MAZDA MODEL 3 HATCHBACK 2016 Handleiding (in Dutch)

Page 391 of 819

4–227
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPGELET
Neem voor de juiste werking van elk van de systemen de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht.
 
 Breng geen stickers aan (inclusief doorzichtige stickers) op de buitenkant van de
radiateurgrille en het voorembleem in en rondom de radarsensor (voor) en vervang de
radiateurgrille en het voorembleem niet door een product dat geen origineel product is
dat bestemd is voor gebruik met de radarsensor (voor).
  De radarsensor (voor) omvat een functie voor het bespeuren van verontreiniging
van de voorzijde van de radarsensor en het informeren van de bestuurder. Echter
afhankelijk van de omstandigheden kan de detectie van de verontreiniging enige tijd
duren en bestaat de kans dat plastic zakjes, ijs of sneeuw niet bespeurd worden. In dit
geval is het mogelijk dat het systeem niet correct functioneert, dus houd de radarsensor
(voor) altijd schoon.
  Installeer geen grillebeschermplaat. 
 Als het voorste gedeelte van de auto bij een botsing beschadigd is geraakt, bestaat de
kans dat de radarsensor (voor) uit zijn positie is verschoven. Stop onmiddellijk met het
gebruik van het systeem en laat de auto altijd door een een of¿ ciële Mazda reparateur
inspecteren.
  Gebruik de voorbumper niet om tegen andere voertuigen of obstakels te duwen,
zoals bij het wegrijden uit een parkeerruimte. Anders bestaat de kans dat tegen de
radarsensor (voor) wordt gestoten en dat de positie ervan gaat afwijken.
  De radarsensor (voor) niet verwijderen, demonteren of wijzigen. 
 Neem voor reparaties, vervangen van onderdelen of spuitwerk rondom de radarsensor
(voor) contact op met een of¿ ciële Mazda reparateur.

 Geen wijzigingen aan de vering aanbrengen. Als er wijzigingen aan de vering
worden aangebracht, kan dit de hoogte van de auto veranderen en bestaat de kans
dat de radarsensor (voor) het voorliggende voertuig of een obstakel niet correct kan
bespeuren.


Page 392 of 819

4–228
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
  Onder de volgende omstandigheden bestaat de kans dat de radarsensor (voor)
voorliggende voertuigen of obstakels niet correct kan bespeuren en dat de systemen
niet normaal functioneren.
 


 De radiogolven worden door de achterzijde van een voorliggend voertuig niet
effectief weerkaatst, zoals bij een ongeladen aanhanger of een auto met een laadbak
die door een canvaszeil is afgedekt, voertuigen met een achterklep van hard plastic
en voertuigen met ronde vormen.
 


 Voorliggende voertuigen die laag zijn met dus een kleiner gebied voor het
weerkaatsen van radiogolven.
 


 Het uitzicht wordt verminderd als gevolg van het opspatten van water, sneeuw of
zand van de banden van een voorliggend voertuig op uw voorruit.
 


 Wanneer de kofferruimte/bagageruimte beladen is met zware voorwerpen of de
achterpassagierszittingen bezet zijn.
 


 IJs, sneeuw of verontreiniging op de voorzijde van het voorembleem aanwezig is.



 Tijdens slechte weersomstandigheden, zoals regen, sneeuw of zandstormen.



 Bij het rijden in de buurt van faciliteiten of objecten die krachtige radiogolven
uitzenden.
 
 Onder de volgende omstandigheden is het mogelijk dat de radarsensor (voor)
voorliggende voertuigen of obstakels niet kan bespeuren.
 


 Het begin en het einde van een bocht.



 Continu bochtige wegen.



 Wegen met smalle rijstroken als gevolg van wegwerkzaamheden of afgesloten
rijstroken.
 


 Het voorliggende voertuig komt in de dode hoek van de radarsensor.



 Het voorliggende voertuig rijdt abnormaal als gevolg van een ongeluk of schade.



 Wegen met herhaalde op- en aÀ opende hellingen.



 Rijden op slechte wegen of onverharde wegen.



 De afstand tussen uw auto en het voorliggende voertuig is buitengewoon kort.



 Een voertuig komt plotseling dichtbij zoals bij het snijden in de rijstrook. 

 Gebruik om onjuiste werking van het systeem te voorkomen banden van dezelfde
voorgeschreven maat, fabrikant, merk en pro¿ el op alle vier wielen. Bovendien geen
banden met duidelijk zichtbaar verschillende slijtagepatronen of bandenspanningen op
dezelfde auto gebruiken (inclusief het noodreservewiel).
  Als de accucapaciteit zwak is, bestaat de kans dat het systeem niet correct functioneert. 
 Bij het rijden op wegen met weinig verkeer en weinig voorliggende voertuigen of
obstakels voor de radarsensor (voor) om te bespeuren, bestaat de kans dat “Radar
geblokkeerd” tijdelijk wordt getoond. Dit duidt echter niet op een probleem.


Page 393 of 819

4–229
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
*Bepaalde modellen.
Radarsensoren (Achter) *
Uw auto is uitgerust met radarsensoren (achter). De volgende systemen maken eveneens
gebruik van de radarsensoren (achter).
 


 Dodehoekmonitorsysteem (BSM)



 Achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA)
De radarsensoren (achter) detecteren de radiogolven die door de radarsensor worden
uitgezonden en op hun beurt weerkaatst worden door een voertuig dat van achteren nadert of
door een obstakel.
SedanHatchback
Radarsensoren (achter)Radarsensoren (achter)
De radarsensoren (achter) zijn ingebouwd in de achterbumper, één aan de rechterzijde en
één aan de linkerzijde.
Houd het oppervlak van de achterbumper in de buurt van de radarsensoren (achter) altijd
schoon zodat de radarsensoren (achter) normaal kunnen functioneren. Breng ook geen
voorwerpen zoals stickers aan.
Zie Verzorging van de carrosserie op pagina 6-79 .
OPGELET
Als de achterbumper een zware impact ontvangt, is het mogelijk dat het systeem niet
meer normaal functioneert. Zet het systeem onmiddellijk stop en laat de auto door een
deskundige reparateur, bij voorkeur een of¿ ciële Mazda reparateur, inspecteren.


Page 394 of 819

4–230
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
  De detectiecapaciteit van de radarsensoren (achter) heeft beperkingen. In de volgende
gevallen bestaat de kans dat de detectiecapaciteit is verminderd en dat het systeem niet
normaal functioneert.
 


 De achterbumper in de buurt van de radarsensoren (achter) is vervormd geraakt.



 Nabij de radarsensoren (achter) op de achterbumper heeft zich sneeuw, ijs of modder
verzameld.
 


 Bij slechte weersomstandigheden, zoals regen, sneeuw en mist. 

 Onder de volgende omstandigheden kunnen de radarsensoren (achter) geen grote
objecten bespeuren of kunnen deze moeilijk bespeurd worden.
 


 Stilstaande objecten op of langs de weg, zoals kleine, tweewielige voertuigen,
¿ etsen, voetgangers, dieren en winkelwagens.




 Voertuigen met vormen die radargolven niet goed weerkaatsen, zoals lege opleggers
met een lage voertuighoogte en sportauto's.
 
 Bij het verlaten van de fabriek is bij alle voertuigen de richting van de radarsensoren
(achter) afgesteld voor een voertuig in beladen toestand, zodat de radarsensoren
(achter) naderende voertuigen correct kunnen bespeuren. Laat de auto door een
deskundige reparateur, bij voorkeur een of¿ ciële Mazda reparateur laten inspecteren
als de richting van de radarsensoren (achter) om een bepaalde reden is afgeweken.
  Raadpleeg een deskundige reparateur, bij voorkeur een of¿ ciële Mazda reparateur
voor reparatie of vervanging van de radarsensoren (achter), of bumperreparaties,
lakherstellingen en vervanging van onderdelen in de buurt van de radarsensoren.
  Schakel het systeem uit wanneer u een aanhanger trekt of wanneer u hulpuitrusting
zoals een ¿ etsdrager aan de achterzijde van de auto hebt geïnstalleerd. Anders zullen
de radiogolven die door de radar worden uitgezonden geblokkeerd raken waardoor het
systeem niet meer normaal zal functioneren.
  De radarsensoren zijn onderhevig aan de betreffende radiogolfbepalingen van het land
waarin met de auto wordt gereden. Als de auto in het buitenland wordt gebruikt, is er
mogelijk goedkeuring vereist van het land waarin met de auto wordt gereden.


Page 395 of 819

4–231
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Ultrasonische sensor (Achter)
De ultrasonische sensoren (achter) zenden ultrasonische golven uit die weerkaatst worden
door obstakels aan de achterzijde en die vervolgens weer door de ultrasonische sensoren
(achter) worden opgevangen.
Sedan Hatchback
Ultrasonische sensor (achter)
Ultrasonische sensor (achter)
De ultrasonische sensoren (achter) zijn gemonteerd in de achterbumper.


Page 396 of 819

4–232
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
*Bepaalde modellen.
Kruissnelheidsregelaar *
Met behulp van de kruissnelheidsregelaar kunt u elke willekeurige snelheid boven ongeveer
25 km/h instellen, zodat de auto deze snelheid constant blijft aanhouden.
WAARSCHUWING
Gebruik de kruissnelheidsregelaar niet onder de volgende omstandigheden:
Onder de volgende omstandigheden is gebruik van de kruissnelheidsregelaar gevaarlijk
en kan tot gevolg hebben dat u de macht over de auto verliest.
 
 Heuvelachtige gebieden 
 Steile hellingen 
 Druk of sterk wisselend verkeer 
 Gladde of bochtige wegen 
 Soortgelijke beperkingen welke het rijden bij wisselende snelheid noodzakelijk
maken.
Kruissnelheidsregelaarschakelaar
ON schakelaar
RES/+ schakelaar Zonder afstelbare
snelheidsbegrenzer
SET- schakelaar OFF/CAN
schakelaar MODE schakelaar
RES/+ schakelaar Met afstelbare
snelheidsbegrenzerSET-
schakelaar OFF/CAN
schakelaar


Page 397 of 819

4–233
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
Hoofdindicatie van
kruissnelheidsregelaar (Wit),
Instelindicatie (Wit)/
Instelindicatielampje (Groen) van
kruissnelheidsregelaar
Hoofdindicatie van
kruissnelheidsregelaar (wit)
Wanneer het systeem van de
kruissnelheidsregelaar is geactiveerd,
wordt de hoofdindicatie van de
kruissnelheidsregelaar (wit) in de
instrumentengroep getoond.
Instelindicatie (wit)/
Instelindicatielampje (groen) van
kruissnelheidsregelaar
De instelindicatie van de
kruissnelheidsregelaar (wit) wordt
in de instrumentengroep getoond
en het instelindicatielampje van de
kruissnelheidsregelaar (groen) gaat
branden zodra een kruissnelheid wordt
ingesteld.
Activering/deactivering
Met afstelbare snelheidsbegrenzer
Druk voor het activeren van het
systeem op de MODE schakelaar.
De hoofdindicatie van de
kruissnelheidsregelaar (wit) licht op.
Druk voor het deactiveren van het systeem
op de OFF/CAN schakelaar.
De hoofdindicatie van de
kruissnelheidsregelaar (wit) gaat uit.
OPMERKING
Wanneer de MODE schakelaar tijdens de
werking van de kruissnelheidsregelaar
wordt ingedrukt, schakelt het systeem
van de kruissnelheidsregelaar over naar
de afstelbare snelheidsbegrenzer.
Zonder afstelbare snelheidsbegrenzer
Druk voor het activeren van het systeem op
de ON schakelaar. De hoofdindicatie van
de kruissnelheidsregelaar (wit) licht op.
Druk voor het deactiveren van het systeem
op de OFF/CAN schakelaar.
De hoofdindicatie van de
kruissnelheidsregelaar (wit) gaat uit.
WAARSCHUWING
Schakel de kruissnelheidsregelaar altijd
uit wanneer deze niet wordt gebruikt:
Het is gevaarlijk de kruissnelheidsregelaar
ingeschakeld te laten staan terwijl
deze niet gebruikt wordt, aangezien
de kruissnelheidsregelaar plotseling
geactiveerd zou kunnen worden als de
activeringsknop per ongeluk ingedrukt
wordt, hetgeen verlies van de macht over
het stuur en een ongeluk kan veroorzaken.


Page 398 of 819

4–234
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
OPMERKING
Wanneer het contact op OFF wordt
gezet, wordt de systeemtoestand
aangehouden die bestond alvorens deze
werd uitgeschakeld. Als bijvoorbeeld
het contact op OFF wordt gezet terwijl
de kruissnelheidsregelaar gebruiksklaar
is, zal het systeem gebruiksklaar zijn
wanneer het contact de volgende keer op
ON gezet wordt.
Instellen van de gewenste
constante snelheid
1 . (Met afstelbare snelheidsbegrenzer)
Druk voor het activeren van het
systeem van de kruissnelheidsregelaar
op de MODE schakelaar.
De hoofdindicatie van de
kruissnelheidsregelaar gaat branden.
(Zonder afstelbare
snelheidsbegrenzer)
Druk voor het activeren van het
systeem van de kruissnelheidsregelaar
op de ON schakelaar. De hoofdindicatie
van de kruissnelheidsregelaar gaat
branden.
2. Accelereer tot de gewenste
kruissnelheid bereikt wordt (deze dient
hoger te zijn dan 25 km/h).
3. Stel de kruissnelheidsregelaar in door
de SET
schakelaar bij de gewenste
snelheid in te drukken. De
kruissnelheidsregelaar wordt ingesteld
op het moment dat de SET
schakelaar
wordt ingedrukt. Laat het gaspedaal
tegelijkertijd los. De instelindicatie van
de kruissnelheidsregelaar (wit) wordt
getoond en het instelindicatielampje
van de kruissnelheidsregelaar (groen)
gaat branden.
OPMERKING
  Onder de volgende omstandigheden
kan de snelheid van de
kruissnelheidsregelaar niet worden
ingesteld:
 


(Automatische transmissie)
 De keuzehendel staat in de stand P
of N.
 


(Handgeschakelde
versnellingsbak)
  De keuzehendel staat in de
neutraalstand.
 


 De handrem is aangetrokken.



(Voertuigen met afstelbare
snelheidsbegrenzer)
 
 De MODE schakelaar voor de
afstelbare snelheidsbegrenzer
wordt ingedrukt.
 
 Laat de SET of RES / schakelaar
bij de gewenste snelheid los, anders
zal de snelheid bij het ingedrukt
houden van de RES /
schakelaar
blijven toenemen of bij het ingedrukt
houden van de SET
schakelaar
blijven afnemen (behalve wanneer
het gaspedaal ingetrapt wordt).
  Het is mogelijk dat de auto op een
steile helling bij het bergop rijden
kortstondig snelheid mindert of bij
het bergaf rijden snelheid meerdert.
  De kruissnelheidsregelaar wordt
geannuleerd als de rijsnelheid
afneemt tot minder dan 21 km/h,
zoals bij het oprijden van een steile
helling.
  De kans bestaat dat de
kruissnelheidsregelaar wordt
uitgeschakeld wanneer de rijsnelheid
tot ongeveer 15 km/h onder de
vooringestelde snelheid afneemt,
zoals bij het oprijden van een lange,
steile helling.


Page 399 of 819

4–235
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
Verhogen van de kruissnelheid
Volg een van onderstaande procedures.
Verhogen van de snelheid met behulp
van de bedieningsschakelaar van de
kruissnelheidsregelaar
Druk de RES /
schakelaar in en houd
deze ingedrukt. De rijsnelheid neemt toe.
Laat de schakelaar bij de gewenste
snelheid los.
Druk op de RES /
schakelaar en laat deze
onmiddellijk los om de ingestelde snelheid
af te stellen. Door de toets meerdere malen
in te drukken wordt de ingestelde snelheid
al naargelang verhoogd.
Verhogen van de snelheid door één
enkele druk op de RES /
schakelaar
Aanduiding in instrumentengroep voor
rijsnelheid aangegeven in km/h: 1 km/h
(0,6 mijl/h)
Aanduiding in instrumentengroep voor
rijsnelheid aangegeven in mijl/h: 1 mijl/h
(1,6 km/h)
Verhogen van de snelheid met behulp
van het gaspedaal
Druk het gaspedaal in om te accelereren
tot de gewenste snelheid. Druk de SET
knop in en laat deze dan onmiddellijk los.
OPMERKING
Accelereer indien u tijdelijk uw
snelheid wilt verhogen wanneer de
kruissnelheidsregelaar is ingeschakeld.
Een hogere snelheid heeft geen invloed
op de ingestelde snelheid en verandert
deze niet. Neem uw voet van het
gaspedaal om terug te keren naar de
ingestelde snelheid.
Verlagen van de kruissnelheid
Druk de SET schakelaar in en houd deze
ingedrukt. De rijsnelheid neemt geleidelijk
aan af.
Laat de schakelaar bij de gewenste
snelheid los.
Druk op de SET
schakelaar en laat deze
onmiddellijk los om de ingestelde snelheid
af te stellen. Door de toets meerdere malen
in te drukken wordt de ingestelde snelheid
al naargelang verminderd.
Verlagen van de snelheid door één
enkele druk op de SET
schakelaar
Aanduiding in instrumentengroep voor
rijsnelheid aangegeven in km/h: 1 km/h
(0,6 mijl/h)
Aanduiding in instrumentengroep voor
rijsnelheid aangegeven in mijl/h: 1 mijl/h
(1,6 km/h)
Hervatten van de kruissnelheid bij
snelheden hoger dan 25 km/h
Als de kruissnelheid door een andere
methode dan door het bedienen van de
OFF/CAN schakelaar geannuleerd werd
(zoals door het indrukken van rempedaal)
en het systeem nog steeds geactiveerd is,
zal de meest recent ingestelde snelheid
automatisch hervat worden wanneer de
RES /
schakelaar ingedrukt wordt.
Indien de rijsnelheid tot minder dan 25
km/h is afgenomen, de rijsnelheid tot 25
km/h of hoger laten toenemen en de
RES /
schakelaar indrukken.


Page 400 of 819

4–236
Tijdens het rijden
Kruissnelheidsregelaar
Tijdelijk annuleren
Gebruik voor het tijdelijk annuleren
van het systeem, een van de volgende
methoden:
 


 Druk het rempedaal een weinig in.



(Handgeschakelde versnellingsbak)
 Druk het koppelingspedaal in.



 Druk op de OFF/CAN schakelaar.
Als de RES /
schakelaar wordt ingedrukt
wanneer de rijsnelheid 25 km/h of hoger
is, keert het systeem terug naar de eerder
ingestelde snelheid.
OPMERKING
  Als zich een van de volgende
gevallen voordoet, wordt de
kruissnelheidsregelaar tijdelijk
uitgeschakeld.
 


 De handrem is aangetrokken.



(Voertuigen met afstelbare
snelheidsbegrenzer)
  De MODE schakelaar voor de
afstelbare snelheidsbegrenzer
wordt ingedrukt.
 


(Automatische transmissie)
 De keuzehendel staat in de stand P
of N.
 


(Handgeschakelde
versnellingsbak)
 De keuzehendel staat in de
neutraalstand.
 
 Wanneer de kruissnelheidsregelaar
tijdelijk wordt uitgeschakeld
door zelfs maar één van de
uitschakelomstandigheden van
toepassing, kan de snelheid niet
opnieuw ingesteld worden.
 (Automatische transmissie) De kruissnelheidsregelaar kan tijdens
het rijden in de handgeschakelde
modus niet worden uitgeschakeld
(keuzehendel is verplaatst van
de stand D naar M). Ook als de
transmissie terug in een lagere
versnelling wordt gezet, vindt er dus
geen afremmen op de motor plaats.
Als snelheidsmindering vereist is, de
ingestelde snelheid verlagen of het
rempedaal intrappen.


Page:   < prev 1-10 ... 351-360 361-370 371-380 381-390 391-400 401-410 411-420 421-430 431-440 ... 820 next >