dashboard Lancia Musa 2009 Instructieboek (in Dutch)

Page 58 of 218

57
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
De ingestelde luchtverdeling wordt
aangegeven door een brandend
lampje op de geselecteerde knoppen.
Als een gecombineerde functie is in-
gesteld en er een knop wordt inge-
drukt, dan wordt ook de functie van
die knop ingeschakeld. Als daarente-
gen een knop van een reeds ingestelde
functie wordt ingedrukt, dan wordt
die functie uitgeschakeld (het be-
treffende lampje dooft).
Voor het hervatten van de automati-
sche werking van de luchtverdeling na
een handmatige instelling, moet de
knop AUTOworden ingedrukt.
Als de bestuurder kiest voor luchtver-
deling naar de voorruit, wordt ook de
luchtstroom aan passagierszijde auto-
matisch naar de voorruit geleid. De
passagier kan vervolgens een andere
luchtverdeling kiezen door de be-
treffende knoppen in te drukken.Drukknoppen
AUTO H-N
(automatische
werking)
Als u de knop AUTO
aan bestuurderszijde
en/of passagierszijde
voor indrukt, regelt het
systeem automatisch,
in de betreffende zo-
nes, de hoeveelheid en
de verdeling van de
naar het interieur toegevoerde lucht en
worden alle voorafgaande handmatige
instellingen opgeheven.
Dit wordt aangegeven door het ver-
schijnen van het opschrift FULL
AUTOop het display voor.
Als er een of meerdere handmatige in-
stellingen zijn uitgevoerd (luchtrecir-
culatie, luchtverdeling, aanjagersnel-
heid of uitschakeling aircocompres-
sor), dooft het opschrift FULLop het
display om aan te geven dat het sys-
teem niet langer alle functies auto-
matisch regelt (behalve de tempera-
tuur die altijd automatisch wordt ge-
regeld). Drukknoppen voor
regelen
aanjagersnelheid L
Als u op de uiteinden
van knop
pdrukt,
wordt de aanjagersnelheid verhoogd
of verlaagd en daarmee de hoeveel-
heid lucht die in het interieur wordt
gevoerd om de gewenste temperatuur
te handhaven.
De aanjagersnelheid wordt weergege-
ven door verlichte staafjes op het dis-
play
❒Maximum aanjagersnelheid = alle
staafjes verlicht
❒Minimum aanjagersnelheid = één
staafje verlicht.
De aanjager kan worden uitgescha-
keld, maar alleen als u de aircocom-
pressor hebt uitgeschakeld met de
knop B.
BELANGRIJK Voor het hervatten van
de automatische werking van de aan-
jager na een handmatige instelling,
moet de knop AUTOworden inge-
drukt.

Page 59 of 218

58
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
Drukknop voor in-/
uitschakelen
luchtrecirculatie C
De luchtrecirculatie
werkt als volgt:
❒handmatig ingeschakeld (recircu-
latie altijd ingeschakeld); het
lampje op de knop Cen het sym-
bool
íop het display branden;
❒geforceerde uitschakeling (recir-
culatie altijd uitgeschakeld met
luchttoevoer van buiten); lampje
op de knop en het symbool
êop
het display gedoofd.
Deze mogelijkheden kunnen worden
ingeschakeld door meerdere keren op
de recirculatieknop Cte drukken.
Na een bepaalde tijd wordt de recir-
culatie om veiligheidsredenen auto-
matisch uitgeschakeld, zodat de lucht
in het interieur ververst kan worden. Drukknop MONO A
(gelijkstellen
ingestelde
temperaturen en
luchtverdeling)
Als u de knop MONOindrukt, wordt
de temperatuur en de luchtverdeling
aan bestuurderszijde en aan passa-
gierszijde voor automatisch gelijkge-
steld, waardoor u in de twee zones de-
zelfde temperatuur en de luchtverde-
ling kunt instellen met de draaiknop
aan bestuurderszijde. Met deze func-
tie kan de temperatuur in het interi-
eur makkelijk geregeld worden als al-
leen de bestuurder in de auto zit. De
gescheiden regeling van de tempera-
tuur en de luchtverdeling wordt auto-
matisch weer hervat als u de draai-
knop Hdraait of nogmaals op de
knop MONO Adrukt als het lampje
op de knop brandt. BELANGRIJK Als het systeem van-
wege handmatige instellingen de ge-
wenste temperatuur in de verschil-
lende zones niet meer kan garanderen
en handhaven, knippert de ingestelde
temperatuur om aan te geven dat het
systeem een probleem heeft gesigna-
leerd; na een minuut dooft het op-
schrift AUTO.
Voor het hervatten van de automati-
sche werking van het systeem na een
handmatige instelling (een of meer-
dere), moet de knop AUTOworden
ingedrukt.

Page 60 of 218

59
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
BELANGRIJK Met de recirculatie-
functie kunnen (verwarming of koe-
ling van het interieur) de gewenste
omstandigheden sneller worden be-
reikt. Het is echter niet raadzaam
deze functie handmatig in te schake-
len op regenachtige of koude dagen,
omdat dan de ruiten aan de binnen-
zijde aanzienlijk sneller kunnen be-
slaan, vooral als de aircocompressor
niet is ingeschakeld.
Bij buitentemperaturen onder 5-7 °C
wordt de recirculatie uitgeschakeld
(met luchttoevoer van buiten) om het
beslaan van de ruiten te voorkomen.Drukknop voor in-/
uitschakelen
aircocompressor B
Als u op de knop
√drukt als het lampje
op de knop brandt, wordt de airco-
compressor uitgeschakeld en dooft het
lampje. Als u nogmaals op de knop
drukt als het lampje gedoofd is, wordt
de inschakeling van de compressor
weer automatisch door het systeem
geregeld; dit wordt aangegeven door
het gaan branden van het lampje op
de knop.
Als u de aircocompressor uitschakelt,
wordt de recirculatie uitgeschakeld
om het eventuele beslaan van de rui-
ten te voorkomen. Ook als het sys-
teem de ingestelde temperatuur kan
handhaven, verdwijnt het opschrift
FULLvan het display. Als het sys-
teem de ingestelde temperatuur ech-
ter niet meer kan handhaven, gaat de
temperatuur knipperen en dooft het
opschrift AUTO.
BELANGRIJK Met uitgeschakelde
aircocompressor is het niet mogelijk
lucht in het interieur in te voeren met
een temperatuur die lager is dan de
buitentemperatuur; bovendien kun-
nen (in bijzondere omstandigheden)
de ruiten zeer snel beslaan omdat de
lucht niet gedroogd kan worden.
Bij lage buitentemperatu-
ren raden wij u aan om de
recirculatiefunctie niet te gebrui-
ken, omdat hierdoor de ruiten snel-
ler kunnen beslaan.
ATTENTIE

Page 61 of 218

60
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
BELANGRIJK De functie voor snelle
ontwaseming/ontdooiing van de rui-
ten blijft ongeveer 3 minuten inge-
schakeld nadat de koelvloeistoftem-
peratuur boven 50°C is gekomen
(benzine-uitvoeringen) of 35°C (Mul-
tijet-uitvoeringen).
Als de functie is ingeschakeld, gaan
het lampje op de betreffende knop en
het lampje op de knop van de achter-
ruitverwarming branden; op het dis-
play dooft het opschrift FULL AUTO.
Als de functie is ingeschakeld, kunnen
alleen de aanjagersnelheid en de uit-
schakeling van de achterruitverwar-
ming handmatig worden geregeld.
Als u op de knop Fdrukt of op de re-
circulatieknop Cof op de knop van de
compressor B of op de knoppen
AUTO Nof H, worden de functies die
hiervoor waren ingesteld weer geacti-
veerd. Drukknop voor
snelle ontwase-
ming/ontdooiing
van de voorruit en
de zijruiten voor F
Als u deze knop indrukt, schakelt de
klimaatregeling automatisch alle
functies in die noodzakelijk zijn voor
het snel ontdooien/ontwasemen van
de voorruit en de zijruiten voor. D.w.z.
dat het systeem:
❒de aircocompressor inschakelt
wanneer de klimatologische om-
standigheden dit toestaan;
❒de luchtrecirculatie uitschakelt;
❒de maximale luchttemperatuur HI
op beide displays instelt;
❒een aanjagersnelheid inschakelt op
basis van de koelvloeistoftempera-
tuur, om toevoer van nog te koude
lucht voor de ontwaseming van de
ruiten, te beperken;
❒de luchtstroom naar de luchtroos-
ters voor de voorruit en de zijrui-
ten voor leidt;
❒de achterruitverwarming inscha-
kelt.De uitschakeling van de aircocom-
pressor blijft in het geheugen opge-
slagen, ook na het afzetten van de
motor.
De automatische werking van de air-
cocompressor wordt automatisch her-
vat als u opnieuw op de knop
√drukt (in dat geval werkt het systeem
alleen als verwarming) of op de knop
AUTO.
Als bij uitgeschakelde compressor de
buitentemperatuur hoger is dan de in-
gestelde temperatuur, kan het systeem
niet aan de wens voldoen. Dit wordt
als volgt aangegeven: de ingestelde
temperatuur knippert enkele secon-
den op het display en vervolgens dooft
het opschrift AUTO.
Als de compressor is uitgeschakeld,
kan de aanjagersnelheid handmatig
op nul worden gezet (geen enkel
staafje verlicht).
Als de compressor bij draaiende mo-
tor wordt ingeschakeld, kan de aan-
jagersnelheid niet onder de minimale
waarde (één staafje verlicht) zakken.

Page 62 of 218

61
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
Systeem
uitschakelen OFF E
Het systeem schakelt
uit en het display
dooft als u op de knop
Edrukt.
Als het systeem is uitgeschakeld:
❒zijn de lampjes gedoofd;
❒worden de ingestelde temperatu-
ren niet weergegeven;
❒is de recirculatie ingeschakeld,
waarbij geen lucht van buiten bin-
nenkomt;
❒is de compressor uitgeschakeld;
❒is de aanjager uitgeschakeld.Ook bij uitgeschakeld systeem kan de
achterruitverwarming handmatig
worden in- of uitgeschakeld met de
knop G.
BELANGRIJK De regeleenheid van de
klimaatregeling slaat de instellingen
van het systeem in het geheugen op
voordat het systeem wordt uitgescha-
keld. Als u vervolgens op een wille-
keurige knop drukt (behalve de knop
van de achterruitverwarming) worden
de functies weer hersteld. Als de func-
tie van de ingedrukte knop niet was
ingeschakeld voor de uitschakeling,
dan wordt deze functie ook geacti-
veerd; als deze daarentegen was inge-
schakeld, blijft de functie gehand-
haafd.
Als u de volledig automatische wer-
king van het systeem weer wilt in-
schakelen, druk dan op de knop
AUTO. Drukknop voor
ontwaseming/-
ontdooiing
achterruit en
buitenspiegels G
Als u deze knop indrukt, dan wordt
de achterruitverwarming ingescha-
keld. Het lampje op de knop gaat
branden als deze functie wordt inge-
schakeld.
De functie schakelt na een bepaalde
tijd automatisch uit, of als opnieuw de
knop wordt ingedrukt. De functie
wordt ook uitgeschakeld als u de mo-
tor uitzet en blijft uitgeschakeld als u
de motor opnieuw start.
BELANGRIJK Plak geen stickers of
andere plaatjes op de elektrische
weerstandsdraden aan de binnenzijde
van de achterruit, om beschadiging
van de achterruitverwarming te voor-
komen.

Page 63 of 218

62
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
PARKEERVERLICHTING fig. 67
Draai de contactsleutel in stand STOP
of verwijder de sleutel en draai de draai-
knop in stand
6. Op het instrumenten-
paneel gaat het controlelampje
3branden en de buitenverlichting en de
kentekenplaatverlichting worden inge-
schakeld. Als u de hendel omhoog
plaatst
1, gaat alleen de buitenverlich-
ting aan de rechterzijde branden; als u
de hendel omlaag plaatst
2, gaat alleen
de verlichting aan de linkerzijde bran-
den. In beide gevallen gaat het lampje
3op het instrumentenpaneel branden. GROOTLICHTSIGNAAL
Het grootlichtsignaal kan worden ge-
geven door de hendel naar het stuur-
wiel te trekken (onvergrendelde
stand) ongeacht de stand van de
draaiknop. Op het instrumentenpa-
neel gaat het controlelampje
1bran-
den.
fig. 63L0D0066m
fig. 66L0D0069m
fig. 65L0D0068m
fig. 64L0D0067m
BUITEN-
VERLICHTING
Met de linker hendel bedient u de bui-
tenverlichting.
De buitenverlichting werkt uitsluitend
als de contactsleutel in stand MARstaat.
VERLICHTING UIT fig. 63
Draaiknop in stand
å.
BUITENVERLICHTING fig. 64
Draai de draaiknop in stand
6.
Op het instrumentenpaneel gaat het
controlelampje
3branden.
DIMLICHT fig. 65
Draai de draaiknop in stand
2.
Op het instrumentenpaneel gaat het
controlelampje
3branden.
GROOTLICHT fig. 66
Trek de hendel naar het stuurwiel
(vergrendelde stand), als de draai-
knop reeds in stand
2staat.
Op het instrumentenpaneel gaat het
controlelampje
1branden.
Als de hendel opnieuw naar het stuur-
wiel wordt getrokken, dooft het groot-
licht en wordt het dimlicht weer inge-
schakeld.

Page 64 of 218

63
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
RICHTINGAANWIJZERS
fig. 67
Zet de hendel in de vergrendelde
stand:
❒omhoog (stand 1): inschakeling
rechter richtingaanwijzer;
❒omlaag (stand 2): inschakeling lin-
ker richtingaanwijzer.
Op het instrumentenpaneel knippert
het waarschuwingslampje
Fof D.
De richtingaanwijzers schakelen au-
tomatisch uit als de auto weer recht-
uit rijdt.
Als u kort richting aan wilt geven,
voor het uitvoeren van een handeling
waarvoor het stuurwiel slechts weinig
hoeft te worden verdraaid, dan drukt
u de hendel iets omhoog of omlaag
zonder dat de hendel vergrendelt.
Zodra u de hendel loslaat, gaat deze
automatisch terug.SCHEMERSENSOR (automatisch
inschakelende koplampen)
(indien aanwezig)
Deze sensor is in staat om de ver-
schillen in sterkte van het omgevings-
licht waar te nemen op basis van de
ingestelde gevoeligheid: hoe hoger de
gevoeligheid, hoe minder buitenlicht
er nodig is om de verlichting in te
schakelen. De gevoeligheid van de
sensor kan worden ingesteld via het
“Setup-menu” van het “Multifunctio-
nele display”.
Inschakelen
Zet de draaiknop in stand
2A
fig. 69; op deze manier gaan, afhan-
kelijk van de sterkte van het buiten-
licht, de buitenverlichting en de dim-
lichten automatisch branden. “FOLLOW ME HOME”
SYSTEEM
fig. 68
Met dit systeem kan de ruimte voor de
auto een bepaalde tijd worden ver-
licht.
Inschakelen
U schakelt deze functie in door de
contactsleutel in stand STOPte
draaien of uit te nemen en de linker
hendel binnen 2 minuten na het uit-
zetten van de motor naar het stuur te
trekken.
Telkens als u de hendel bedient, blijft
de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van 210
seconden; hierna schakelt de verlich-
ting automatisch uit.
fig. 67L0D0071mfig. 68L0D0070mfig. 69L0D0072m

Page 65 of 218

64
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
RUITEN REINIGEN
RUITENWISSERS/-SPROEIERS
Deze werken uitsluitend als de con-
tactsleutel in stand MARstaat.
De rechter hendel kan in vijf verschil-
lende standen worden gezet:
Aruitenwissers uitgeschakeld
Bwissen met interval.
Draai als de hendel in stand Bstaat,
de draaiknop Fin een van de vier in-
tervalstanden:
,= zeer lang interval
—= lang interval
—-= gemiddeld interval
——= kort interval Als de schemersensor is ingeschakeld,
verschijnt op het multifunctionele dis-
play de ingestelde gevoeligheid van de
sensor. Tijdens de weergave kan de
gevoeligheid worden gewijzigd met de
toetsen
+en –(zie fig. 70).
Uitschakelen
Als via de sensor het commando voor
uitschakeling wordt gegeven, wordt
het dimlicht uitgeschakeld en vervol-
gens, na ongeveer 10 seconden, de
buitenverlichting.
Als tijdens de automatische verlich-
ting het grootlicht (handmatig door
de gebruiker) wordt ingeschakeld,
dan wordt het grootlicht uitgescha-
keld als de verlichting automatisch
uitschakelt.
BELANGRIJK De schemersensor is
niet in staat om mist te signaleren.
Daarom moet bij mist de verlichting
handmatig worden ingeschakeld.
fig. 70L0D0384m
fig. 71L0C0073m
Clangzaam continu wissen;
Dsnel continu wissen;
Etijdelijk snel wissen
(onvergrendelde stand).

Page 66 of 218

65
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
In stand Ewerken de ruitenwissers,
zolang u de hendel met de hand in
deze stand houdt. Als u de hendel
loslaat, springt deze direct weer in
stand Aen schakelen de
ruitenwissers automatisch uit.
BELANGRIJK Vervang de
wisserbladen volgens de
aanwijzingen in het hoofdstuk
“Onderhoud en zorg”.REGENSENSOR
(indien aanwezig)
De regensensor bevindt zich achter de
binnenspiegel en staat in contact met
de voorruit. De sensor zorgt ervoor
dat de frequentie van de slagen van
de ruitenwissers automatisch wordt
aangepast aan de hoeveelheid regen
op de ruit.
BELANGRIJK Houd de ruit in de
omgeving van de sensor schoon.
Inschakelen
Plaats de rechter hendel een stand
naar beneden.
Als de regensensor wordt ingescha-
keld, maken de ruitenwissers 1 slag.
Als u de draaiknop F-fig. 73draait,
kunt u de gevoeligheid van de regen-
sensor verhogen.
Als de gevoeligheid van de regensen-
sor verhoogd wordt, maken de rui-
tenwissers 1 slag.
Als de ruitensproeiers worden bediend
bij ingeschakelde regensensor, wordt
het intelligente wis-/wasprogramma
ingeschakeld, zonder de extra reini-
gingsslag na 5 seconden. Daarna her-
vat de regensensor zijn normale auto-
matische werking. “Intelligente wis-/wasregeling”
Als u de hendel naar het stuur trekt
(onvergrendelde stand), schakelen de
ruitensproeiers in.
Als u de hendel langer dan een halve
seconde aangetrokken houdt, dan
worden in een beweging de ruiten-
wissers/-sproeiers ingeschakeld.
Als u de hendel loslaat, stoppen de
ruitensproeiers onmiddellijk terwijl de
ruitenwissers nog 4 slagen maken.
Na vijf seconden volgt nog een extra
reinigingsslag. Gebruik de ruitenwissers
niet om opgehoopte sneeuw
of ijs van de voorruit te ver-
wijderen. In die omstandig-
heden grijpt, als de ruitenwissers te
zwaar worden belast, de beveiliging
in, die ervoor zorgt dat de ruiten-
wissers enkele seconden worden uit-
geschakeld. Als hierna de werking
niet wordt hervat, wendt u dan tot de
Lancia-dealer.
fig. 72L0D0074m

Page 67 of 218

66
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
Als u bij ingeschakelde ruitenwissers
voor de achteruit inschakelt, gaat au-
tomatisch ook de achterruitwisser
continu wissen.
Als u de hendel naar het dashboard
duwt (onvergrendelde stand), scha-
kelt de achterruitsproeier in.
Als u de hendel langer dan een halve
seconde naar het dashboard geduwd
houdt, schakelt ook de achterruitwis-
ser in.
Als u de hendel loslaat, wordt het in-
telligente wis-/wasprogramma inge-
schakeld, zoals bij de ruitenwissers
voor. Als de regensensor op deze wijze op-
nieuw wordt ingeschakeld, maken de
ruitenwissers 1 slag.
De regensensor is in staat om de vol-
gende omstandigheden te herkennen
en zijn gevoeligheid hieraan aan te
passen:
❒vuil op het controle-oppervlak
(zoutaanslag, vuil enz.);
❒verschil tussen dag en nacht.
Uitschakelen
Zet de hendel in stand Bof draai de
start-/contactsleutel in stand STOP.
Als de motor daarna wordt gestart
(sleutel in stand MAR), schakelt de
regensensor niet weer in, ook niet als
de hendel in stand Bis blijven staan.
Voor het inschakelen van de regen-
sensor moet de hendel in stand Aof C
worden gezet en daarna in stand Bof
de knop voor het instellen van de ge-
voeligheid worden gedraaid.
fig. 73L0C0073m
Door waterstrepen kunnen
de ruitenwissers onge-
wenst inschakelen.
ATTENTIE
ACHTERRUITWISSER/-
SPROEIER fig. 74
Deze werken uitsluitend als de con-
tactsleutel in stand MARstaat.
Als u de draaiknop Avan stand
åin
stand 'zet, dan werkt de achter-
ruitwisser als volgt:
❒in intervalstand als de ruitenwis-
sers voor niet zijn ingeschakeld
❒synchroon (met de helft van de
frequentie van de ruitenwissers
voor) als de ruitenwissers voor zijn
ingeschakeld.
fig. 74L0D0075m

Page:   < prev 1-10 ... 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 ... 210 next >