MAZDA MODEL 3 HATCHBACK 2016 Handleiding (in Dutch)

Page 251 of 819

4–87
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
OPMERKING
  Door de hendel van de automatische
ruitenwisser tijdens het rijden van de
stand
naar de stand over
te schakelen, worden de
voorruitenwissers eenmaal
geactiveerd, waarna ze zullen
functioneren overeenkomstig de
hoeveelheid regenval.
  Het is mogelijk dat de automatische
ruitenwisserregeling niet functioneert
wanneer de temperatuur van de
regensensor ongeveer –10 °C of lager
is, of ongeveer 85°C of hoger is.
  Als een waterafstotende laag op
de voorruit wordt aangebracht,
kan de regensensor de hoeveelheid
regenval niet correct aftasten en
bestaat de kans dat de automatische
ruitenwisserregeling niet juist
functioneert.
  Als vuil of vreemde bestanddelen
(zoals ijs of materie welke zout water
bevat) zich op de voorruit boven de
regensensor zijn gaan vasthechten
of als de voorruit met ijs bedekt
is, kan dit tot gevolg hebben dat
de ruitenwissers automatisch in
beweging gezet worden. Als echter
de ruitenwissers dit ijs, vuil of de
vreemde bestanddelen niet kunnen
verwijderen, zal de automatische
ruitenwisserregeling stoppen met
functioneren. Zet in dit geval de
ruitenwisserhendel in de stand
voor lage snelheid of hoge snelheid
voor handbedieningsregeling of
verwijder het ijs, vuil of de vreemde
bestanddelen met de hand om de
automatische ruitenwisserregeling te
herstellen.
OPMERKING
  Als u de automatische
ruitenwisserhendel in de stand
laat staan, kunnen de ruitenwissers
door het effect van sterke
lichtbronnen, elektromagnetische
golven of infrarood licht automatisch
in werking treden, omdat voor de
regensensor een optische sensor
wordt gebruikt. Het wordt
aanbevolen de automatische
ruitenwisserhendel in de stand
te
laten staan, behalve tijdens het rijden
bij regenachtig weer.
  De regelfuncties van de automatische
ruitenwisser kunnen uitgeschakeld
worden.
 Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-17 .


Page 252 of 819

4–88
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
*Bepaalde modellen.
Voorruitensproeier
Voor het sproeien van sproeiervloeistof de
hendel naar u toe trekken en vasthouden.
Ruitensproeier UIT
OPMERKING
Als de voorruitensproeier wordt
gebruikt terwijl de voorruitenwissers
niet zijn ingeschakeld, zullen
de voorruitenwissers enkele
wisbewegingen maken.
Indien de ruitensproeier niet werkt, het
vloeistofniveau inspecteren (pagina
6-38 ). AIs het vloeistofniveau in orde is,
raadpleeg dan een deskundige reparateur,
bij voorkeur een of¿ ciële Mazda
reparateur.
Achterruitenwisser en
ruitensproeier
*
Voor gebruik van de ruitenwissers moet
het contact op ON staan.
Achterruitenwisser
Schakel de ruitenwisser in door het draaien
van de achterruitenwisser/ruitensproeier
schakelaar.
Schakelaarstand
Bediening van de
ruitenwissers
Nr. Ty p e
A Ty p e
B
Stop
Intervalwerking
Normaal


Page 253 of 819

4–89
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
*Bepaalde modellen.
Achterruitensproeier
Voor het sproeien van sproeiervloeistof de
achterruitenwisser/ruitensproeier
schakelaar naar de stand
draaien. Na het
loslaten van de schakelaar, zal de
ruitensproeier stoppen.
Indien de ruitensproeier niet werkt, het
vloeistofniveau inspecteren (pagina
6-38 ). Als het vloeistofniveau in orde is
en de ruitensproeier werkt nog steeds niet,
raadpleeg dan een deskundige reparateur,
bij voorkeur een of¿ ciële Mazda
reparateur.
Koplampsproeier *
De motor dient gestart te zijn en de
koplampen dienen ingeschakeld te zijn.
Als u de koplampsproeiers wilt gebruiken,
de ruitenwisserhendel tweemaal naar u toe
trekken.
Ruitensproeier UIT
OPMERKING
  Wanneer na het inschakelen van de
koplampen de voorruitensproeier
voor de eerste keer wordt gebruikt,
werken de koplampsproeiers
automatisch.
  Als er lucht in de
koplampsproeiervloeistoÀ eiding
aanwezig is, bijvoorbeeld in
gevallen wanneer de auto pas
nieuw is of nadat een leeg
sproeiervloeistofreservoir opnieuw
met sproeiervloeistof gevuld is,
zal wanneer de ruitenwisserhendel
bediend wordt geen sproeiervloeistof
gesproeid worden. Volg in dit geval
onderstaande procedure:
1. Start de motor.
2. Schakel de koplampen in.
3. Trek de ruitenwisserhendel
herhaalde malen tweemaal naar u
toe totdat de sproeiervloeistof naar
buiten sproeit.


Page 254 of 819

4–90
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Achterruitverwarming
De achterruitverwarming ontdoet de
achterruit van wasem.
Voor gebruik van de achterruitverwarming
moet het contact op ON staan.
Druk op de schakelaar om de
achterruitverwarming in te schakelen.
De achterruitverwarming functioneert
gedurende ongeveer 15 minuten en wordt
dan automatisch uitgeschakeld.
Wanneer de achterruitverwarming in
werking is brandt het indicatielampje.
Druk nogmaals op de schakelaar om de
achterruitverwarming uit te schakelen
alvorens de 15 minuten zijn verstreken.
Handbediende airconditioning
Indicatielampje
Automatische airconditioning
Indicatielampje
Automatische airconditioning met
tweevoudige werkingszone
Indicatielampje
OPGELET
Gebruik nooit scherpe voorwerpen
of ruitreinigingsmiddelen die
schuurmiddelen bevatten om de
binnenzijde van de achterruit te
reinigen. Dit om beschadiging van
de verwarmingsdraden in de ruit te
voorkomen.


Page 255 of 819

4–91
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
*Bepaalde modellen.
OPMERKING
  Deze achterruitverwarming is niet
bestemd voor het doen smelten
van sneeuw. Als sneeuw zich op
de achterruit heeft opgehoopt,
deze eerst verwijderen alvorens de
achterruitverwarming te gebruiken.
 (Met gebruikersinstellingen voor
achterruitverwarming)
 De instelling van de
achterruitverwarming kan gewijzigd
worden. Na het veranderen
van de instelling, stopt de
achterruitverwarming automatisch
nadat 15 minuten zijn verstreken en
wanneer de omgevingstemperatuur
hoog is. Wanneer de
omgevingstemperatuur laag is, blijft
de achterruitverwarming in werking
totdat de schakelaar opnieuw wordt
ingedrukt.
 Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-17 .
Spiegelverwarming *
De spiegelverwarmingen ontdooien de
buitenspiegels.
De spiegelverwarmingen werken in
combinatie met de achterruitverwarming.
Voor het inschakelen van de
spiegelverwarmingen, het
contact op ON zetten en de
achterruitverwarmingsschakelaar
indrukken (pagina 4-90).Handbediende airconditioning
Indicatielampje
Automatische airconditioning
Indicatielampje
Automatische airconditioning met
tweevoudige werkingszone
Indicatielampje


Page 256 of 819

4–92
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Claxon
Druk voor het gebruik van de claxon op
het
symbool op het stuurwiel.
Waarschuwingsknipperlichten
De waarschuwingsknipperlichten dienen
steeds te worden gebruikt wanneer u de
auto in een noodgeval op de rijbaan of
langs de kant van de weg tot stilstand
brengt.
De waarschuwingsknipperlichten
dienen als waarschuwing voor de
overige weggebruikers om bijzondere
voorzichtigheid in acht te nemen bij het
benaderen of passeren van uw auto.
Druk de
waarschuwingsknipperlichtschakelaar
in en alle richtingaanwijzerlampen
zullen gaan knipperen. De
waarschuwingsknipperlichtindicatielampjes
in de instrumentengroep gaan tegelijkertijd
knipperen.


Page 257 of 819

4–93
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
OPMERKING
  De richtingaanwijzers kunnen
niet gebruikt worden wanneer de
waarschuwingsknipperlichten zijn
ingeschakeld.
  Controleer de plaatselijk geldende
bepalingen betreffende het gebruik
van de waarschuwingsknipperlichten
bij het slepen van de auto om na
te gaan of er geen inbreuk wordt
gedaan op de wettelijke bepalingen.
  Als het rempedaal tijdens het rijden
op gladde wegen wordt ingetrapt,
kan het noodstopsignaalsysteem
in werking treden waardoor alle
richtingaanwijzers en signalen voor
rijbaanverandering gaan knipperen.
Zie Noodstopsignaalsysteem op
pagina 4-100 .
  Wanneer het noodstopsignaalsysteem
in werking is, gaan alle
richtingaanwijzers automatisch
snel knipperen om de bestuurder
van het voertuig achter u
te waarschuwen voor een
plotselinge noodstopsituatie. Zie
Noodstopsignaalsysteem op pagina
4-100 .


Page 258 of 819

4–94
Tijdens het rijden
Remmen
R e m s y s t e e m
Vo e t r e m
Deze auto is uitgerust met een bekrachtigd
remsysteem dat bij normaal gebruik
zichzelf automatisch afstelt.
In het geval de rembekrachtiging uitvalt,
tengevolge van het afslaan van de motor
of enige andere reden, kunt u de auto
alsnog tijdig tot stilstand brengen door
het rempedaal met een grotere kracht dan
normaal in te drukken. De remafstand
wordt dan echter langer dan gebruikelijk.
WAARSCHUWING
Laat de auto nadat de motor is
afgeslagen of stopgezet niet doorrijden,
maar zoek een veilige plaats op om te
stoppen:
De auto laten doorrijden wanneer de
motor is afgeslagen of stopgezet is
gevaarlijk. Voor het indrukken van het
rempedaal is dan meer kracht vereist
en wanneer u het rempedaal pompend
blijft indrukken, bestaat de kans dat
de rembekrachtiging wegvalt. Dit heeft
een langere remweg tot gevolg en kan
zelfs ongelukken veroorzaken.
Schakel bij afdaling van steile
hellingen in een lagere versnelling:
Het is gevaarlijk wanneer u tijdens
het rijden uw voet onafgebroken op
het rempedaal laat rusten of over
lange afstanden de remmen continu
gebruikt. Dit veroorzaakt oververhitting
van de remmen, hetgeen een langere
remweg en zelfs volledige weigering
van de remmen tot gevolg kan hebben.
Dit kan er toe leiden dat u de macht
over het stuur verliest en een ongeluk
veroorzaakt. Vermijd doorlopend
gebruik van de remmen.
Droog remmen die nat geworden zijn
door langzaam te rijden, het gaspedaal
los te laten en het rempedaal enkele
malen licht in te trappen totdat de
remwerking weer normaal wordt:
Rijden met natte remmen is gevaarlijk.
De grotere remafstand of het naar
één kant trekken van de auto tijdens
het remmen kan een ernstig ongeluk
veroorzaken. Licht afremmen geeft aan
of het remvermogen verminderd is.


Page 259 of 819

4–95
Tijdens het rijden
Remmen
OPGELET
  Laat uw voet tijdens het rijden
niet op het koppelingspedaal of
rempedaal rusten en houd het
koppelingspedaal niet onnodig
halverwege ingetrapt. Anders kan dit
onderstaande gevolgen hebben:
 


 De onderdelen van koppeling en
rem zullen sneller slijten.
 


 De remmen kunnen oververhit
raken waardoor de remwerking
nadelig beïnvloed wordt.
 
 Trap het rempedaal altijd met
uw rechtervoet in. Wanneer u het
rempedaal met de niet gewende
linkervoet intrapt, kan dit in een
noodsituatie uw reactietijd vertragen
wat een onvoldoende remwerking tot
gevolg kan hebben.

  Draag schoenen die geschikt zijn
voor het rijden om te voorkomen
dat uw schoen bij het intrappen van
het gaspedaal met het rempedaal in
aanraking komt.
Handrem
OPGELET
Nooit met aangetrokken handrem rijden.
Dit veroorzaakt buitengewoon grote
slijtage van de remonderdelen.
OPMERKING
Zie voor het parkeren in sneeuw “Rijden
in de winter” (pagina 3-69 ) voor wat
betreft het gebruik van de handrem.
In werking stellen van de handrem
Trap het rempedaal in en trek dan de
handremhendel stevig en met voldoende
kracht volledig omhoog om de auto in
stilstaande positie te houden.


Page 260 of 819

4–96
Tijdens het rijden
Remmen
Ontspannen van de handrem
Druk het rempedaal in, trek de
handremhendel omhoog en druk
vervolgens de ontgrendelknop in. Houd de
knop ingedrukt en zet de handremhendel
volledig tot in de ontspannen positie
omlaag.
Elektrische handrem
De elektrische handreminstallatie trekt
de handrem aan met behulp van een
elektrische motor. Wanneer de elektrische
handrem wordt aangetrokken, gaat
het indicatielampje van de elektrische
handremschakelaar branden.
Indicatielampje
WAARSCHUWING
Ga niet met de auto rijden terwijl de
elektrische handrem is aangetrokken:
Als er met aangetrokken handrem
met de auto wordt gereden, kunnen de
remonderdelen oververhit raken en kan
het remsysteem onklaar worden, wat
ongelukken kan veroorzaken.
Zet de elektrische handrem vrij voordat
u gaat rijden en controleer dat het
indicatielampje van de elektrische
handrem uit is.


Page:   < prev 1-10 ... 211-220 221-230 231-240 241-250 251-260 261-270 271-280 281-290 291-300 ... 820 next >