omhoog” worden gedrukt,
waarna na iedere druk op de knop de ge-
vraagde hoogte met één stand toeneemt tot
de maximumstand OR2, of de hoogst toege-
stane stand onder de huidige omstandighe-
den (d.w.z. de voertuigsnelheid, enz.).
Door eenmaal op de knop "Omlaag" te druk-
ken wordt de vering vanuit de huidige hoogte
één stand lager ingesteld, er vanuit gaande
dat aan alle voorwaarden wordt voldaan
(d.w.z. de motor draait, de portieren zijn
gesloten, de snelheid ligt onder de drempel-
waarde, enz.). Er kan meerdere keren op de
knop “Omlaag” worden gedrukt. Na iedere
druk op de knop neemt de gevraagde hoogte
met één stand af tot de minimumstand Par-
keren, of de laagst toegestane stand onder de
huidige omstandigheden (d.w.z. de voertuig-
snelheid, enz.).
Automatisch uitgevoerde veranderingen in de
hoogte vinden plaats aan de hand van de
voertuigsnelheid en de huidige hoogte. De
indicatielampjes en berichten op het displayin de instrumentengroep werken hetzelfde bij
automatisch uitgevoerde veranderingen als
bij handmatig door de gebruiker gevraagde
veranderingen.
• Terreinrijden 2 (OR2) – Indicatielampjes 4,
5 en 6 branden wanneer het voertuig in de
stand OR2 staat.
• Terreinrijden 1 (OR1) – Indicatielampjes
4 en 5 branden wanneer het voertuig in de
stand OR1 staat.
• Normale rijhoogte (NRH) – Indicatielampje
4 brandt wanneer het voertuig in deze
stand staat.
• Instappen/uitstappen - Controlelampje
3 brandt wanneer het voertuig in de stand
Instappen/uitstappen staat. Als de stand
Instappen/uitstappen gevraagd is terwijl de
voertuigsnelheid tussen 24 km/u (15 mph)
en 40 km/u (25 mph) ligt, blijft controle-
lampje 4 branden en gaat controlelampje
3 knipperen terwijl het systeem wacht tot
het voertuig snelheid verloren heeft. Nadat
de voertuigsnelheid is verlaagd en onder
24 km/u (15 mph) blijft, gaat controle-
lampje 4 uit en gaat controlelampje 3 knip-
peren totdat de stand Instappen/uitstappen
is bereikt, waarna controlelampje 3 zalSTARTEN EN RIJDEN
176
Page 179 of 410
gaan branden. Als tijdens het veranderen
van de rijhoogte naar de stand Instappen/
uitstappen de voertuigsnelheid hoger wordt
dan 24 km/u (15 mph), wordt de verande-
ring in hoogte gepauzeerd tot de voertuig-
snelheid lager wordt dan 24 km/u
(15 mph), waarna de verandering in hoogte
wordt hervat tot de stand Instappen/
uitstappen, of hoger wordt dan 40 km/u
(25 mph), waarna de hoogte van het voer-
tuig terugkeert naar de stand NRH. De
stand Instappen/uitstappen kan worden ge-
kozen wanneer het voertuig stilstaat onder
voorwaarde dat de motor nog draait en alle
portieren gesloten zijn.
• Transport - Geen controlelampjes branden.
De Transportstand wordt uitgeschakeld
wanneer de klant met het voertuig rijdt.
• Stand Tire/Jack (band/krik) - controlelamp-
jes 3 en 6 branden. De stand band/krik
wordt uitgeschakeld wanneer de klant met
het voertuig rijdt.
• Stand Wheel Alignment (wieluitlijning) -
controlelampjes 3 en 4 branden. De stand
Wieluitlijning wordt uitgeschakeld wanneer
de klant met het voertuig rijdt.SELEC-TERRAIN — INDIEN
AANWEZIG
Selec-Terrain-modus selecteren
Selec-Terrain combineert de mogelijkheden
van de voertuigregelsystemen met de be-
stuurdersinvoer om onder alle terreinomstan-
digheden de beste prestaties te verkrijgen.Selec-Terrain bestaat uit de volgende stan-
den:
•SNOW– Tuning ingesteld op extra stabiliteit
onder slechte weersomstandigheden. Ge-
bruik dit op de weg en in het terrein op
ondergronden met weinig tractie, zoals
sneeuw. In de stand SNOW (afhankelijk van
bepaalde gebruiksomstandigheden) kan de
transmissie de tweede versnelling gebrui-
ken (in plaats van de eerste) bij het wegrij-
den om het slippen van de wielen te mini-
maliseren. Als de auto is uitgerust met
luchtvering, is de standaardrijhoogte voor
sneeuw de normale rijhoogte (NRH).
•AUTO– Volautomatische, continue vierwiel-
aandrijving kan worden gebruikt op de weg
en in het terrein. Zoekt een evenwicht tus-
sen tractie en naadloos stuurgevoel voor
verbeterd rijgedrag en optrekken in verge-
lijking met een tweewielaangedreven voer-
tuig. Indien uitgerust met luchtvering, ver-
andert de hoogte naar de normale rijhoogte
(NRH).
Selec-Terrain schakelaar
177
Page 180 of 410
•SAND– Kalibratie voor terreinrijden op on-
dergronden met weinig tractie, zoals zand
of nat gras. De aandrijflijn is geoptimali-
seerd voor maximale tractie. Enig slippen
kan voelbaar zijn op moeilijke ondergron-
den. De elektronische remregeling is inge-
steld om de tractieregeling van de gasklep
en wielspin te beperken. Als de auto is
uitgerust met luchtvering, is de stan-
daardrijhoogte voor zand de normale rij-
hoogte (NRH).
•MUD- Kalibratie voor terreinrijden op on-
dergronden met weinig tractie, zoals mod-
der. De aandrijflijn is geoptimaliseerd voor
maximale tractie. Enig slippen kan voel-
baar zijn op moeilijke ondergronden. De
elektronische remregeling is ingesteld om
de tractieregeling van de gasklep en wiel-
spin te beperken. Indien uitgerust met
luchtvering, verandert de hoogte naar Ter-
reinrijden 1.
•Rock– Kalibratie voor terreinrijden die al-
leen beschikbaar is in de groep 4WD LOW.
Het voertuig (indien uitgerust met luchtve-
ring) wordt verhoogd voor een betere grond-
speling. Op tractie gebaseerde tuning met
verbeterde bestuurbaarheid voor gebruiktijdens terreinrijden op ondergronden met
een hoge tractie. Gebruik voor het rijden op
obstakels zoals grote rotsen, diepe sporen,
enz. Indien uitgerust met luchtvering,
wordt de rijhoogte veranderd naar Terrein-
rijden 2. Als de Selec-Terrain-schakelaar in
de stand ROCK staat, en de tussenbak
wordt geschakeld van 4WD LOW naaf 4WD
HIGH, keert het Selec-Terrain-systeem te-
rug naar AUTO.
OPMERKING:
Schakel de afdalingsregeling of de Selec
Speed Control in voor het afrijden van steile
hellingen. Raadpleeg voor meer informatie
“Elektronische remregeling” in dit
hoofdstuk.
Berichten Display in instrumentengroep
Onder de juiste omstandigheden verschijnt
een bericht in de instrumentengroep. Raad-
pleeg de paragraaf "Display in de instrumen-
tengroep" in het hoofdstuk "Uw Instrumen-
tenpaneel leren kennen" voor meer
informatie hierover.
SELEC-TRACK — INDIEN
AANWEZIG (SRT)
Omschrijving
Selec-Track combineert de mogelijkheden
van de voertuigregelsystemen met de be-
stuurdersinvoer om onder alle terreinomstan-
digheden de beste prestaties te verkrijgen.
Draai aan de knop Selec-Track om de ge-
wenste modus te kiezen.
Raadpleeg de paragraaf "SRT-rijmodi" in het
hoofdstuk "Multimedia" in uw instructie-
boekje voor meer informatie.
Selec-Track-schakelaar
STARTEN EN RIJDEN
178