JEEP PATRIOT 2020 Instructieboek (in Dutch)
Page 101 of 294
Hoofdsteunen achterin
De achterstoelen zijn uitgerust met verstelbare
hoofdsteunen. Trek aan de hoofdsteunen om
ze hoger af te stellen. Om de hoofdsteun lager
te stellen drukt u de knop onder aan de hoofd-
steun naar beneden waarna u de hoofdsteun
lager zet.
OPMERKING:
Raadpleegveiligheidsgordelsystemenin
Wat u moet weten voordat u de auto start
voor meer informatie over aanbrengen van
ankerbanden.
WAARSCHUWING!
Rijden in een voertuig zonder hoofdsteunen of
met hoofdsteunen die niet goed zijn afgesteld
kan leiden tot ernstig letsel of de dood in geval
van een botsing. Voor u in het voertuig gaat
rijden moet u altijd de hoofdsteunen controle-
ren. De hoofdsteunen mogen nooit worden
afgesteld in een rijdende auto.
Neerklapbare rugleuningen
achterbank
Om extra bergruimte te verkrijgen kunt u de
rugleuning van de achterbank neerklappen.
Trek de lus naar voren om de stoel naar voren
te bewegen en plat te vouwen.
Trek de lus naar voren en zet de rugleuning
rechtop om de rugleuning omhoog te brengen.
WAARSCHUWING!
Controleer of de rugleuning stevig is vergren-
deld. Als de rugleuning niet goed is vergren-
deld, biedt de achterbank onvoldoende stabi-
liteit voor kinderzitjes en/of passagiers. Een
slecht vastgezette zitting kan ernstig letsel
veroorzaken.
Neerklapbare rugleuningen achterbank
Achterbank neergeklapt
97
Page 102 of 294
Naar achteren verstelbare
achterbank — Indien aanwezig
Voor extra comfort trekt u de band net genoeg
naar voren om de grendel van de rugleuning te
ontgrendelen. Duw daarna de rugleuning naar
achteren, ongeveer 35 graden maximum en
laat de band los.
WAARSCHUWING!
Rij nooit met de rugleuning zo schuin inge-
steld dat de schoudergordel niet meer tegen
uw borstkas rust. Bij een aanrijding zou u dan
onder de autogordel door kunnen glijden en
zo ernstig of zelfs dodelijk gewond raken.
Gebruik de rugleuningversteller uitsluitend
terwijl de auto geparkeerd staat.
OPENEN EN SLUITEN VAN DE
MOTORKAP
Om de motorkap te openen moet u twee ver-
grendelingen losmaken.
1. Trek aan de hendel voor het losmaken van
de vergrendeling, die op het linkervoetpaneel
zit.2. Beweeg de veiligheidsgrendel die onder de
voorkant van de motorkap zit, naar het midden
en open de motorkap.
Neem de steunstang voor de motorkap uit de
klem aan de rechterkant (links als u voor de
motorkap staat) in de motorruimte om de mo-
torkap in de open stand vast te zetten. Plaats
de steunstang in de daarvoor bestemde holte
aan de onderzijde van de motorkap.
Motorkaphendel
Veiligheidsgrendel
98
Page 103 of 294
LET OP!
Om mogelijke beschadigingen te voorkomen
moet u de motorkap bij het sluiten niet hard
dicht laten vallen. Laat de motorkap langzaam
zakken en vanaf een hoogte van 20 cm laat u
hem vallen. Zo worden beide vergrendelingen
gesloten. Rijd nooit met uw auto als de mo-
torkap niet volkomen via beide vergrendelin-
gen gesloten is.
WAARSCHUWING!
Controleer of de motorkap goed vergrendeld
is voor u gaat rijden. Als de motorkap niet
volkomen vergrendeld is, kan hij opklappen
wanneer de auto rijdt, zodat uw uitzicht naar
voren wordt belemmerd. Als u deze waar-
schuwing niet opvolgt, kan dit ernstig letsel of
de dood tot gevolg hebben.
VERLICHTING
Multifunctionele hendel
Via de multifunctionele hendel bedient u de
koplampen, de stadslichten, de contourverlich-
ting, de richtingaanwijzers, de parkeerlichten,
de grootlicht/dimlicht-selectie, de dimmer voor
instrumentenverlichting, de interieurverlichting,
de lichtsignaalfunctie en de mistlampen. De
hendel bevindt zich aan de linkerzijde van de
stuurkolom.
Koplampen en contourverlichtingDraai het uiteinde van de bedieningshendel
naar de eerste klikstand om de contourverlich-
ting in te schakelen. Draai naar de tweede
klikstand om de koplampen in te schakelen.
Waarschuwing lichten-aanAls u de koplampen of parkeerlichten laat
branden nadat de contactschakelaar is uitge-
schakeld, hoort u een waarschuwingssignaal
wanneer u het bestuurdersportier opent.
Multifunctionele hendel
Regeling koplampen
99
Page 104 of 294
Mistlampen vóór
De schakelaar voor de mistlampen
vóór bevindt zich op de multifunctio-
nele hendel. Om de mistlampen vóór
in te schakelen, moet u de stadslichten
of het groot-/dimlicht inschakelen en het einde
van de multifunctionele hendel uittrekken.
Mistachterlichten
De mistachterlichten achter kunt u
naar wens gebruiken als het zicht
door mist is verslechterd. Om de
mistlampen achter in te schakelen
zet u de contourverlichting of de kop-
lampen aan, trekt u het uiteinde van de multi-
functionele bedieningshendel uit en draait u de
hendel naar de laatste klikstand.
RichtingaanwijzersBeweeg de multifunctionele hendel op of neer
zodat de pijlen aan beide zijden van het instru-
mentenpaneel gaan knipperen om aan te ge-
ven dat de richtingaanwijzers voor en achter
naar behoren werken.Als een van de lampjes blijft branden en niet
knippert, of als een van de lampjes zeer snel
knippert, controleert u of aan de buitenzijde
van de auto een lamp defect is. Als één der
controlelampjes niet gaat branden wanneer u
de hendel beweegt, is waarschijnlijk het betref-
fende gloeilampje defect.
Lane Change AssistTik de hendel eenmaal naar boven of beneden
zonder hem in de klikstand te duwen; het
knipperlicht (rechts of links) knippert driemaal
en schakelt dan automatisch uit.
REGELAAR VOORSTE MISTLAMPEN
Richtingaanwijzerregelaar
100
Page 105 of 294
Dimlicht/grootlichtschakelaarDruk de multifunctionele hendel van u weg om
het grootlicht in te schakelen. Trek de hendel
naar u toe om terug te schakelen naar dimlicht.
PasseersignaalU kunt met uw koplampen een lichtsignaal
geven aan een ander voertuig door de multi-
functionele hendel heel even naar u toe te
trekken. Hierdoor wordt het grootlicht inge-
schakeld tot u de hendel weer loslaat.
OPMERKING:
Indien de multifunctionele hendel langer
dan 15 seconden in de passeersignaalstand
wordt gehouden, schakelt het grootlicht uit.
Indien dit gebeurt, moet u 30 seconden
wachten voordat u het passeersignaal weer
kunt gebruiken.
Dimmer instrumentenpaneelDraai het middelste gedeelte van de hendel
naar de onderste stand om de instrumenten-
verlichting volledig te dimmen. Hierdoor voor-
komt u dat de interieurverlichting gaat branden
wanneer er een portier wordt geopend.Draai het middelste gedeelte van de hendel
naar boven om de verlichting van het instru-
mentenpaneel helderder in te stellen wanneer
de stadslichten of koplampen aan staan.
Draai het middelste gedeelte van de hendel
naar boven tot in de volgende klikpositie om de
en de radio helderder in te stellen wanneer de
stadslichten of koplampen branden.
Draai het middelste gedeelte van de hendel
naar de laatste klikpositie om de binnenverlich-
ting in te schakelen.
Systeem voor het afstemmen van de
lichtbundelhoogte — indien
aanwezig
Met dit systeem heeft de bestuurder altijd de
juiste afstelling voor de koplamplichtbundel,
onafhankelijk van de belading van de auto.
De schakelaar voor de koplamphoogteverstel-
ling bevindt zich op het instrumentenpaneel,
onder de radio.
Bediening: druk op de schakelaar
voor het verstellen van de koplam-
pen totdat het nummer dat over-
eenstemt met de in de onder-
staande tabel aangegeven
belasting op de schakelaar wordt
weergegeven.
Dimmerknop
101
Page 106 of 294
0 Alleen bestuurder, of be-
stuurder plus voorpassa-
gier.
1 Alle zitplaatsen bezet.
2 Alle zitplaatsen bezet, plus
een gelijkmatig verdeelde
lading in de bagageruimte.
Het totale gewicht van
passagiers plus lading blijft
onder het maximale laad-
gewicht van de auto.
3 Bestuurder, plus een ge-
lijkmatig verdeelde lading
in de bagageruimte. Het
totale gewicht van bestuur-
der plus lading blijft bene-
den het maximale laadge-
wicht van de auto.
Berekeningen op basis van persoonsgewicht
van 75 kg.
Kaart/leeslampjesDeze lampjes zitten tussen de zonnekleppen
boven de achteruitkijkspiegel. U kunt de afzon-
derlijke lampjes inschakelen door het lampje
zelf of de schakelaar ernaast (indien aanwezig)in te drukken. U schakelt de lampjes weer uit
door het lampje of de schakelaar nogmaals in
te drukken.
Deze lampjes gaan ook aan wanneer u een
portier opent of wanneer u de dimmer helemaal
omhoog draait, voorbij de tweede klikstand.
OPMERKING:
De lampjes blijven aan tot u de schakelaar
opnieuw indrukt. Controleer dus of ze uitge-
schakeld zijn voor u de auto verlaat. De
lampjes gaan niet automatisch uit.
RUITENWISSERS EN -SPROEIERS
De bedieningshendel voor de
ruitenwissers/sproeier bevindt zich
rechts van de stuurkolom. De voorrui-
tenwissers worden bediend met een
draaiknop op het uiteinde van de hendel.
RaadpleegAchterruitfunctiesinLeren over
de functies van uw voertuigvoor informatie
over de achterruitwisser en -sproeier.
Kaart-/leeslampjes
Bedieningshendel van de ruitenwissers/
sproeier
102
Page 107 of 294
LET OP!
•Zet de ruitenwissers uit als u door een
automatische autowasstraat gaat. De rui-
tenwissers kunnen beschadigd raken als u
ze niet uitschakelt.
•Laat bij koud weer de ruitenwissers eerst in
hun beginstand terugkeren voor u het con-
tact uitzet en zorg dat de ruitenwisserscha-
kelaar uitstaat. Als de ruitenwisserschake-
laar aan blijft staan en de ruitenwissers aan
de voorruit vastvriezen, kan de ruitenwis-
sermotor doorbranden wanneer de auto
opnieuw wordt gestart.
•Verwijder altijd achtergebleven sneeuw als
die verhindert dat de wisserbladen terugke-
ren naar de uit-stand. Wanneer u de ruiten-
wisserschakelaar UIT zet en de wisserbla-
den kunnen niet terugkeren naar de
ruststand, kan dit schade toebrengen aan
de ruitenwissermotor.Bediening van ruitenwissers
voorruit
Draai de hendel naar boven tot de tweede
klikstand voorbij de intervalstand voor lang-
zame wisserslagen.
Draai de hendel naar boven tot de derde
klikstand voorbij de intervalstand voor snelle
wisserslagen.
IntervalstandGebruik de intervalstand wanneer het door de
weersomstandigheden wenselijk is om de rui-
tenwissers met variabele interval te laten wis-
sen. Selecteer de intervalstand door aan heteinde van de hendel te draaien. Draai de knop
naar boven (rechtsom) om de vertragingstijd te
verkorten. Draai de knop naar beneden
(linksom) om de vertragingstijd te verlengen. U
kunt het interval instellen tussen maximaal on-
geveer 18 seconden tussen slagen en één slag
per seconde.
OPMERKING:
De intervaltijd tussen wisslagen is nu afhan-
kelijk van de rijsnelheid. Als de auto langza-
mer rijdt dan 16 km/u wordt de intervaltijd
verdubbeld.
RuitensproeiersOm de ruitensproeier te bedienen, trekt u de
hendel naar u toe zolang u wenst te sproeien.
Als u de sproeier activeert terwijl intervalwissen
is ingeschakeld, maakt de ruitenwisser twee
slagen nadat u de hendel heeft losgelaten.
Vervolgens wordt de ingeschakelde intervals-
tand hervat.
Als u de sproeier activeert terwijl de ruitenwis-
serschakelaar in de stand OFF staat, maakt de
ruitenwisser twee slagen en wordt dan weer
uitgeschakeld.
Ruitenwisserregelaar
103
Page 108 of 294
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van het zicht
door de voorruit kan tot botsingen leiden.
Misschien ziet u andere voertuigen of obsta-
kels niet. Voorkom ijsvorming op de voorruit
door de voorruit eerst te verwarmen alvorens
de ruitensproeier te gebruiken.
WasemstandDruk voor eenmalig wissen de wisserhendel
omlaag om wasem of water opgespat door
passerende voertuigen te verwijderen. Houd
de hendel naar beneden gedrukt om de ruiten-
wissers langer in te schakelen.
LET OP!
Laat bij koud weer de ruitenwissers eerst in de
beginstand terugkeren voor u het contact uit-
zet en zorg dat de ruitenwisserschakelaar
uitstaat. Als de ruitenwisserschakelaar aan
blijft staan en de ruitenwissers aan de voorruit
vastvriezen, kan de ruitenwissermotor door-
branden wanneer de auto opnieuw wordt ge-
start.
VERSTELBARE STUURKOLOMMet deze functie kunt u de stuurkolom in
hoogte verstellen. De regelhendel voor lengte-
en hoogteverstelling bevindt zich aan de linker-
kant van de stuurkolom, onder de richtingaan-
wijzer.
Duw de hendel omlaag om de stuurkolom te
ontgrendelen. Terwijl u met één hand stevig het
stuur vasthoudt, beweegt u de stuurkolom naar
wens naar boven of naar beneden. Druk de
hendel omhoog om de stuurkolom goed te
vergrendelen.
Wasemregelaar
Stuurkolomverstelling
104
Page 109 of 294
WAARSCHUWING!
Verstel het stuur niet tijdens het rijden. Ver-
stellen van de stuurkolom tijdens het rijden of
rijden terwijl de stuurkolom niet is vergren-
deld, kan ertoe leiden dat de bestuurder de
macht over het stuur verliest. Overtuig u ervan
dat de stuurkolom vergrendeld is voor u gaat
rijden. Als u deze waarschuwing niet opvolgt,
kan dit ernstig letsel of de dood tot gevolg
hebben.
ELEKTRONISCHE
SNELHEIDSREGELING — INDIEN
AANWEZIG
Indien ingeschakeld, neemt de elektronische
snelheidsregeling bij snelheden boven 40 km/u
de werking van het gaspedaal over.
De knoppen voor de elektronische snelheids-
regeling bevinden zich aan de rechterzijde van
het stuurkolom.OPMERKING:
Om de correcte werking te waarborgen, is
de elektronische snelheidsregeling zodanig
uitgevoerd dat het systeem wordt uitge-
schakeld als u gelijktijdig meerdere functies
van de elektronische snelheidsregeling be-
dient. Als dit gebeurt, kan het systeem op-
nieuw in werking worden gesteld door de
knop ON/OFF van de elektronische snel-
heidsregeling in te drukken en de gewenste
snelheid opnieuw in te stellen.
In werking stellen:Druk op de toets ON/OFF. Het controlelampje
cruise-regeling in het instrumentenpaneel gaat
branden. Druk nogmaals op de toets ON/OFF
om het systeem uit te schakelen. Het controle-
lampje cruise-regeling gaat uit. Laat het sys-
teem altijd uit staan als u het niet gebruikt.
WAARSCHUWING!
Het is gevaarlijk om de elektronische snel-
heidsregeling ingeschakeld te houden wan-
neer u deze niet gebruikt. U kunt het systeem
per ongeluk instellen en dan sneller gaan
rijden dan u wel wilt. U kunt zo de controle
over het stuur verliezen en een ongeval ver-
oorzaken. Laat het systeem altijd UIT staan
als u het niet gebruikt.
De gewenste snelheid instellenSchakel de elektronische snelheidsregeling in.
Wanneer de auto de gewenste snelheid heeft
bereikt, drukt u kort op de toets SET (-). Laat het
gaspedaal los en de auto zal op de ingestelde
snelheid blijven rijden.
1 — ON/OFF 2 — RES +
4 — CANCEL 3 — SET -
105
Page 110 of 294
OPMERKING:
U mag pas op de toets SET (-) drukken als de
auto moet met een gelijkmatige snelheid op
een vlakke weg rijdt.
Buiten werking stellenWanneer u het rempedaal lichte aanraakt, de
toets CANCEL indrukt of normaal remt terwijl de
auto vaart mindert, wordt de elektronische
snelheidsregeling uitgeschakeld zonder dat
het geheugen wordt gewist. Wanneer u de
toets ON/OFF indrukt of het contact uitzet,
wordt het snelheidsgeheugen gewist.
Weer op ingestelde snelheid komenAls u wilt terugkeren naar een eerder inge-
stelde snelheid, drukt u kort op de toets RES
(+). Resume kan gebruikt worden bij elke snel-
heid boven de 32 km/u.
De snelheid wijzigenWanneer de elektronische snelheidsregeling is
ingesteld, kunt u de snelheid verhogen door op
de toets RES (+) te drukken. Als u de toets
ingedrukt houdt, wordt de ingestelde snelheid
continu verhoogd totdat u de toets loslaat. De
nieuwe snelheid zal vervolgens worden inge-
steld.Als u eenmaal op de toets RES (+) drukt, wordt
de ingestelde snelheid verhoogd met 2 km/u.
Bij iedere volgende druk op deze toets neemt
de snelheid toe met 2 km/u.
Als u de snelheid wilt verlagen terwijl de elek-
tronische snelheidsregeling is ingesteld, drukt
u op de toets SET (-). Als u de toets ingedrukt
houdt in de stand SET (-), wordt de ingestelde
snelheid continu verlaagd totdat u de toets
loslaat. Laat de toets los zodra de gewenste
snelheid is bereikt. De nieuwe snelheid zal
vervolgens worden ingesteld.
Als u eenmaal op de toets SET (-) drukt, wordt
de ingestelde snelheid verlaagd met 2 km/u. Bij
iedere volgende druk op deze toets neemt de
snelheid af met 2 km/u.
Gas geven om in te halenTrap het gaspedaal in op dezelfde wijze als u
normaal gesproken zou doen. Wanneer u het
pedaal loslaat, keert de auto terug naar de
ingestelde rijsnelheid.Elektronische snelheidsregeling gebruiken
op hellingen
De versnelling kan omlaag schakelen op hel-
lingen om de ingestelde snelheid van de auto
te handhaven.
OPMERKING:
De elektronische snelheidsregeling houdt
de snelheid op hellingen en bij afdalingen
constant. Een kleine snelheidsverandering
op flauwe hellingen is normaal.
Op steile berghellingen kan de snelheid veel
hoger of lager worden, zodat het in die gevallen
beter is om zonder elektronische snelheidsre-
geling te rijden.
106