sensor Lancia Voyager 2014 Instructieboek (in Dutch)

Page 99 of 416

SPIEGELS
BINNENSPIEGEL MET
DAG-/NACHTSTAND (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Via een dubbel scharniersysteem kunt
u de spiegel horizontaal en verticaal
verstellen. Stel de spiegel zo in dat u
door het midden van de achterruit
kijkt.
U kunt hinderlijke weerspiegeling van
koplampen verminderen door het
hendeltje onder de spiegel in de
nachtstand te zetten (naar de achter-
kant van de auto bewegen). Stel de
spiegel af terwijl deze in de dagstand
staat (naar de voorruit toe).
BINNENSPIEGEL MET
AUTOMATISCHE
DIMSTAND (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Deze spiegel wordt automatisch aan-
gepast aan hinderlijke weerspiegeling
van de koplampen van achterliggers.
U kunt deze functie in- of uitschake-
len door de knop onder aan de spiegel
in te drukken. Links naast de knop
gaat een lampje branden als de dim-
functie actief is. De sensor rechts van
de knop gaat niet branden.
OPMERKING: Tijdens het ach-
teruitrijden wordt deze functie
uitgeschakeld.
LET OP!
Om tijdens reinigen de spiegel niet
te beschadigen mag reinigings-
vloeistof nooit rechtstreeks op de
spiegel worden gespoten. Breng de
vloeistof aan op een schone doek en
wrijf de spiegel daarmee schoon.
BUITENSPIEGELS
Voor een optimaal resultaat dient u de
spiegels zo af te stellen dat u de naast-
liggende rijbaan goed in het zicht hebt
en er tevens een geringe overlapping is
met het zicht in de binnenspiegel.
WAARSCHUWING!
Voertuigen en andere objecten lij-
ken in de bolle spiegel kleiner en
verder weg dan ze in werkelijkheid
zijn. Als u te veel op uw buitenspie-
gels vertrouwt, kunt u in botsing
komen met een ander voertuig of
object. Gebruik uw binnenspiegel
om de grootte van of de afstand tot
een voertuig te schatten dat u in de
buitenspiegel ziet.
Met de hand verstelbareachteruitkijkspiegel
Binnenspiegel met automatische dimstand
93

Page 102 of 416

DODEHOEKBEWAKING
(voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Het systeem voor dodehoekbewaking
maakt gebruik van twee radarsenso-
ren in de achterbumper en detecteert
motorvoertuigen (auto's, vrachtwa-
gens, motorfietsen, etc.) die vanaf de
achterzijde, voorzijde of zijkant van
de auto in de dode hoek bewegen.
Na het starten van de auto gaat het
waarschuwingslampje van de dode-
hoekbewaking in de beide buitenspie-
gels kort branden om de bestuurder te
laten weten dat het systeem is geacti-
veerd. De sensoren van de dodehoek-
bewaking zijn in werking wanneer
naar een van de vooruitversnellingenof de achteruitversnelling is gescha-
keld en worden in de stand-by-modus
gezet wanneer naar de parkeerstand
(PARK) is geschakeld.
De detectiezone van de dodehoekbe-
waking bestrijkt een rijstrook van 3,8
m breed aan beide zijden van het
voertuig. De zone begint bij de buiten-
spiegel en bestrijkt een gebied tot on-
geveer 7 m achter de auto. Het sys-
teem bewaakt de detectiezones aan
beide zijden van de auto vanaf het
moment dat een snelheid van onge-
veer 10 km/u of hoger wordt bereikt
en waarschuwt de bestuurder voor
voertuigen in deze zones.
OPMERKING:
De dodehoekbewaking waar-
schuwt de bestuurder NIET voor
snel naderende voertuigen die
zich buiten de detectiezones be-
vinden. De detectiezone van de dode-
hoekbewaking VERANDERT
NIET wanneer een aanhanger
aan uw auto is gekoppeld. Als
aan uw auto een aanhanger is
gekoppeld, moet u zelf kijken of
de rijbaan naast u vrij is voor
zowel uw auto als de aanhanger,
voordat u van rijbaan wisselt.
Wanneer de aanhanger of een
ander object (bijvoorbeeld een
fiets) uitsteekt aan de zijkant
van uw auto, is het mogelijk dat
het waarschuwingslampje van
de dodehoekbewaking blijft
branden zolang naar een voor-
uitversnelling is geschakeld.
Voor een correcte werking van de do-
dehoekbewaking moet de achterkant
van de auto waar zich de radarsenso-
ren bevinden, vrij zijn van sneeuw, ijs
en vuil. De achterkant van de auto
waar zich de radarsensoren bevinden,
mag niet worden geblokkeerd door
vreemde voorwerpen (bumperstic-
kers, fietsendrager, enz.).
Detectiezones achter
96

Page 103 of 416

De dodehoekbewaking waarschuwt
de bestuurder voor objecten binnen
de detectiezones door het oplichten
van een waarschuwingslampje in de
buitenspiegels, een geluidsignaal en
verlagen van het volume van de radio.
Raadpleeg het hoofdstuk "Bedrijfs-
modi" voor meer informatie hierover.De dodehoekbewaking controleert de
detectiezone tijdens het rijden vanuit
drie verschillende punten (zijkant,
achter- en voorzijde) om te beoorde-
len of een waarschuwing noodzakelijk
is. De dodehoekbewaking zal een
waarschuwing geven wanneer voer-
tuigen vanuit de volgende richtingen
in de zone komen.
In de zone komen vanaf de zijkant
Voertuigen op de naastgelegen rijba-
nen links of rechts van uw auto.
In de zone komen vanaf de achter-
zijde
Achteropkomende voertuigen aan
beide zijden van uw auto die de detec-
tiezone binnenkomen met een rela-
tieve snelheid lager dan 48 km/u.
Inhalend verkeer
Als u een andere auto langzaam in-
haalt met een relatieve snelheid lager
dan 24 km/u en deze auto blijft gedu-
rende ongeveer 1,5 seconde in de dode
hoek, dan gaat het waarschuwings-
lampje branden. Wanneer het verschil
in snelheid tussen de twee auto's gro-
ter is dan 24 km/u, dan gaat het waar-
schuwingslampje niet branden.
Sensorlocaties
Waarschuwingslampje
dodehoekbewaking
Bewaking van zijkant
Bewaking van achterzijde
97

Page 105 of 416

REAR CROSS PATH (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
De voorziening Rear Cross Path
(RCP) is bedoeld als hulpmiddel voor
de bestuurder bij het achteruit wegrij-
den uit parkeerplaatsen, waarbij het
zicht op naderende voertuigen moge-
lijk wordt belemmerd. Rijd langzaam
en voorzichtig uit de parkeerplaats
totdat de achterzijde van de auto is
vrijgekomen. Het RCP-systeem heeft
nu naar links en rechts vrij zicht op
passerende voertuigen en zal de be-
stuurder waarschuwen wanneer een
voertuig nadert.RCP bewaakt de detectiezones achter
aan beide zijden van de auto op objec-
ten die zich met een minimale snel-
heid van ongeveer 5 km/u naar de
auto toe bewegen, tot objecten die
zich met een maximale snelheid van
ongeveer 32 km/u verplaatsen, zoals
bijvoorbeeld op parkeerplaatsen.
OPMERKING: Op parkeerplaat-
sen kunnen naderende voertuigen
aan het zicht worden onttrokken
door links en rechts geparkeerde
voertuigen. Als de sensoren wor-
den geblokkeerd door andere ob-
jecten of voertuigen, zal het sys-
teem niet in staat zijn de
bestuurder te waarschuwen.
Wanneer het RCP-systeem actief is en
naar de achteruitversnelling is ge-
schakeld, wordt de bestuurder ge-
waarschuwd door zowel visuele als
geluidssignalen, terwijl ook het vo-
lume van de radio wordt verlaagd.
WAARSCHUWING!
Het RCP-systeem dient niet als
achteruitrijhulp. Het systeem is uit-
sluitend bedoeld als hulpmiddel
voor de bestuurder bij het detecte-
ren van naderende voertuigen in
parkeersituaties. Ga altijd voor-
zichtig te werk tijdens het achter-
uitrijden, ook als u RCP gebruikt.
Controleer het gebied achter de
auto altijd zorgvuldig, kijk naar
achteren en wees bedacht op voet-
gangers, dieren, andere voertuigen,
obstakels en dode hoeken, voordat
u achteruitrijdt. Anders bestaat er
een risico op ernstig of zelfs dode-
lijk letsel.
BEDRIJFSMODI
Bedrijfsmodi met EVIC
In het elektronisch voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC) kunnen drie be-
drijfsmodi worden geselecteerd.
Raadpleeg de paragraaf "Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)/Persoonlijke instellingen
RCP-detectiezones
99

Page 159 of 416

OPMERKING: Als de auto lang-
zamer rijdt dan 16 km/u wordt de
intervaltijd verdubbeld.
RUITENWISSER/-
SPROEIER ACHTER
Draai de draairing in de eerste klik-
stand om de intervalstand van de rui-
tenwisser achter in te schakelen. Om
de sproeiers in werking te stellen,
draait u de draairing helemaal naar
voren. De sproeiers werken tot de ring
wordt losgelaten en keren dan terug
naar wissen met interval.
OPMERKING: De achterruitwis-
sers wissen uitsluitend met de in-
tervalsnelheid.
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van
het zicht door de voorruit kan tot
aanrijdingen leiden. Mogelijk ziet u
andere voertuigen of obstakels over
het hoofd. Voorkom ijsvorming op
de voorruit door de voorruit eerst te
verwarmen alvorens de ruiten-
sproeier te gebruiken.
REGENSENSOR (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Deze voorziening detecteert vocht op
de voorruit en schakelt automatisch
de ruitenwissers in. Deze functie is
vooral handig wanneer spatwater van
de weg of water dat van de ruitenwis-
sers van een voorliggende auto wordt
geblazen op de voorruit terechtkomt.
Draai het uiteinde van de multifunc-
tionele hendel in een van de vijf ge-
voeligheidsstanden voor de interval-
stand van de ruitenwisser om deze
functie in te schakelen.
De gevoeligheid van het systeem kan
worden geregeld met de multifunctio-
nele hendel. Gevoeligheidsstand 3 is
gekalibreerd voor de beste ruitenwis-
sergevoeligheid over de gehele linie.
Als de bestuurder een hogere gevoe-
ligheid wenst, kan hij/zij gevoelig-
heidsstand 4 of 5 kiezen. Als de be-
stuurder een lagere gevoeligheid
wenst, kan hij/zij gevoeligheidsstand
2 of 1 kiezen. Zet de multifunctionele
hendel in stand OFF als u het systeem
niet wenst te gebruiken.OPMERKING:
De regensensor werkt niet wan-
neer de ruitenwisserschakelaar
in de lage of hoge stand staat.
Als er ijs of opgedroogd zout wa- ter op de voorruit aanwezig is,
werkt de regensensor mogelijk
niet goed.
Het gebruik van was- of silico- nenhoudende producten kan de
prestaties van de regensensor
beïnvloeden.
De regensensor kan worden in- en uitgeschakeld via het EVIC
(voor bepaalde uitvoeringen/
landen). Raadpleeg de para-
graaf "Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC)/
Persoonlijke instellingen (door
de klant te programmeren func-
ties)" in het hoofdstuk "Het in-
strumentenpaneel" voor meer
informatie hierover.
153

Page 160 of 416

Het regensensorsysteem is voorzien
van beschermfuncties voor de wisser-
bladen en -armen. Het systeem werkt
niet onder de volgende omstandighe-
den:
Ruitenwissers uitgeschakeld la-
ten bij lage temperaturen —De
regendetectiefunctie werkt niet als
het contact voor het eerst is inge-
schakeld, de motor stationair draait
en de buitentemperatuur lager is
dan 0 °C, tenzij de ruitenwisser-
schakelaar op de multifunctionele
hendel wordt bewogen, de rijsnel-
heid hoger wordt dan 0 km/u of de
buitentemperatuur stijgt tot boven
het vriespunt.
Wisblokkering Neutraalstand —
De regensensor werkt niet als het
contact is ingeschakeld met de
schakelhendel in stand N (Neu-
traal) en de rijsnelheid lager is dan
8 km/u, tenzij de multifunctionele
hendel wordt bediend of de scha-
kelhendel in een andere stand dan
stand N (Neutraal) wordt gescha-
keld.VERSTELBARE
STUURKOLOM
Met deze functie kunt u de stuurko-
lom in de hoogte verstellen. U kunt de
stuurkolom ook in de lengte verstel-
len. De hendel voor de lengte- en
hoogteverstelling bevindt zich onder
het stuur aan het einde van de stuur-
kolom.
Duw de hendel omlaag (in de richting
van de vloer) om de stuurkolom te
ontgrendelen. Om de stuurkolom in
de hoogte te verstellen beweegt u het
stuur omhoog of omlaag naar de ge-
wenste positie. Om de stuurkolom in
de lengte te verstellen trekt u het stuur
naar buiten of duwt u het naar binnen naar de gewenste positie. Duw de hen-
del omhoog totdat deze vastklikt om
de stuurkolom te vergrendelen.
WAARSCHUWING!
Verstel het stuur niet tijdens het
rijden. Verstellen van de stuurko-
lom tijdens het rijden of rijden als
de stuurkolom niet is vergrendeld,
kan ertoe leiden dat de bestuurder
de macht over het stuur verliest. Als
u deze waarschuwing niet opvolgt,
kan dit ernstig en zelfs dodelijk let-
sel tot gevolg hebben.
VERSTELBARE
PEDALEN (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Het systeem met verstelbare pedalen
maakt een betere combinatie van
stuurwielstand en stoelpositie moge-
lijk en zorgt zo voor meer comfort
voor de bestuurder. Met deze functie
kunnen het rem- en gaspedaal naar de
bestuurder toe of verder van de be-
stuurder af worden verplaatst, voor
een betere positie ten opzichte van het
stuurwiel.
Hendel voor lengte- en
hoogteverstelling
154

Page 164 of 416

PARKSENSE®
PARKEERSENSOREN
ACHTER (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
ParkSense® parkeersensoren achter
zorgen voor zichtbare en hoorbare aan-
wijzingen m.b.t. de afstand tussen de
achterzijde van de auto en een gedetec-
teerd obstakel bij het achteruitrijden,
bijv. tijdens een parkeermanoeuvre.
Zie de voorzorgsmaatregelen voor ge-
bruik van het ParkSense® systeem
voor de beperkingen van dit systeem en
aanbevelingen.
Wanneer u de contactschakelaar in de
stand ON/RUN zet, wordt door Park-
Sense® automatisch de systeemstatus
(ingeschakeld of uitgeschakeld) her-
steld die actief was voordat het con-
tact werd uitgeschakeld.
ParkSense® kan uitsluitend worden
geactiveerd wanneer de schakelhendel
in de stand REVERSE staat. Wanneer
ParkSense® bij deze stand van de
schakelhendel wordt ingeschakeld,
blijft het systeem actief totdat de rij-
snelheid is toegenomen tot ongeveer11 km/u of hoger. Het systeem wordt
weer actief als de rijsnelheid is gedaald
tot minder dan ongeveer 9 km/u.
PARKEERSENSOREN
De vier parkeersensoren die zich in de
achterkant/achterbumper bevinden,
bewaken het gebied achter de auto
dat binnen het zichtveld van de sen-
soren valt. De sensoren kunnen obsta-
kels detecteren tot een afstand van
ongeveer 30 tot 200 cm van de
achterkant/achterbumper in horizon-
tale richting, afhankelijk van de
plaats, het type en de stand van het
obstakel.
PARKSENSE®
WAARSCHUWINGSSCHERM
Het ParkSense® waarschuwingsdis-
play wordt alleen weergegeven wan-
neer "Sound and Display" (Geluid en
weergave) wordt geselecteerd in het
deel met door de klant te programme-
ren functies van het Elektronisch voer-
tuiginformatiecentrum (EVIC). Voor
meer informatie raadpleegt u "Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)/Persoonlijke Instellingen
(door de klant te programmeren func-
ties)" in "Functies van het instrumen-
tenpaneel".
Het ParkSense® waarschuwings-
scherm bevindt zich op het EVIC-
scherm op de instrumentengroep. Het
geeft zowel visuele als akoestische
waarschuwingen om het verschil tus-
sen het achterpaneel/de achterbum-
per en het gedetecteerde obstakel aan
te geven.
ParkSense® waarschuwingsscherm
158

Page 167 of 416

verschijnt op het EVIC het bericht
"PARK ASSIST OFF" (parkeerhulp
uitgeschakeld) zolang de schakelhen-
del in REVERSE (achteruit) staat.
ONDERHOUD VAN
PARKSENSE®
PARKEERHULPSYSTEEM
Wanneer het ParkSense® parkeer-
hulpsysteem tijdens het starten van
het voertuig een storing heeft gedetec-
teerd, zal de instrumentengroep tel-
kens wanneer de auto gestart wordt
één geluidssignaal activeren en wordt
de melding "PARKSENSE UNAVAI-
LABLE WIPE REAR SENSORS"
(parkeerhulp niet beschikbaar, ach-
tersensoren reinigen) of
"PARKSENSE UNAVAILABLE SER-
VICE REQUIRED" (parkeerhulp niet
beschikbaar, onderhoud noodzake-
lijk) in de instrumentengroep weerge-
geven. Raadpleeg de paragraaf "Elek-
tronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)" in het hoofdstuk "Het in-
strumentenpaneel" voor meer infor-
matie hierover. Als de schakelhendel
in de stand REVERSE wordt gezet enhet systeem een storing heeft gedetec-
teerd, wordt in het EVIC de melding
"PARKSENSE UNAVAILABLE
WIPE REAR SENSORS" (parkeer-
hulp niet beschikbaar, achtersensoren
reinigen) of "PARKSENSE UNAVAI-
LABLE SERVICE REQUIRED"
(parkeerhulp niet beschikbaar, on-
derhoud noodzakelijk) weergegeven
zolang het voertuig in de stand RE-
VERSE staat. In dit geval werkt Park-
Sense niet.
Als de melding "PARKSENSE UNA-
VAILABLE WIPE REAR SENSORS"
(parkeerhulp niet beschikbaar, ach-
tersensoren reinigen) wordt weerge-
geven in het elektronische voertuigin-
formatiecentrum (EVIC), moet u
ervoor zorgen dat het buitenopper-
vlak en de onderkant van het
achterpaneel/de achterbumper vrij is
van sneeuw, ijs, modder, vuil of an-
dere obstakels en vervolgens het con-
tact uit- en weer inschakelen. Als het
bericht nog steeds wordt weergege-
ven, breng dan een bezoek aan uw
erkende dealer.
Als de melding "PARKSENSE UNA-
VAILABLE SERVICE REQUIRED"
(parkeerhulp niet beschikbaar, on-
derhoud noodzakelijk) wordt weerge-
geven in het EVIC, neemt u contact op
met een erkende dealer.
HET
PARKEERHULPSYSTEEM
REINIGEN
Reinig de sensoren met water, een
schoonmaakmiddel voor auto's en een
zachte doek. Gebruik geen ruwe of
harde doeken. Maak de sensoren
voorzichtig schoon (niet hard druk-
ken of borstelen). Anders kunnen de
sensoren beschadigd raken.
VOORZORGSMAATREGE-
LEN VOOR GEBRUIK VAN
HET PARKSENSE® SYS-
TEEM
OPMERKING:
Zorg ervoor dat de achterbum-
per vrij is van sneeuw, ijs, mod-
der en vuil om te zorgen dat het
ParkSense® systeem correct
werkt.
161

Page 168 of 416

Drilboren, grote vrachtwagens en
andere bronnen van trillingen
kunnen de werking van Park-
Sense® nadelig beïnvloeden.
Wanneer u de ParkSense® par-keerhulp uitschakelt, toont de
instrumentengroep de melding
"PARK ASSIST OFF" (parkeer-
hulp uitgeschakeld). Park-
Sense® blijft uitgeschakeld tot-
dat u de parkeerhulp opnieuw
inschakelt, zelfs als u het con-
tact inschakelt.
Als u de keuzehendel in de stand REVERSE (achteruit) zet en
ParkSense® is uitgeschakeld,
zal het EVIC het bericht "PARK
ASSIST DISABLED" (parkeer-
hulp uitgeschakeld) weergeven
zolang de transmissie in RE-
VERSE staat.
Indien ingeschakeld, zal Park- Sense® het radiovolume verla-
gen wanneer het systeem een ge-
luidssignaal laat horen. Reinig de ParkSense® sensoren
regelmatig, maar let daarbij op
dat u geen krassen of andere
schade toebrengt. De sensoren
mogen niet bedekt zijn met ijs,
sneeuw, modder, vuil of afval.
Verontreiniging van de sensoren
kan ertoe leiden dat het systeem
niet goed werkt. Het Park-
Sense® systeem kan obstakels
achter de auto/bumper over het
hoofd zien of abusievelijk aan-
geven dat er een obstakel achter
de auto/bumper aanwezig is.
Zorg dat het ParkSense® sys- teem is uitgeschakeld als er
voorwerpen als fietsendragers,
trekhaken, enz. binnen een af-
stand van 30 cm van de
achterkant/achterbumper wor-
den geplaatst. Als u dit nalaat,
kan het systeem een nabijgele-
gen object interpreteren als een
sensorprobleem en de melding
"PARKSENSE UNAVAILABLE
SERVICE REQUIRED" (par-
keerhulp niet beschikbaar, on-
derhoud noodzakelijk) weerge-
ven in het EVIC. Bij auto's die zijn voorzien van
een achterklep, moet Park-
Sense® worden uitgeschakeld
wanneer de achterklep omlaag
of open is geklapt en de achter-
uitversnelling is ingeschakeld.
De omlaag geklapte achterklep
zou ten onrechte kunnen wor-
den aangezien voor een obstakel
achter de auto.
LET OP!
ParkSense® is uitsluitend be-doeld als hulpmiddel tijdens het
parkeren en is niet in staat ieder
voorwerp, inclusief kleine obsta-
kels, waar te nemen. Stoepranden
worden mogelijk tijdelijk of hele-
maal niet gedetecteerd. Op kleine
afstanden worden obstakels bo-
ven of onder de sensoren niet ge-
detecteerd.
(Vervolgd)
162

Page 169 of 416

LET OP!(Vervolgd)
Bij gebruik van ParkSense® moetu langzaam rijden, zodat u tijdig
kunt stoppen wanneer een obsta-
kel wordt gedetecteerd. Het is
raadzaam om over uw schouder
te kijken, ook wanneer u gebruik
maakt van ParkSense®.
WAARSCHUWING!
Ga altijd voorzichtig te werk tij-dens het achteruitrijden, ook als u
ParkSense® gebruikt. Controleer
het gebied achter de auto altijd
zorgvuldig, kijk naar achteren en
wees bedacht op voetgangers,
dieren, andere voertuigen, obsta-
kels en dode hoeken, voordat u
achteruitrijdt. U bent verant-
woordelijk voor de veiligheid en
dient uw aandacht voortdurend
op de omgeving te richten. An-
ders bestaat er een risico op ern-
stig of zelfs dodelijk letsel.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Het wordt sterk aanbevolen deafneembare trekhaak te verwij-
deren voordat u ParkSense® gaat
gebruiken, wanneer u de trek-
haak niet nodig heeft. Als u dit
niet doet, kan persoonlijk letsel of
schade aan voertuigen ontstaan
doordat de trekhaakkogel zich
veel dichter bij het obstakel be-
vindt dan de achterkant van de
auto, wanneer via de luidspreker
een continue toon klinkt. Afhan-
kelijk van de afmetingen en vorm
van de trekhaak is het ook moge-
lijk dat de sensoren de trekhaak
detecteren en abusievelijk aange-
ven dat er een obstakel achter de
auto aanwezig is.
PARKVIEW®
ACHTERUITRIJCAMERA
(voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Uw auto is mogelijk voorzien van een
ParkView® achteruitrijcamera. Hier-
mee kunt u het gebied achter de auto op het scherm zien wanneer de scha-
kelhendel in de stand REVERSE is
gezet. Het beeld wordt weergegeven
op het navigatie-/multimedia-
radioscherm samen met de waarschu-
wing "check entire surroundings" (let
op de gehele omgeving) aan de boven-
kant van het scherm. Na vijf seconden
verdwijnt deze waarschuwing. De
ParkView® camera bevindt zich aan
de achterzijde van de auto, boven de
kentekenplaat.
Als u uit de achteruitversnelling scha-
kelt, wordt de achteruitrijcamera uit-
geschakeld en wordt opnieuw het
navigatie- of audioscherm weergege-
ven.
Indien getoond, geven statische ras-
terlijnen de breedte van het voertuig
aan, terwijl een onderbroken center-
lijn de middellijn van het voertuig
aangeeft. Deze lijnen kunnen bijv. van
dienst zijn bij het uitlijnen van het
voertuig voor een aanhanger. De sta-
tische rasterlijnen geven verschillende
zones aan waarmee u de afstand tot de
achterzijde van het voertuig kunt in-
schatten. De onderstaande tabel geeft
163

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 next >