ESP MAZDA MODEL 3 HATCHBACK 2016 Handleiding (in Dutch)

Page 151 of 819

3–71
Alvorens te gaan rijden
Rijtips
OPMERKING
Als uw auto uitgerust is met een
bandenspanningcontrolesysteem,
bestaat de kans dat bij het gebruik
van sneeuwkettingen het systeem niet
correct functioneert.
Installeer de sneeuwkettingen enkel op de
voorbanden.
Gebruik geen sneeuwkettingen op de
achterbanden.
Kiezen van de juiste sneeuwkettingen
(Europa)
Mazda geeft de voorkeur aan het
gebruik van kettingen met zeshoekige
stalen spanringen. Kies het juiste type
overeenkomstig uw bandenmaat.
Bandenmaat Sneeuwketting
205/60R16 Zeshoekig type
215/45R18 Zeshoekig type
215/45ZR18 Zeshoekig type
OPMERKING
Alhoewel Mazda de voorkeur
geeft aan het gebruik van kettingen
met zeshoekige stalen spanringen,
mogen alle soorten kettingen worden
gebruikt die binnen de aangegeven
montagespeci¿ caties vallen.
Montagespeci¿ catie (Europa)
Bij het aanbrengen van de
sneeuwkettingen dient de afstand tussen
het bandpro¿ el en de ketting zich binnen
de voorgeschreven limieten te bevinden
zoals aangegeven in onderstaande tabel.
Afstand [Eenheid: mm]
A B
Max. 11 Max. 11
ZijaanzichtAanzicht in doorsnedeBand
A
B
Aanbrengen van sneeuwkettingen
1. Als uw auto uitgerust is met
wieldoppen, deze verwijderen, om
bekrassing veroorzaakt door de
spanriemen te voorkomen.
2. Breng de sneeuwkettingen zo strak
mogelijk op de voorbanden aan. Volg
daarbij steeds de instructies van de
fabrikant.
3. Na het rijden van 1/2—1 km de
sneeuwkettingen opnieuw strak
aantrekken.


Page 247 of 819

4–83
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
*Bepaalde modellen.
OPMERKING
  Als een indicatielampje constant
blijft branden zonder te knipperen of
als het lampje abnormaal knippert,
bestaat de kans dat de gloeilamp
van een van de richtingaanwijzers
doorgebrand is.
  Een gebruikersfunctie is
beschikbaar voor het wijzigen
van het geluidsvolume van de
richtingaanwijzerindicator. (pagina
9-17 )
Signalen voor rijbaanverandering
Beweeg de hendel halverwege in de
richting van de rijbaanverandering —
totdat de indicator gaat knipperen— en
houd de hendel daar vast. Wanneer
u de hendel loslaat, zal deze naar de
uitgangspositie terugkeren.
Drie-knipperingen
richtingaanwijzer*
Nadat de richtingaanwijzerhendel is
losgelaten knippert de richtingaanwijzer
driemaal. De werking kan geannuleerd
worden door de hendel in de
tegenovergestelde richting waarin deze
werd bediend te bewegen.
OPMERKING
De functie van de drie-knipperingen
richtingaanwijzer kan overgeschakeld
worden naar geactiveerd/niet-
geactiveerd met gebruik van de
gebruikersinstellingenfunctie.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-17 .
Voorruitenwissers en
ruitensproeier
Voor gebruik van de ruitenwissers moet
het contact op ON staan.
WAARSCHUWING
Gebruik steeds gewoon water of
ruitensproeiervloeistof in het reservoir:
Gebruik van radiateur-antivries
in plaats van sproeiervloeistof is
gevaarlijk. Als dit op de voorruit
gesproeid wordt, zal de voorruit
hierdoor verontreinigd worden en uw
uitzicht belemmerd worden. Dit kan
een ongeluk tot gevolg hebben.
Gebruik uitsluitend
ruitensproeiervloeistof gemengd
met anti-vries bescherming bij
temperaturen onder het vriespunt:
Het gebruik van ruitensproeiervloeistof
zonder anti-vries bescherming bij
temperaturen onder het vriespunt
is gevaarlijk, aangezien dit op de
voorruit kan bevriezen en uw uitzicht
kan belemmeren waardoor een
ongeluk veroorzaakt kan worden.
Zorg er bovendien voor dat de voorruit
voldoende is opgewarmd met behulp
van de voorruitontwaseming alvorens
ruitensproeiervloeistof te sproeien.


Page 249 of 819

4–85
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Met automatische ruitenwisserregeling
Schakelaarstand
Bediening van de
ruitenwissers
Nr. Ty p e
A Ty p e
B
Werking bij omhoogtrekken
van de hendel
Stop
Automatische regeling
Lage snelheid
Hoge snelheid
Automatische ruitenwisserregeling
Wanneer de ruitenwisserhendel in de stand
staat, tast de regensensor de
hoeveelheid regenval op de voorruit af en
schakelt deze de ruitenwissers automatisch
in of uit (uit—interval—lage snelheid—
hoge snelheid).
De gevoeligheid van de regensensor kan
afgesteld worden door de schakelaar op de
ruitenwisserhendel te draaien.
De schakelaar vanuit de middenpositie
(normaal) omhoog draaien voor een
hogere gevoeligheid (snellere respons) of
de schakelaar omlaag draaien voor minder
gevoeligheid (langzamere respons).
Hogere
gevoeligheid
Minder
gevoeligheid
Schakelaar
Middenpositie


Page 253 of 819

4–89
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
*Bepaalde modellen.
Achterruitensproeier
Voor het sproeien van sproeiervloeistof de
achterruitenwisser/ruitensproeier
schakelaar naar de stand
draaien. Na het
loslaten van de schakelaar, zal de
ruitensproeier stoppen.
Indien de ruitensproeier niet werkt, het
vloeistofniveau inspecteren (pagina
6-38 ). Als het vloeistofniveau in orde is
en de ruitensproeier werkt nog steeds niet,
raadpleeg dan een deskundige reparateur,
bij voorkeur een of¿ ciële Mazda
reparateur.
Koplampsproeier *
De motor dient gestart te zijn en de
koplampen dienen ingeschakeld te zijn.
Als u de koplampsproeiers wilt gebruiken,
de ruitenwisserhendel tweemaal naar u toe
trekken.
Ruitensproeier UIT
OPMERKING
  Wanneer na het inschakelen van de
koplampen de voorruitensproeier
voor de eerste keer wordt gebruikt,
werken de koplampsproeiers
automatisch.
  Als er lucht in de
koplampsproeiervloeistoÀ eiding
aanwezig is, bijvoorbeeld in
gevallen wanneer de auto pas
nieuw is of nadat een leeg
sproeiervloeistofreservoir opnieuw
met sproeiervloeistof gevuld is,
zal wanneer de ruitenwisserhendel
bediend wordt geen sproeiervloeistof
gesproeid worden. Volg in dit geval
onderstaande procedure:
1. Start de motor.
2. Schakel de koplampen in.
3. Trek de ruitenwisserhendel
herhaalde malen tweemaal naar u
toe totdat de sproeiervloeistof naar
buiten sproeit.


Page 269 of 819

4–105
Tijdens het rijden
ABS/TCS/DSC
OPGELET
  Wanneer de volgende punten niet
in acht worden genomen bestaat
de kans dat het DSC systeem niet
correct werkt:
 


 Gebruik banden van de juiste
maat die voor uw Mazda zijn
gespeci¿ ceerd op alle vier wielen.




 Gebruik banden van dezelfde
fabrikant, soort en pro¿ elpatroon
op alle vier wielen.
 


 Niet tezamen gebruiken met
versleten banden.
 
 Het is mogelijk dat het DSC systeem
niet correct functioneert wanneer
sneeuwkettingen worden gebruikt
of wanneer een noodreservewiel is
gemonteerd omdat de diameter van
de band verandert.
TCS/DSC indicatielampje
Dit indicatielampje blijft gedurende
enkele seconden branden wanneer het
contact op ON gezet wordt. Als het TCS
of DSC systeem in werking is, gaat het
indicatielampje knipperen.
Als het lampje blijft branden, is er
mogelijk een defect in het TCS, DSC of
het rembekrachtigingsysteem en bestaat
de kans dat deze niet correct functioneren.
Breng uw auto naar een deskundige
reparateur, bij voorkeur een of¿ ciële
Mazda reparateur.
DSC OFF indicatielampje
Dit indicatielampje blijft gedurende enkele
seconden branden wanneer het contact op
ON gezet wordt.
Dit lampje gaat ook branden wanneer
op de DSC OFF schakelaar wordt
gedrukt en het TCS/DSC systeem wordt
uitgeschakeld.
Zie de DSC OFF schakelaar op pagina
4-105 .
Als het lampje blijft branden wanneer
het TCS/DSC systeem niet wordt
uitgeschakeld, uw auto naar een
deskundige reparateur, bij voorkeur een
of¿ ciële Mazda reparateur brengen. Er is
mogelijk een defect in het DSC systeem.
DSC OFF schakelaar
Druk op de DSC OFF schakelaar om
het TCS/DSC systeem uit te schakelen.
Het DSC OFF indicatielampje in de
instrumentengroep gaat branden.


Page 274 of 819

4–110
Tijdens het rijden
Brandstofverbruikmonitor
*Bepaalde modellen.
Brandstofverbruikmonitor *
Bij voertuigen met type C/type D audio, kan de bedrijfstoestand, het brandstofverbruik en
de energiebesparing *1 beurtelings worden getoond door bediening van de pictogrammen in
de display.
Bovendien kan wanneer de einddisplay is ingeschakeld na het voltooien van een rit de totale
energiebesparing tot op dat moment in de einddisplay worden getoond.
1. Selecteer het
pictogram op het thuisscherm voor het tonen van het toepassingen
scherm.
2. Selecteer “Brandstofverbruiks”.
3. Bedien de commanderschakelaar of raak het scherm aan voor het tonen van het menu.
OPMERKING
Wanneer het menu wordt getoond door aanraking van het scherm, wordt de display
automatisch na 6 seconden verborgen.
4. Selecteer het pictogram in het menu en voer de bediening uit. Het gebruik van de
pictogrammen is als volgt:
Indicatie op display Bedrijfstoestand
Verbergt de menudisplay.
Toont het toepassingen scherm.
Schakelt de brandstofverbruikmonitor over in de
volgorde van bedrijfstoestand, brandstofverbruik en
energiezuinigheid
*1 .
Stelt de brandstofverbruikgegevens terug.
Toont het volgende instelscherm.
Einddisplay in-/uitschakelen In-/uitschakelen van de functie die het terugstellen
van de brandstofverbruikgegevens koppelt aan de
dagteller (Dagteller A)
*1 Met i-stop functie.


Page 279 of 819

4–115
Tijdens het rijden
Brandstofverbruikmonitor
Energiebesparingsdisplay
De actuele prestaties van de energiebesparing worden getoond.
Indicatie op display Bedrijfstoestand
De bladgra¿ ek groeit al naargelang de hoeveelheid
CO 2 uitstoot die door de werking van het systeem
wordt gereduceerd. De totaal verzamelde
hoeveelheid bladgroei wordt aangegeven in termen
van het aantal boomgra¿ eken.
Toont de totale rijafstand die door de werking van de
i-stop functie verlengd kon worden.
Toont het percentage van tijd dat de auto door de
werking van de i-stop functie is stopgezet in
vergelijking tot de totale hoeveelheid tijd dat de auto
is stopgezet.
Toont de hoeveelheid tijd dat de i-stop functie heeft
gefunctioneerd.
Toont de totale hoeveelheid tijd dat de auto is
stopgezet.
Eindscherm
Als de einddisplay op de brandstofverbruikmonitor aan is wanneer het contact vanuit de
stand ON op OFF wordt gezet, wordt de werkelijke energiebesparing (met i-stop functie) of
de informatie over het brandstofverbruik (zonder i-stop functie) getoond.


Page 280 of 819

4–116
Tijdens het rijden
Drive-selectie
*Bepaalde modellen.
Drive-selectie *
Drive-selectie is een systeem dat de drive-stand van de auto overschakelt. Wanneer de
sportstand is geselecteerd, geeft de auto bij de bediening van het gaspedaal een krachtigere
respons. Dit zorgt voor een extra snelle acceleratie, wat nodig kan zijn voor het veilig
uitvoeren van manoeuvres zoals het wisselen van rijbaan, het oprijden van snelwegen of het
inhalen van andere voertuigen.
OPGELET
Gebruik de sportstand niet bij het rijden op gladde wegen zoals natte of met sneeuw
bedekte wegen. Dit kan slippen van de banden veroorzaken.
OPMERKING
  Wanneer de sportstand wordt geselecteerd, wordt er met hogere motortoerentallen
gereden wat kan leiden tot een hoger brandstofverbruik. Mazda raadt aan dat u bij
normaal rijden de sportstand uitschakelt.
  Onder de volgende omstandigheden kan de drive-stand niet worden overgeschakeld:




 ABS/TCS/DSC is in bedrijf



 Het Mazda Radar Cruise Control (MRCC) systeem/kruissnelheidsregelaar is
ingeschakeld.
 


 Het stuurwiel wordt abrupt gedraaid.


Page 284 of 819

4–120
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Rijstrookafwijking
Rijstrookassistent (LAS) ................................................................................................... 4-174
Snelheidsregeling
Afstelbare snelheidsbegrenzer .......................................................................................... 4-189
Anti-botsingtechnologie
De anti-botsingtechnologie is ontworpen om de bestuurder te helpen botsingen te
voorkomen of de ernst daarvan te verminderen in situaties waar deze niet voorkomen
kunnen worden.
Vermindering van de ernst van een botsing bij lage snelheden
Vooruit rijden
Stadsverkeer-remassistent [Vooruit] (SCBS F) ................................................................. 4-202
Geavanceerde stadsverkeer-remassistent (Advanced SCBS) ........................................... 4-196
Achteruit rijden
Stadsverkeer-remassistent [Achteruit] (SCBS R) ............................................................. 4-209
Vermindering van de ernst van een botsing bij gemiddelde/hoge snelheden
Smart Brake Support remhulpsysteem (SBS) ................................................................... 4-216
Camera en Sensoren
V o o r u i t r i j c a m e r a ( F S C )
De vooruitrijcamera (FSC) bespeurt rijstrookaanwijzingen en herkent koplampen,
achterlichten en stadsverlichting tijdens het rijden in het donker. Bovendien worden ook
voorliggers, voetgangers of obstakels bespeurd. De volgende systemen maken ook gebruik
van de vooruitrijcamera (FSC).
 


 Adaptieve LED koplampen (ALH)



 Vermoeidheidswaarschuwing (DAA)



 Rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem (LDWS)



 Rijstrookassistent (LAS) en rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem (LDWS)



 Verkeersbordherkenningsysteem (TSR)



 Geavanceerde stadsverkeer-remassistent (Advanced SCBS)



 Stadsverkeer-remassistent [Vooruit] (SCBS F)



 Smart Brake Support remhulpsysteem (SBS)
De vooruitrijcamera (FSC) is ingebouwd aan de bovenzijde van de voorruit nabij de
achteruitkijkspiegel.
Zie Vooruitrijcamera (FSC) op pagina 4-219 .


Page 292 of 819

4–128
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
WAARSCHUWING
Gebruik het LDWS niet onder de volgende omstandigheden:
De kans bestaat dat het systeem niet adequaat reageert op de werkelijke
rijomstandigheden, waardoor ongelukken veroorzaakt kunnen worden.
 
 Bij het rijden op wegen met scherpe bochten. 
 Bij het rijden onder slechte weersomstandigheden (regen, mist en sneeuw).
De functies van het LDWS hebben beperkingen:
Blijf altijd uw baan aanhouden met behulp van het stuurwiel en rijd voorzichtig. Het
systeem is niet bestemd is om compensatie te geven voor onvoldoende voorzichtigheid
van de bestuurder en als u teveel op het LDWS vertrouwt kan dit tot ongelukken leiden.
De bestuurder is verantwoordelijk voor het veilig uitvoeren van rijbaanveranderingen
en overige manoeuvres. Let altijd nauwkeurig op de richting waarin de auto rijdt en de
directe omgeving ervan.
OPGELET
Geen wijzigingen aan de vering aanbrengen. Als de hoogte van de auto of de
dempingskracht van de vering wordt gewijzigd, kan het LDWS niet juist functioneren.
OPMERKING
  Als uw auto van zijn rijstrook afwijkt, wordt het LDWS in werking gesteld
(waarschuwingsgeluid en indicatielampje). Stuur de auto adequaat bij om de auto weer
naar het midden van de rijstrook te brengen.
  Wanneer de richtingaanwijzerhendel wordt bediend om van rijstrook te veranderen,
wordt de LDWS waarschuwing automatisch uitgeschakeld. De LDWS waarschuwing
wordt werkzaam wanneer de richtingaanwijzerhendel teruggezet wordt en het systeem
de witte of gele strepen bespeurt.
  Als het stuurwiel, het gaspedaal of het rempedaal abrupt worden bediend en de
auto dicht in de buurt van een witte of gele streep komt, bepaalt het systeen dat de
bestuurder van rijbaan verandert en wordt de LDWS waarschuwing automatisch
uitgeschakeld.
  Het is mogelijk dat het LDWS niet functioneert tijdens de periode onmiddellijk
nadat de auto van zijn rijstrook is afgeweken en het LDWS in werking is getreden, of
wanneer de auto binnen een korte periode van tijd herhaalde malen van de rijstrook is
afgeweken.


Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 ... 150 next >