MAZDA MODEL 2 2018 Handleiding (in Dutch)

Page 221 of 735

23*(/(7
¾De regensensor niet afdekken door een
sticker of een label op de voorruit te
plakken. Anders zal de regensensor niet
correct functioneren.
¾Wanneer de ruitenwisserhendel in de
stand
staat en het contact op ON
wordt gezet, is het mogelijk dat de
ruitenwissers in de volgende gevallen
automatisch in beweging gezet worden:
¾Als de voorruit boven de regensensor
wordt aangeraakt of met een doek
wordt afgeveegd.
¾Als vanaf de buitenzijde of binnenzijde
van de auto met een hand of ander
voorwerp tegen de voorruit wordt
gestoten.
Houd handen en ruitenkrabbers uit de
buurt van de voorruit wanneer de
ruitenwisserhendel in de stand
staat en het contact op ON gezet is,
aangezien vingers beklemd kunnen
raken of de ruitenwissers en
wisserbladen beschadigd kunnen
worden wanneer de ruitenwissers
automatisch in werking gesteld worden.
Als u de voorruit gaat reinigen, er op
letten dat de ruitenwissers volledig zijn
uitgeschakeld (wanneer de kans het
grootst is dat de motor aan blijft) Šdit is
vooral belangrijk bij het verwijderen van
ijs en sneeuw.
OPMERKING
•Door de hendel van de automatische
ruitenwisser tijdens het rijden van de
stand
naar de stand over te
schakelen, worden de voorruitenwissers
eenmaal geactiveerd, waarna ze zullen
functioneren overeenkomstig de
hoeveelheid regenval.
•Het is mogelijk dat de automatische
ruitenwisserregeling niet functioneert
wanneer de temperatuur van de
regensensor ongeveer -10 °C of lager is,
of ongeveer 85°C of hoger is.
•Als een waterafstotende laag op de
voorruit wordt aangebracht, kan de
regensensor de hoeveelheid regenval
niet correct aftasten en bestaat de kans
dat de automatische
ruitenwisserregeling niet juist
functioneert.
7LMGHQVKHWULMGHQ
6FKDNHODDUVHQUHJHODDUV


Page 222 of 735

•Als vuil of vreemde bestanddelen (zoals
ijs of materie welke zout water bevat)
zich op de voorruit boven de
regensensor zijn gaan vasthechten of als
de voorruit met ijs bedekt is, kan dit tot
gevolg hebben dat de ruitenwissers
automatisch in beweging gezet worden.
Als echter de ruitenwissers dit ijs, vuil of
de vreemde bestanddelen niet kunnen
verwijderen, zal de automatische
ruitenwisserregeling stoppen met
functioneren. Zet in dit geval de
ruitenwisserhendel in de stand voor lage
snelheid of hoge snelheid voor
handbedieningsregeling of verwijder het
ijs, vuil of de vreemde bestanddelen met
de hand om de automatische
ruitenwisserregeling te herstellen.
•Als u de automatische
ruitenwisserhendel in de stand
laat
staan, kunnen de ruitenwissers door het
effect van sterke lichtbronnen,
elektromagnetische golven of infrarood
licht automatisch in werking treden,
omdat voor de regensensor een optische
sensor wordt gebruikt. Het wordt
aanbevolen de automatische
ruitenwisserhendel in de stand
te
laten staan, behalve tijdens het rijden bij
regenachtig weer.
•De regelfuncties van de automatische
ruitenwisser kunnen uitgeschakeld
worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-13.
▼9RRUUXLWHQVSURHLHU
9RRUKHWVSURHLHQYDQVSURHLHUYORHLVWRIGH
KHQGHOQDDUXWRHWUHNNHQHQYDVWKRXGHQ

Ruitensproeier UIT
OPMERKING
Als de voorruitensproeier wordt gebruikt
terwijl de voorruitenwissers niet zijn
ingeschakeld, zullen de voorruitenwissers
enkele wisbewegingen maken.
,QGLHQGHUXLWHQVSURHLHUQLHWZHUNWKHW
YORHLVWRIQLYHDXLQVSHFWHUHQ SDJLQD
 $OVKHWYORHLVWRIQLYHDXLQRUGHLV
UDDGSOHHJGDQHHQGHVNXQGLJHUHSDUDWHXU
ELMYRRUNHXUHHQRIILFLsOH0D]GD
UHSDUDWHXU
7LMGHQVKHWULMGHQ
6FKDNHODDUVHQUHJHODDUV


Page 223 of 735

$FKWHUUXLWHQZLVVHUHQ
UXLWHQVSURHLHU

9RRUJHEUXLNYDQGHUXLWHQZLVVHUVPRHW
KHWFRQWDFWRS21VWDDQ
▼$FKWHUUXLWHQZLVVHU
6FKDNHOGHUXLWHQZLVVHULQGRRUKHW
GUDDLHQYDQGHDFKWHUUXLWHQZLVVHU
UXLWHQVSURHLHUVFKDNHODDU
6FKDNHODDUVWDQG
%HGLHQLQJYDQGHUXLWHQZLV
VHUV
1U7\ S H
$7\ S H
%
6WRS
,QWHUYDOZHUNLQJ
1RUPDDO
▼▼$FKWHUUXLWHQVSURHLHU
9RRUKHWVSURHLHQYDQVSURHLHUYORHLVWRIGH
DFKWHUUXLWHQZLVVHUUXLWHQVSURHLHU
VFKDNHODDUQDDUGHVWDQG
GUDDLHQ1DKHW
ORVODWHQYDQGHVFKDNHODDU]DOGH
UXLWHQVSURHLHUVWRSSHQ
,QGLHQGHUXLWHQVSURHLHUQLHWZHUNWKHW
YORHLVWRIQLYHDXLQVSHFWHUHQ SDJLQD
 $OVKHWYORHLVWRIQLYHDXLQRUGHLVHQ
GHUXLWHQVSURHLHUZHUNWQRJVWHHGVQLHW
UDDGSOHHJGDQHHQGHVNXQGLJHUHSDUDWHXU
ELMYRRUNHXUHHQRIILFLsOH
0D]GDUHSDUDWHXU
7LMGHQVKHWULMGHQ
6FKDNHODDUVHQUHJHODDUV

%HSDDOGHPRGHOOHQ

Page 224 of 735

.RSODPSVSURHLHU
'HPRWRUGLHQWJHVWDUWWH]LMQHQGH
NRSODPSHQGLHQHQLQJHVFKDNHOGWH]LMQ

$OVXGHNRSODPSVSURHLHUVZLOWJHEUXLNHQ
GHUXLWHQZLVVHUKHQGHOWZHHPDDOQDDUXWRH
WUHNNHQ

Ruitensproeier UIT
OPMERKING
•Wanneer na het inschakelen van de
koplampen de voorruitensproeier voor
de eerste keer wordt gebruikt, werken de
koplampsproeiers automatisch.
•Als er lucht in de
koplampsproeiervloeistofleiding
aanwezig is, bijvoorbeeld in gevallen
wanneer de auto pas nieuw is of nadat
een leeg sproeiervloeistofreservoir
opnieuw met sproeiervloeistof gevuld is,
zal wanneer de ruitenwisserhendel
bediend wordt geen sproeiervloeistof
gesproeid worden. Volg in dit geval
onderstaande procedure:
1. Start de motor.
2. Schakel de koplampen in.
3. Trek de ruitenwisserhendel
herhaalde malen tweemaal naar u
toe totdat de sproeiervloeistof naar
buiten sproeit.
$FKWHUUXLWYHUZDUPLQJ
'HDFKWHUUXLWYHUZDUPLQJRQWGRHWGH
DFKWHUUXLWYDQZDVHP

9RRUJHEUXLNYDQGHDFKWHUUXLWYHUZDUPLQJ
PRHWKHWFRQWDFWRS21VWDDQ

'UXNRSGHVFKDNHODDURPGH
DFKWHUUXLWYHUZDUPLQJLQWHVFKDNHOHQ'H
DFKWHUUXLWYHUZDUPLQJIXQFWLRQHHUW
JHGXUHQGHRQJHYHHUPLQXWHQHQZRUGW
GDQDXWRPDWLVFKXLWJHVFKDNHOG
:DQQHHUGHDFKWHUUXLWYHUZDUPLQJLQ
ZHUNLQJLVEUDQGWKHWLQGLFDWLHODPSMH

'UXNQRJPDDOVRSGHVFKDNHODDURPGH
DFKWHUUXLWYHUZDUPLQJXLWWHVFKDNHOHQ
DOYRUHQVGHPLQXWHQ]LMQYHUVWUHNHQ
+DQGEHGLHQGHDLUFRQGLWLRQLQJ
Indicatielampje
7LMGHQVKHWULMGHQ
6FKDNHODDUVHQUHJHODDUV

%HSDDOGHPRGHOOHQ

Page 225 of 735

9ROOHGLJDXWRPDWLVFKHDLUFRQGLWLRQLQJ
Indicatielampje
23*(/(7
¾Gebruik nooit scherpe voorwerpen of
ruitreinigingsmiddelen die
schuurmiddelen bevatten om de
binnenzijde van de achterruit te reinigen.
Dit om beschadiging van de
verwarmingsdraden in de ruit te
voorkomen.
OPMERKING
•Deze achterruitverwarming is niet
bestemd voor het doen smelten van
sneeuw. Als sneeuw zich op de
achterruit heeft opgehoopt, deze eerst
verwijderen alvorens de
achterruitverwarming te gebruiken.
•De instelling van de
achterruitverwarming kan gewijzigd
worden. Na het veranderen van de
instelling, stopt de
achterruitverwarming automatisch
nadat 15 minuten zijn verstreken en
wanneer de omgevingstemperatuur hoog
is. Wanneer de omgevingstemperatuur
laag is, blijft de achterruitverwarming
in werking totdat de schakelaar opnieuw
wordt ingedrukt.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-13.
▼▼6SLHJHOYHUZDUPLQJ
'HVSLHJHOYHUZDUPLQJHQRQWGRRLHQGH
EXLWHQVSLHJHOV

'HVSLHJHOYHUZDUPLQJHQZHUNHQLQ
FRPELQDWLHPHWGHDFKWHUUXLWYHUZDUPLQJ
9RRUKHWLQVFKDNHOHQYDQGH
VSLHJHOYHUZDUPLQJHQKHWFRQWDFWRS21
]HWWHQHQGH
DFKWHUUXLWYHUZDUPLQJVVFKDNHODDU
LQGUXNNHQ SDJLQD 
+DQGEHGLHQGHDLUFRQGLWLRQLQJ
Indicatielampje
9ROOHGLJDXWRPDWLVFKHDLUFRQGLWLRQLQJ
Indicatielampje
7LMGHQVKHWULMGHQ
6FKDNHODDUVHQUHJHODDUV

%HSDDOGHPRGHOOHQ

Page 226 of 735

&OD[RQ
'UXNYRRUKHWJHEUXLNYDQGHFOD[RQRS
KHW
V\PERRORSKHWVWXXUZLHO
:DDUVFKXZLQJVNQLSSHUOLF
KWHQ
'HZDDUVFKXZLQJVNQLSSHUOLFKWHQGLHQHQ
VWHHGVWHZRUGHQJHEUXLNWZDQQHHUXGH
DXWRLQHHQQRRGJHYDORSGHULMEDDQRI
ODQJVGHNDQWYDQGHZHJWRWVWLOVWDQG
EUHQJW

'HZDDUVFKXZLQJVNQLSSHUOLFKWHQGLHQHQ
DOVZDDUVFKXZLQJYRRUGHRYHULJH
ZHJJHEUXLNHUVRPELM]RQGHUH
YRRU]LFKWLJKHLGLQDFKWWHQHPHQELMKHW
EHQDGHUHQRISDVVHUHQYDQXZDXWR

'UXNGH
ZDDUVFKXZLQJVNQLSSHUOLFKWVFKDNHODDULQ
HQDOOHULFKWLQJDDQZLM]HUODPSHQ]XOOHQ
JDDQNQLSSHUHQ'H
ZDDUVFKXZLQJVNQLSSHUOLFKWLQGLFDWLHODPSMH
VLQGHLQVWUXPHQWHQJURHSJDDQ
WHJHOLMNHUWLMGNQLSSHUHQ
7LMGHQVKHWULMGHQ
6FKDNHODDUVHQUHJHODDUV


Page 227 of 735

OPMERKING
•De richtingaanwijzers kunnen niet
gebruikt worden wanneer de
waarschuwingsknipperlichten zijn
ingeschakeld.
•Controleer de plaatselijk geldende
bepalingen betreffende het gebruik van
de waarschuwingsknipperlichten bij het
slepen van de auto om na te gaan of er
geen inbreuk wordt gedaan op de
wettelijke bepalingen.
•Als het rempedaal tijdens het rijden op
gladde wegen wordt ingetrapt, kan het
noodstopsignaalsysteem in werking
treden waardoor alle richtingaanwijzers
en signalen voor rijstrookverandering
gaan knipperen. Zie
Noodstopsignaalsysteem op pagina 4-
87.
•Wanneer het noodstopsignaalsysteem in
werking is, gaan alle richtingaanwijzers
automatisch snel knipperen om de
bestuurder van het voertuig achter u te
waarschuwen voor een plotselinge
noodstopsituatie. Zie
Noodstopsignaalsysteem op pagina 4-
87.
7LMGHQVKHWULMGHQ
6FKDNHODDUVHQUHJHODDUV


Page 228 of 735

5HPV\VWHHP
▼9R H W U H P
'H]HDXWRLVXLWJHUXVWPHWHHQEHNUDFKWLJG
UHPV\VWHHPGDWELMQRUPDDOJHEUXLN
]LFK]HOIDXWRPDWLVFKDIVWHOW

,QKHWJHYDOGHUHPEHNUDFKWLJLQJXLWYDOW
YDQZHJHKHWDIVODDQYDQGHPRWRURIHQLJH
DQGHUHUHGHQNXQWXGHDXWRDOVQRJWLMGLJ
WRWVWLOVWDQGEUHQJHQGRRUKHWUHPSHGDDO
PHWHHQJURWHUHNUDFKWGDQQRUPDDOLQWH
GUXNNHQ'HUHPDIVWDQGZRUGWGDQHFKWHU
ODQJHUGDQJHEUXLNHOLMN
:$$56&+8:,1*
Laat de auto nadat de motor is afgeslagen
of stopgezet niet doorrijden, maar zoek een
veilige plaats op om te stoppen:
De auto laten doorrijden wanneer de
motor is afgeslagen of stopgezet is
gevaarlijk. Voor het indrukken van het
rempedaal is dan meer kracht vereist en
wanneer u het rempedaal pompend blijft
indrukken, bestaat de kans dat de
rembekrachtiging wegvalt. Dit heeft een
langere remweg tot gevolg en kan zelfs
ongelukken veroorzaken.
Schakel bij afdaling van steile hellingen in
een lagere versnelling:
Het is gevaarlijk wanneer u tijdens het
rijden uw voet onafgebroken op het
rempedaal laat rusten of over lange
afstanden de remmen continu gebruikt. Dit
veroorzaakt oververhitting van de
remmen, hetgeen een langere remweg en
zelfs volledige weigering van de remmen
tot gevolg kan hebben. Dit kan er toe
leiden dat u de macht over het stuur
verliest en een ongeluk veroorzaakt.
Vermijd doorlopend gebruik van de
remmen.
Droog remmen die nat geworden zijn door
langzaam te rijden, het gaspedaal los te
laten en het rempedaal enkele malen licht
in te trappen totdat de remwerking weer
normaal wordt:
Rijden met natte remmen is gevaarlijk. De
grotere remafstand of het naar één kant
trekken van de auto tijdens het remmen
kan een ernstig ongeluk veroorzaken. Licht
afremmen geeft aan of het remvermogen
verminderd is.
23*(/(7
¾Laat uw voet tijdens het rijden niet op het
koppelingspedaal of rempedaal rusten
en houd het koppelingspedaal niet
onnodig halverwege ingetrapt. Anders
kan dit onderstaande gevolgen hebben:
¾De onderdelen van koppeling en rem
zullen sneller slijten.
¾De remmen kunnen oververhit raken
waardoor de remwerking nadelig
beïnvloed wordt.
7LMGHQVKHWULMGHQ
5HPPHQ


Page 229 of 735

¾Trap het rempedaal altijd met uw
rechtervoet in. Wanneer u het rempedaal
met de niet gewende linkervoet intrapt,
kan dit in een noodsituatie uw reactietijd
vertragen wat een onvoldoende
remwerking tot gevolg kan hebben.
¾Draag schoenen die geschikt zijn voor
het rijden om te voorkomen dat uw
schoen bij het intrappen van het
gaspedaal met het rempedaal in
aanraking komt.
▼▼+DQGUHP
23*(/(7
Nooit met aangetrokken handrem rijden.
Dit veroorzaakt buitengewoon grote
slijtage van de remonderdelen.
OPMERKING
Zie voor het parkeren in sneeuw Rijden in
de winter (pagina 3-55) voor wat betreft
het gebruik van de handrem.
,QZHUNLQJVWHOOHQYDQGHKDQGUHP
7UDSKHWUHPSHGDDOLQHQWUHNGDQGH
KDQGUHPKHQGHOVWHYLJHQPHWYROGRHQGH
NUDFKWYROOHGLJRPKRRJRPGHDXWRLQ
VWLOVWDDQGHSRVLWLHWHKRXGHQ
2QWVSDQQHQYDQGHKDQGUHP
'UXNKHWUHPSHGDDOLQWUHNGH
KDQGUHPKHQGHORPKRRJHQGUXN
YHUYROJHQVGHRQWJUHQGHONQRSLQ+RXGGH
NQRSLQJHGUXNWHQ]HWGHKDQGUHPKHQGHO
YROOHGLJWRWLQGHRQWVSDQQHQSRVLWLH
RPODDJ
7LMGHQVKHWULMGHQ
5HPPHQ


Page 230 of 735

▼:DDUVFKXZLQJVODPSMH
+HWZDDUVFKXZLQJVODPSMHJDDWEUDQGHQ
DOVKHWV\VWHHPGHIHFWLV
=LH³&RQWDFWRSQHPHQPHWHHQRIILFLsOH
0D]GDUHSDUDWHXUHQGHDXWRODWHQ
LQVSHFWHUHQ

Page:   < prev 1-10 ... 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 251-260 261-270 ... 740 next >