JEEP PATRIOT 2020 Instructieboek (in Dutch)
Page 131 of 294
13. Waarschuwingslampje
motortemperatuur
Dit lampje waarschuwt bij een overver-
hitte motor. Als de temperatuur stijgt
en de meter dichter bijHkomt, gaat dit
controlelampje aan en klinkt er een
geluidssignaal als de ingestelde grenswaarde
wordt bereikt. Als de oververhitting blijft toene-
men, passeert de meternaald de waardeH,
blijft het controlelampje aanhoudend knipperen
en klinkt er een aanhoudend geluidssignaal tot
de motor kan afkoelen.
Tijdens het rijden moet u de auto zo snel
mogelijk aan de kant zetten. Als de airco (A/C)
aanstaat, zet deze dan uit. Zet de versnellings-
bak ook in NEUTRAAL en laat de motor statio-
nair draaien. Als de temperatuurnaald niet te-
rugkeert naar normaal, zet de motor dan
onmiddellijk uit en bel de wegenwacht. Zie voor
meer informatieWanneer de motor oververhit
raaktinWat te doen in geval van nood.
14. Waarschuwingslampje remsysteem
Dit lampje controleert verschillende
functies van het remsysteem, zoals het
remvloeistofpeil en het aantrekken van
de parkeerrem. Als het waarschuwingslampjevan het remsysteem gaat branden, is het mo-
gelijk dat de handrem is aangetrokken, het
vloeistofpeil in het remvloeistofreservoir te laag
is of dat zich een probleem voordoet in het
reservoir van het antiblokkeersysteem.
Als het lampje blijft branden wanneer de hand-
rem niet is aangetrokken en het remvloeistof-
peil in het reservoir van de hoofdremcilinder
zich ter hoogte van het merktekenFULLbe-
vindt, kan er sprake zijn van een storing in het
hydraulisch remcircuit of is er een probleem
met de rembekrachtiging gedetecteerd door
het antiblokkeersysteem (ABS)/elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESC). In dat geval blijft
het lampje branden tot de oorzaak is verhol-
pen. Als het probleem verband houdt met de
rembekrachtiging, zal de ABS-pomp actief zijn
tijdens het remmen en voelt u mogelijk een
trilling in het rempedaal.
De dubbel uitgevoerde remcircuits zorgen voor
reserveremcapaciteit als ergens een storing
optreedt in het hydraulisch systeem. Als er in
één helft van het dubbele remsysteem een lek
optreedt, geeft het remwaarschuwingslampje
dit aan; het lampje gaat branden wanneer hetremvloeistofpeil in de hoofdremcilinder is ge-
daald beneden een bepaald peil.
Het lampje blijft branden tot de oorzaak is
verholpen.
OPMERKING:
Het lampje kan bij het nemen van een
scherpe bocht even knipperen, doordat dan
het vloeistofpeil verandert. Laat onderhoud
verrichten en het remvloeistofpeil controle-
ren.
Als het remsysteem defect is, moet een repa-
ratie direct worden uitgevoerd.
WAARSCHUWING!
Blijven doorrijden terwijl het rode waarschu-
wingslampje brandt, is gevaarlijk. Een deel
van het remsysteem kan defect zijn. De rem-
weg wordt dan langer. U kunt een aanrijding
krijgen. Laat de auto onmiddellijk controleren.
127
Page 132 of 294
Auto’s die met een antiblokkeersysteem (ABS)
zijn uitgerust, beschikken ook over elektroni-
sche remkrachtverdeling (EBD). Wanneer EBD
uitvalt, gaat het controlelampje voor het rem-
systeem branden, samen met het controle-
lampje voor ABS. Het ABS-systeem moet dan
onmiddellijk worden gerepareerd.
U kunt de werking van het controlelampje voor
het remsysteem controleren door de contact-
schakelaar vanuit de stand OFF in de stand
ON/RUN te draaien. Het lampje moet dan ca.
twee seconden lang branden. Het lampje moet
vervolgens uitgaan, tenzij de handrem is aan-
getrokken of er een defect aan het remsysteem
wordt gedetecteerd. Als het lampje niet gaat
branden, moet u het systeem door een erkende
dealer laten controleren.
Het lampje gaat ook branden wanneer de
handrem wordt aangetrokken terwijl de con-
tactschakelaar in deON/RUN-stand staat.
OPMERKING:
Dit lampje geeft dan alleen aan dat de hand-
rem is aangetrokken. Het geeft niet aan hoe
krachtig de handrem is aangetrokken.15. Controlelampje
versnellingsbaktemperatuur
Als u lang rijdt met hoge snelheid
of op hete dagen aanhangwagens
lange hellingen op trekt, kan de
olie in de automatische versnel-
lingsbak te heet worden. Wanneer
het controlelampje versnellings-
baktemperatuur gaat branden, lopen de pres-
taties van het voertuig terug totdat de automa-
tische versnellingsbak is afgekoeld. Zodra de
automatische versnellingsbak is afgekoeld en
het lampje uit gaat, kunt u weer normaal rijden.
Als de hoge snelheid wordt aangehouden,
keert de oververhitting terug.
Als de oververhitting blijft terugkeren, kan het
nodig zijn de auto stil te zetten en de motor
stationair te laten draaien met de transmissie in
vrijstand totdat het lampje uit gaat.
LET OP!
Wanneer u door blijft rijden terwijl het waar-
schuwingslampje versnellingsbaktemperatuur
brandt, kan de versnellingsbak ernstig be-
schadigd of defect raken.
WAARSCHUWING!
Wanneer u door blijft rijden terwijl het waar-
schuwingslampje versnellingsbaktemperatuur
brandt, kan onder bepaalde omstandigheden
de vloeistof overkoken, in aanraking komen
met de hete motor of uitlaatcomponenten en
brand veroorzaken.
16. Indicatielampje van het
beveiligingssysteem — indien aanwezig
Dit lampje knippert snel gedu-
rende circa 16 seconden, wanneer
het voertuigalarm wordt ingescha-
keld, en knippert daarna lang-
zaam totdat het voertuigalarm
wordt uitgeschakeld.
17. Temperatuurmeter
Als de wijzer naar deH(rood) wijst, geeft het
instrumentenpaneel een waarschuwingssig-
naal weer. Zet de auto stil aan de kant van de
weg. Laat de auto met uitgeschakelde airco
stationair draaien tot de meternaald weer in het
normale bereik staat. Als de wijzer op deH
(rood) blijft staan, moet u de motor onmiddellijk
uitzetten en de auto laten nakijken.
128
Page 133 of 294
Er zijn verschillende manieren om dreigende
oververhitting van de motor te voorkomen.
Wanneer de airco is ingeschakeld, zet u die uit.
Het aircosysteem voert warmte af naar het
koelsysteem en dat gebeurt niet als u de airco
uitzet. U kunt ook de temperatuurregelknop op
de hoogste stand zetten, de vloerventilatieroos-
ters openen en de aanjager op de hoogste
stand zetten. Zo ondersteunt het kachelblok de
werking van de radiator bij de afvoer van
warmte uit het koelsysteem.
18. Indicatielampje kruissnelheidsregeling
- Indien aanwezig
Dit lampje geeft aan dat de snel-
heidsregeling is ingeschakeld
(ON).
19. 4WD-controlelampje
Dit lampje geeft aan dat het voer-
tuig in de functie vierwielaandrij-
ving (4WD) staat afgesteld. Bij
vierwielaandrijving kunnen alle vier
de wielen gelijktijdig koppel ont-
vangen van de motor.20. Schakelstandindicatie
De schakelstand wordt apart weergegeven op
het instrumentenpaneel. De indicatie geeft de
stand van de automatische versnellingsbak
aan.
21. Terugstelknop kilometerteller/ritteller
Door deze knop in te drukken schakelt u heen
en weer tussen weergave van kilometerteller en
een van beide rittellers. Als de rittellermodus is
geactiveerd, wordt Trip A of Trip B weergege-
ven. Houd de knop twee seconden ingedrukt
om de ritteller op nul terug te stellen. De
kilometerteller kan alleen in de ritfunctie wor-
den teruggesteld.
22. Waarschuwingslampje
bandenspanning (indien aanwezig)
Alle banden, ook de reserveband
(indien aanwezig) moeten elke
maand worden gecontroleerd
wanneer ze koud zijn en opge-
pompt tot de bandenspanning die
door de fabrikant wordt aanbevo-
len op de bandenspanningensticker. (Als uw
voertuig banden heeft met een andere maat
dan wordt aangegeven op de bandenspannin-gensticker, moet u de juiste bandenspanning
voor die banden bepalen.)
Als extra veiligheidsvoorziening is uw voertuig
uitgerust met een bandenspanningscontrole-
systeem (TPMS). Er gaat een bandenspan-
ningsverklikker branden wanneer een of meer
banden ruim onvoldoende zijn opgepompt. Als
de verklikker voor een te lage bandenspanning
gaat branden, moet u dus zo snel mogelijk
stoppen en uw banden controleren en deze tot
de juiste bandenspanning oppompen. Als u
met een ruim onvoldoende opgepompte band
rijdt, raakt de band oververhit en kan een
klapband optreden. Een te lage bandenspan-
ning verhoogt ook het brandstofverbruik, ver-
mindert de levensduur van de band en kan het
rij- en remgedrag van de auto nadelig beïnvloe-
den.
Het bandenspanningscontrolesysteem is geen
vervanging voor een juist onderhoud van uw
banden. Het is de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de juiste bandenspanning te
handhaven, zelfs wanneer de bandenspanning
nog niet laag genoeg is om de bandenspan-
ningsverklikker te activeren.
129
Page 134 of 294
Uw voertuig is ook uitgerust met een indicatie-
lampje voor TPMS-storingen dat aangeeft wan-
neer het systeem niet goed werkt. Het indica-
tielampje voor TPMS-storingen werkt in
combinatie met het bandenspanningsverklik-
kerlampje. Als het systeem een storing be-
merkt, knippert het verklikkerlampje ongeveer
één minuut lang en blijft daarna aanhoudend
verlicht. Zolang er sprake van een defect blijft,
vindt deze reeks handelingen plaats telkens als
het voertuig daarna wordt gestart. Als het fout-
meldingslampje verlicht is, is het mogelijk dat
lage bandenspanning niet wordt gedetecteerd
of gemeld. Storingen van het TPMS kunnen
optreden om verschillende redenen, waaron-
der de installatie van vervangende of alterna-
tieve banden of wielen op het voertuig waar-
door de juiste werking van het TPMS wordt
verhinderd. Controleer altijd het verklikker-
lampje voor TPMS-storingen nadat één of
meerdere banden of wielen van het voertuig
zijn vervangen om te verzekeren dat de vervan-
gende of alternatieve banden en wielen de
juiste werking van het TPMS niet verhinderen.LET OP!
Het TPM-systeem is geoptimaliseerd voor de
standaard geleverde banden en wielen.
TPMS-druk en -waarschuwing zijn ingesteld
op de bandenmaat waarmee uw auto is uitge-
rust. Het gebruik van vervangingsonderdelen
van een afwijkend formaat of type kan leiden
tot een onjuiste systeemwerking of sensor-
schade. Wielen van andere makelij kunnen
schade aan de sensors veroorzaken. Gebruik
geen bandenafdichtingsmiddelen of balans-
gewichtjes die u later koopt als het voertuig is
uitgerust met een TPMS omdat dit schade
aan de sensors kan veroorzaken.
23. Display kilometerteller/dagteller
Dit scherm geeft de totale afstand aan die het
voertuig heeft gereden.
Berichten kilometerteller
Bij de juiste omstandigheden verschijnen de
volgende berichten op de kilometerteller:deur................Portier open
Achterklep..........Achterklep open
gASCAP (benzinedop)....Fuel Cap Fault
(fout benzinedop)
CHAngE OIL
(olie verversen)....Olieverversing vereist
OPMERKING:
Als de auto is voorzien van het optionele
voertuiginformatiecentrum (EVIC) in het in-
strumentenpaneel, worden alle waarschu-
wingen zoalsDOOR AJAR(portier open)
enGATE AJAR(achterklep open) alleen
weergegeven op het EVIC-display. Zie voor
meer informatieElektronisch voertuiginfor-
matiecentrum — Indien aanwezig.
gASCAP (benzinedop)
Als het diagnosesysteem van het voertuig con-
stateert dat de brandstofvuldop los zit, niet
goed is vastgedraaid of beschadigd is, ver-
schijnt het bericht “gASCAP” (benzinedop) op
het weergavescherm kilometerteller. Draai de
brandstofvuldop stevig vast en druk op de
terugstelknop TRIP ODOMETER (rittellerknop)
om het bericht uit te schakelen. Als het pro-
130
Page 135 of 294
bleem zich opnieuw voordoet, verschijnt de
melding de volgende keer dat de auto wordt
gestart opnieuw.
Het storingsindicatielampje (MIL) kan ook gaan
branden vanwege een loszittende, slecht be-
vestigde of beschadigde tankdop.
Melding CHANGE OIL (olie verversen)
Uw voertuig is uitgerust met een oliebeurt-
indicatielampje. De meldingCHAngE OIL
(olie verversen) knippert na het enkele geluids-
signaal gedurende ca. 12 seconden op de
kilometerteller in het instrumentenpaneel om de
volgende oliebeurt aan te geven. Het indicatie-
systeem voor motorolie verversen is gebaseerd
op de duty cycle. Dit betekent dat de frequentie
van het verversen van de motorolie afhankelijk
is van uw persoonlijke rijstijl. Tenzij dit bericht
opnieuw wordt ingesteld, verschijnt het iedere
keer als u de contactsleutel inschakelt. Om de
melding tijdelijk af te zetten, drukt u de dagtel-
lerknop op de instrumentengroep kort in. Om
het oliebeurt-indicatielampje (na het periodieke
onderhoud) opnieuw in te stellen, volgt u de
volgende stappen:1. Draai het contact naar de stand ON/RUN,
maar start de motor niet.
2. Trap binnen 10 seconden drie keer lang-
zaam het gaspedaal volledig in.
3. Draai de contactsleutel in de stand OFF/
LOCK.
OPMERKING:
Als het indicatiemelding aangaat wanneer u
de motor start, is het indicatiesysteem voor
olie verversen niet opnieuw afgesteld. Her-
haal deze procedure zonodig.
24. Storingsindicatielampje (MIL)
Het storingsindicatielampje (MIL)
maakt deel uit van het boorddiagno-
sesysteem OBD II waarmee de elek-
tronische regelingen voor de emissie,
de motor en de automatische ver-
snellingsbak worden bewaakt. Het lampje gaat
branden als de contactsleutel in de stand ON/
RUN wordt gezet, voordat de motor start. Als
het lampje niet gaat branden wanneer u de
sleutel van OFF naar ON draait, laat uw auto
dan direct controleren op storingen.Door sommige condities, zoals een losse of
afwezige tankdop, slechte brandstofkwaliteit
e.d., kan het lampje gaan branden terwijl de
motor draait. De auto moet worden afgeleverd
voor onderhoud als het lampje aan blijft tijdens
een paar ritten zoals die voor u gebruikelijk zijn.
In de meeste gevallen kan dan normaal met de
auto worden gereden en is slepen niet nodig.
LET OP!
Langdurig rijden met het lampje aan kan
schade aan de motorbediening veroorzaken.
Het kan ook van invloed zijn op de brandstof-
zuinigheid en de rijprestatie. Als het lampje
knippert, zal de katalysator vrij snel ernstig
defect raken en zal het motorvermogen afne-
men. Raadpleeg onmiddellijk uw dealer.
131
Page 136 of 294
WAARSCHUWING!
Een niet goed werkende katalysator kan war-
mer worden dan een katalysator die wel goed
werkt.. Hierdoor kan brand ontstaan als u
langzaam rijdt of boven brandbare stoffen
parkeert, zoals droge planten of hout of karton
enz. Dit kan de dood of ernstig letsel tot
gevolg hebben voor de bestuurder, de passa-
giers of anderen.
25. Controlelampje voorste mistlampen —
indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de
mistlichten vóór aan zijn.
26. Controlelampje elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESC) OFF — indien
aanwezig
Dit controlelampje geeft aan dat
het elektronisch stabiliteitspro-
gramma (ESC) is uitgeschakeld
door de bestuurder.27. Storingsindicatielampje elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESC) — indien
aanwezig
Het storingsindicatielampje elek-
tronisch stabiliteitsprogramma
(ESC) op het instrumentenpaneel
gaat branden wanneer het contact
in de stand RUN/ON wordt ge-
draaid. Wanneer de motor draait,
behoort dit lampje uit te gaan. Als het storings-
indicatielampje elektronisch stabiliteitspro-
gramma (ESC) permanent blijft branden terwijl
de motor draait, is er een storing gedetecteerd
in het ESC-systeem. Als het lampje blijft bran-
den nadat er verschillende keren is gestart en
het voertuig meerdere kilometers heeft gere-
den met een snelheid van meer dan 48 km/u,
raadpleegt u zo snel mogelijk uw erkende
dealer om vast te stellen wat het probleem is en
om het probleem op te lossen.
OPMERKING:
•Het controlelampje elektronisch stabili-
teitsprogramma (ESC) OFF en het sto-
ringsindicatielampje elektronisch stabili-
teitsprogramma (ESC) gaan tijdelijkbranden wanneer het contact in de stand
RUN/ON wordt gedraaid.
•Telkens wanneer het contact wordt inge-
schakeld, wordt het ESC-systeem geacti-
veerd, ook wanneer dit eerder werd uitge-
schakeld.
•Het ESC-systeem maakt zoemende of
klikkende geluiden wanneer het actief is.
Dit is normaal. De geluiden houden op
wanneer ESC inactief wordt na de ma-
noeuvre die de activering van het ESC-
systeem heeft veroorzaakt.
28. 4-wielaandrijving Storingslampje
Dit lampje geeft de status van de
vierwielaandrijving (4WD) aan. Dit
lichtje gaat aan, zodat het peertje
nagekeken kan worden wanneer
het contact in de stand RUN/ON
wordt gedraaid en blijft maximaal
drie seconden branden.
Brandt continu:Er is een probleem met het
4WD-systeem. Lagere 4WD prestaties. Laat het
4WD-systeem snel nakijken.
Lampje knippert:als gevolg van overbelasting
is het 4WD-systeem tijdelijk uitgeschakeld.
132
Page 137 of 294
29. Weergave Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC) — indien
aanwezig
Als de juiste voorwaarden aanwezig zijn, geeft
dit scherm de berichten weer van het EVIC.
Raadpleeg voor meer informatieElektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC).
30. Controlelampje mistlampen achter
Dit lampje gaat branden wanneer de
mistlichten achter aan zijn. Raad-
pleeg voor meer informatieVerlich-
tinginLeren over de functies van
uw voertuig.
31. Voorgloeilampje — alleen dieselmotor
Het voorgloeilampje gaat branden
wanneer u de eerste keer het contact
aanzet. Wacht tot het lampje uitgaat
voordat u de motor start.
KOMPAS EN MINIRITCOMPUTER
(CMTC) — INDIEN AANWEZIG
OPMERKING:
•Het autokompas wordt automatisch geijkt
zodat het niet nodig is om het kompas
handmatig te ijken.•Als de auto is voorzien van een Chrysler
GPS-systeem (navigatieradio), verzorgt
het navigatiesysteem de kompasrichting
en zijn de menu’s voor kompasafwijking
en kalibratie niet beschikbaar. Het kom-
pas is zeer nauwkeurig, omdat het werkt
op basis van GPS-signalen en niet op het
magnetisch veld van de aarde.
Het kompas met miniritcomputer bevindt zich
op het instrumentenpaneel en heeft een inter-
actief scherm (toont informatie over buitentem-
peratuur, kompasrichting en ritinformatie).
OPMERKING:
Bij het starten geeft het systeem de laatst
bekende buitentemperatuur weer. Het sys-
teem heeft mogelijk meerdere minuten rijtijd
nodig voordat de werkelijke buitentempera-
tuur weergegeven wordt. De temperatuur
van de motor kan van invloed zijn op de
weergave van de buitentemperatuur,
daarom wordt de weergegeven temperatuur
niet geüpdate wanneer het voertuig stil
staat.
Bedieningsknoppen
Toets STEP
Druk op de STEP toets op het stuur om door
submenu’s te lopen (bijvoorbeeld temperatuur,
ritfuncties: Kilometerteller, Trip A (Rit A), Trip B
(Rit B)).
Kompas Mini-Trip bedieningsknoppen
133
Page 138 of 294
RESET-toets
Om het weergegeven display terug te stellen,
zet u de contactsleutel in de stand ON; vervol-
gens houdt u de RESET-toets op het stuur
ingedrukt.
De volgende displays kunnen worden terugge-
steld of gewijzigd:
•Kompas/Temperatuur
•Trip A (Rit A)
•Trip B (Rit B)
Ritteller (ODO)
Geeft de afgelegde afstand aan sinds deze
functie het laatst op nul is teruggesteld. Druk
de STEP-toets op het instrumentenpaneel in en
laat weer los om tussen de kilometerteller, Trip
A (rit A) of Trip B (rit B) schakelen.
Trip A (Rit A)
Toont de totale afstand voor Trip A die werd
afgelegd sinds de laatste reset.
Trip B (Rit B)
Toont de totale afstand voor Trip B die werd
afgelegd sinds de laatste reset.Kompas/temperatuur display
OPMERKING:
Als de auto is voorzien van een Chrysler
Uconnect™ GPS-systeem (navigatieradio),
verzorgt het navigatiesysteem de kompas-
richting en zijn de menu’s voor kompasaf-
wijking en kalibratie niet beschikbaar. Het
kompas is zeer nauwkeurig, omdat het werkt
op basis van GPS-signalen en niet op het
magnetisch veld van de aarde.
Kompasafwijking
De kompasafwijking is het verschil tussen het
magnetische noorden en het geografische
noorden. Ter compensatie van de verschillen
moet de kompasafwijking aan de hand van de
zonekaart worden ingesteld voor de zone
waarin de auto wordt gebruikt. Nadat u het
kompas correct hebt ingesteld, worden de ver-
schillen automatisch gecompenseerd, zodat
de nauwkeurigheid van de kompasrichting op-
timaal is.OPMERKING:
•Voor juiste ijking is een vlak wegdek en
een omgeving zonder grote metalen voor-
werpen zoals gebouwen, bruggen, onder-
grondse kabels, spoorrails etc. vereist.
•Magnetische stoffen mogen niet op het
instrumentenpaneel worden gelegd. Daar
bevindt zich de kompassensor.
134
Page 139 of 294
Kaart kompasafwijking
135
Page 140 of 294
Om de afwijking in te stellen
Start de motor en laat de keuzehendel in de
stand PARK (Parkeren) staan. Houd de RESET
toets op het stuur (ongeveer tien seconden)
ingedrukt tot het cijfer van de huidige afwij-
kingszone wordt weergegeven. Om van zone
te veranderen drukt u de STEP toets in om de
afwijking in kleine stappen te wijzigen. Herhaal
indien nodig tot de gewenste afwijking is be-
reikt.
OPMERKING:
In de fabriek is Zone 8 ingesteld. Tijdens het
programmeren zal de waarde van de zone 15
tot zone 1 doorlopen.
Handmatige kompasijking
Als het kompas zich grillig, onjuist of abnor-
maal lijkt te gedragen, kunt u het kompas ijken.
Controleer voordat u het kompas ijkt of de juiste
zone is geselecteerd.1. Start de motor en laat de keuzehendel in de
stand P (Parkeren) staan.
2. Houd de RESET toets (ongeveer tien secon-
den) ingedrukt tot het cijfer van de huidige
afwijkingszone wordt weergegeven.
3. Laat de RESET toets los en houdt deze
vervolgens nogmaals ongeveer tien seconden
ingedrukt tot de richting wordt weergegeven
waarbij het indicatielampje “CAL” voortdurend
wordt weergegeven.
4. Om de ijking van het kompas te voltooien,
moet u met de auto één of meer complete
cirkels van 360 graden rijden met een snelheid
van minder dan 8 km/h, in een gebied zonder
elektriciteitsleidingen of grote metalen voorwer-
pen, totdat de CAL-indicator uitgaat. Het kom-
pas werkt nu normaal.ELEKTRONISCH
VOERTUIGINFORMATIECENTRUM
(EVIC) — INDIEN AANWEZIG
Het EVIC-systeem kent een interactieve display
voor de bestuurder. Het bevindt zich in de
instrumentengroep. Het EVIC bevat de vol-
gende onderdelen:
•Systeemstatus
•Beeldschermweergaven voor waarschu-
wingsmeldingen
ELEKTRONISCH
VOERTUIGINFORMATIECENTRUM (EVIC)
136