ESP MAZDA MODEL 6 2017 Handleiding (in Dutch)

Page 410 of 842

4–231
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
*Bepaalde modellen.
Vooruitrijcamera (FSC) *
Uw auto is uitgerust met een vooruitrijcamera (FSC). De vooruitrijcamera (FSC) is geplaatst
nabij de achteruitkijkspiegel en wordt gebruikt door de volgende systemen.
 


 Koplampregelsysteem (HBC)



 Adaptieve LED koplampen (ALH)



 Vermoeidheidswaarschuwing (DAA)



 Rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem (LDWS)



 Rijstrookassistent (LAS) en rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem (LDWS)



 Verkeersbordherkenningsysteem (TSR)



 Geavanceerde stadsverkeer-remassistent (Advanced SCBS)



 Stadsverkeer-remassistent [Vooruit] (SCBS F)



 Smart Brake Support remhulpsysteem (SBS)

Vooruitrijcamera (FSC)

De vooruitrijcamera (FSC) bepaalt de omstandigheden aan de voorzijde van de auto bij het
rijden in het donker en herkent rijbanen. De afstand waarover de vooruitrijcamera (FSC)
objecten kan herkennen varieert afhankelijk van de omgevingsomstandigheden.
WAARSCHUWING
Geen wijzigingen aan de vering aanbrengen:
Als de hoogte van de auto of de overhelling gewijzigd wordt, kan het systeem
voorliggende voertuigen niet correct bespeuren. Dit heeft tot gevolg dat het systeem
niet normaal functioneert of abusievelijk functioneert, wat een ernstig ongeluk kan
veroorzaken.


Page 413 of 842

4–234
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPGELET
 
 De richting waarin de vooruitrijcamera (FSC) is geplaatst, is met grote precisie afgesteld. De
installatiepositie van de vooruitrijcamera (FSC) niet veranderen en deze niet verwijderen.
Anders kan dit beschadiging of defecten veroorzaken.
  Gebruik altijd banden van het voorgeschreven formaat voor alle wielen en van
hetzelfde merk, soort en pro¿ elpatroon. Gebruik ook geen banden met duidelijk
verschillende slijtagepatronen op dezelfde auto, aangezien de kans bestaat dat het
systeem niet normaal functioneert.
  De vooruitrijcamera (FSC) beschikt over een functie die verontreiniging van
de voorruit bespeurt en de bestuurder informeert, echter, afhankelijk van de
omstandigheden is het mogelijk dat plastic zakken, ijs of sneeuw op de voorruit
niet bespeurd worden. In dergelijke gevallen kan het systeem niet nauwkeurig een
voorliggend voertuig bepalen en bestaat de kans dat dit niet normaal functioneert. Rijd
altijd voorzichtig en let op de weg vóór u.
OPMERKING
  In de volgende gevallen kan de vooruitrijcamera (FSC) doelobjecten niet correct
bespeuren, waardoor de systemen niet normaal kunnen functioneren.
 


 De hoogte van het voorliggende voertuig is laag.



 U rijdt met dezelfde snelheid als het voorliggende voertuig.



 De koplampen zijn bij avond of tijdens het rijden door een tunnel niet ingeschakeld.


Page 414 of 842

4–235
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
  In de volgende gevallen bestaat de kans dat de vooruitrijcamera (FSC) doelobjecten
niet correct kan bespeuren.
 


 Bij slechte weersomstandigheden, zoals regen, mist en sneeuw.



 De ruitensproeier wordt gebruikt of de voorruitenwissers worden niet gebruikt
wanneer het regent.
 


 IJs, mist, sneeuw, rijp, regen, vuil of vreemde bestanddelen zoals een plastic zak die
op de voorruit vastzit.
 


 Vrachtwagens met lage laadbodems en voertuigen met een buitengewoon lage of
hoge opbouw.
 


 Bij het rijden langs muren zonder patronen (zoals hekwerken en in de lengte
gestreepte muren).
 


 De achterlichten van het voorliggende voertuig branden niet.



 Er bevindt zich een voertuig buiten het verlichtingsbereik van de koplampen.



 Bij het maken van een scherpe bocht of het beklimmen of afdalen van een steile helling.



 In- of uitrijden van een tunnel.



 De auto is zwaar beladen zodat deze achterover helt.



 Er schijnt fel licht aan de voorzijde van de auto (achteruitrijlicht of grootlicht van
tegemoetkomende voertuigen).
 


 Het voorliggende voertuig heeft veel lichtbronnen.



 Wanneer het voorliggende voertuig niet uitgerust is met achterlichten of de
achterlichten bij donker niet branden.
 


 Wanneer lang uitstekende bagage of lading op een gemonteerde dakdrager vervoerd
wordt die de vooruitrijcamera (FSC) afdekt.
 


 Uitlaatgas van het voertuig vóór u, zand, sneeuw of waterdamp dat uit mangaten en
goten opstijgt en opspattend water.
 


 Bij het slepen van een defect voertuig.



 De banden op de auto vertonen duidelijk verschillende slijtagepatronen.



 Bij het rijden op lange afdalingen of hobbelige wegen.



 Er zijn waterplassen op de weg.



 De omgeving is donker, zoals bij het rijden 's nachts, in de vroege avond of ochtend,
in een tunnel of parkeergarage.
 


 De helderheid van de koplampverlichting is verminderd of de koplampverlichting is
afgezwakt als gevolg van vuil of een afwijkende optische as.
 


 Het doelobject komt in de dode hoek van de vooruitrijcamera (FSC).



 Een persoon of object springt plotseling vlak voor uw auto de weg op vanaf de berm.



 U verandert van rijstrook en nadert een voorliggend voertuig.



 Bij het buitengewoon dicht in de buurt rijden van het doelobject.



 Wanneer sneeuwkettingen of een noodreservewiel zijn aangebracht.



 Het voorliggende voertuig heeft een speciale vorm. Bijvoorbeeld een voertuig
dat een caravan of bootaanhanger trekt, of een autotransporter welke een voertuig
achterstevoren vervoert.


Page 415 of 842

4–236
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
  Als de vooruitrijcamera (FSC) niet normaal kan werken als gevolg van tegenlicht of
mist, worden de systeemfuncties die verband houden met de vooruitrijcamera (FSC)
tijdelijk stopgezet en gaan de volgende waarschuwingslampjes branden. Dit duidt
echter niet op een defect.
 


 Koplampregelsysteem (HBC) waarschuwingslampje (oranje) 



 Adaptieve LED koplampen (ALH) waarschuwingslampje (oranje) 



 Waarschuwingslampje van rijstrookassistent (LAS) en
rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem (LDWS)
 


 Waarschuwingslampje van Smart Brake Support remhulpsysteem/stadsverkeer-
remassistent (SBS/SCBS) (oranje)


 Als de vooruitrijcamera (FSC) niet normaal kan werken als gevolg van hoge
temperaturen, worden de systeemfuncties die verband houden met de vooruitrijcamera
(FSC) tijdelijk stopgezet en gaan de volgende waarschuwingslampjes branden. Dit
duidt echter niet op een defect. Laat het gedeelte rondom de vooruitrijcamera (FSC)
afkoelen door bijvoorbeeld het inschakelen van de airconditioning.
 


 Koplampregelsysteem (HBC) waarschuwingslampje (oranje) 



 Adaptieve LED koplampen (ALH) waarschuwingslampje (oranje) 



 Waarschuwingslampje van rijstrookassistent (LAS) en
rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem (LDWS)
 


 Waarschuwingslampje van Smart Brake Support remhulpsysteem/stadsverkeer-
remassistent (SBS/SCBS) (oranje)


 (Met geavanceerde stadsverkeer-remassistent (Advanced SCBS)) 
 De vooruitrijcamera (FSC) herkent voetgangers wanneer aan alle onderstaande voorwaarden
is voldaan:
 







 De lengte van een voetganger is ongeveer 1 tot 2 meter.



 Contouren, zoals die van het hoofd, beide schouders of benen kunnen worden bepaald. 



 In de volgende gevallen bestaat de kans dat de vooruitrijcamera (FSC) doelobjecten
niet correct kan bespeuren:




 Er lopen meerdere voetgangers of groepen van personen.



 Een voetganger bevindt zich nabij een afzonderlijk object.



 Een voetganger is gehurkt, zit of ligt.



 Een voetganger springt plotseling de weg op, vlak voor de auto.



 Een voetganger opent een paraplu, of draagt een groot stuk bagage of grotere
voorwerpen.
 


 Een voetganger bevindt zich op een donkere plek, zoals bij avond, of is moeilijk
te onderscheiden van de achtergrond doordat zijn kleding overeenkomt met de
kleur van de achtergrond.



Page 417 of 842

4–238
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPGELET
Neem voor de juiste werking van elk van de systemen de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht.
 
 Breng geen stickers aan (inclusief doorzichtige stickers) op de buitenkant van de
radiateurgrille en het voorembleem in en rondom de radarsensor (voor) en vervang de
radiateurgrille en het voorembleem niet door een product dat geen origineel product is
dat bestemd is voor gebruik met de radarsensor (voor).
  De radarsensor (voor) omvat een functie voor het bespeuren van verontreiniging
van de voorzijde van de radarsensor en het informeren van de bestuurder. Echter
afhankelijk van de omstandigheden kan de detectie van de verontreiniging enige tijd
duren en bestaat de kans dat plastic zakjes, ijs of sneeuw niet bespeurd worden. In dit
geval is het mogelijk dat het systeem niet correct functioneert, dus houd de radarsensor
(voor) altijd schoon.
  Installeer geen grillebeschermplaat. 
 Als het voorste gedeelte van de auto bij een botsing beschadigd is geraakt, bestaat de
kans dat de radarsensor (voor) uit zijn positie is verschoven. Stop onmiddellijk met het
gebruik van het systeem en laat de auto altijd door een een of¿ ciële Mazda reparateur
inspecteren.
  Gebruik de voorbumper niet om tegen andere voertuigen of obstakels te duwen,
zoals bij het wegrijden uit een parkeerruimte. Anders bestaat de kans dat tegen de
radarsensor (voor) wordt gestoten en dat de positie ervan gaat afwijken.
  De radarsensor (voor) niet verwijderen, demonteren of wijzigen. 
 Neem voor reparaties, vervangen van onderdelen of spuitwerk rondom de radarsensor
(voor) contact op met een of¿ ciële Mazda reparateur.

 Geen wijzigingen aan de vering aanbrengen. Als er wijzigingen aan de vering
worden aangebracht, kan dit de hoogte van de auto veranderen en bestaat de kans
dat de radarsensor (voor) het voorliggende voertuig of een obstakel niet correct kan
bespeuren.


Page 418 of 842

4–239
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
  Onder de volgende omstandigheden bestaat de kans dat de radarsensor (voor)
voorliggende voertuigen of obstakels niet correct kan bespeuren en dat de systemen
niet normaal functioneren.
 


 De radiogolven worden door de achterzijde van een voorliggend voertuig niet
effectief weerkaatst, zoals bij een ongeladen aanhanger of een auto met een laadbak
die door een canvaszeil is afgedekt, voertuigen met een achterklep van hard plastic
en voertuigen met ronde vormen.
 


 Voorliggende voertuigen die laag zijn met dus een kleiner gebied voor het
weerkaatsen van radiogolven.
 


 Het uitzicht wordt verminderd als gevolg van het opspatten van water, sneeuw of
zand van de banden van een voorliggend voertuig op uw voorruit.
 


 Wanneer de bagageruimte beladen is met zware voorwerpen of de
achterpassagierszittingen bezet zijn.
 


 IJs, sneeuw of verontreiniging op de voorzijde van het voorembleem aanwezig is.



 Tijdens slechte weersomstandigheden, zoals regen, sneeuw of zandstormen.



 Bij het rijden in de buurt van faciliteiten of objecten die krachtige radiogolven
uitzenden.


 Onder de volgende omstandigheden is het mogelijk dat de radarsensor (voor)
voorliggende voertuigen of obstakels niet kan bespeuren.
 


 Het begin en het einde van een bocht.



 Continu bochtige wegen.



 Wegen met smalle rijstroken als gevolg van wegwerkzaamheden of afgesloten
rijstroken.
 


 Het voorliggende voertuig komt in de dode hoek van de radarsensor.



 Het voorliggende voertuig rijdt abnormaal als gevolg van een ongeluk of schade.



 Wegen met herhaalde op- en aÀ opende hellingen.



 Rijden op slechte wegen of onverharde wegen.



 De afstand tussen uw auto en het voorliggende voertuig is buitengewoon kort.



 Een voertuig komt plotseling dichtbij zoals bij het snijden in de rijstrook. 

 Gebruik om onjuiste werking van het systeem te voorkomen banden van dezelfde
voorgeschreven maat, fabrikant, merk en pro¿ el op alle vier wielen. Bovendien geen
banden met duidelijk zichtbaar verschillende slijtagepatronen of bandenspanningen op
dezelfde auto gebruiken (inclusief het noodreservewiel).
  Als de accucapaciteit zwak is, bestaat de kans dat het systeem niet correct functioneert. 
 Bij het rijden op wegen met weinig verkeer en weinig voorliggende voertuigen of
obstakels voor de radarsensor (voor) om te bespeuren, bestaat de kans dat “Radar voor
geblokkeerd” tijdelijk wordt getoond. Dit duidt echter niet op een probleem.


Page 420 of 842

4–241
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
  De detectiecapaciteit van de radarsensoren (achter) heeft beperkingen. In de volgende
gevallen bestaat de kans dat de detectiecapaciteit is verminderd en dat het systeem niet
normaal functioneert.
 


 De achterbumper in de buurt van de radarsensoren (achter) is vervormd geraakt.



 Nabij de radarsensoren (achter) op de achterbumper heeft zich sneeuw, ijs of modder
verzameld.
 


 Bij slechte weersomstandigheden, zoals regen, sneeuw en mist. 

 Onder de volgende omstandigheden kunnen de radarsensoren (achter) geen grote
objecten bespeuren of kunnen deze moeilijk bespeurd worden.
 


 Stilstaande objecten op of langs de weg, zoals kleine, tweewielige voertuigen,
¿ etsen, voetgangers, dieren en winkelwagens.




 Voertuigen met vormen die radargolven niet goed weerkaatsen, zoals lege opleggers
met een lage voertuighoogte en sportauto's.


 Bij het verlaten van de fabriek is bij alle voertuigen de richting van de radarsensoren
(achter) afgesteld voor een voertuig in beladen toestand, zodat de radarsensoren
(achter) naderende voertuigen correct kunnen bespeuren. Laat de auto door een
deskundige reparateur, bij voorkeur een of¿ ciële Mazda reparateur laten inspecteren
als de richting van de radarsensoren (achter) om een bepaalde reden is afgeweken.
  Raadpleeg een deskundige reparateur, bij voorkeur een of¿ ciële Mazda reparateur
voor reparatie of vervanging van de radarsensoren (achter), of bumperreparaties,
lakherstellingen en vervanging van onderdelen in de buurt van de radarsensoren.
  Schakel het systeem uit wanneer u een aanhanger trekt of wanneer u hulpuitrusting
zoals een ¿ etsdrager aan de achterzijde van de auto hebt geïnstalleerd. Anders zullen
de radiogolven die door de radar worden uitgezonden geblokkeerd raken waardoor het
systeem niet meer normaal zal functioneren.
  De radarsensoren zijn onderhevig aan de betreffende radiogolfbepalingen van het land
waarin met de auto wordt gereden. Als de auto in het buitenland wordt gebruikt, is er
mogelijk goedkeuring vereist van het land waarin met de auto wordt gereden.


Page 429 of 842

4–250
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
OPGELET
  Elke band, inclusief het reservewiel (indien voorzien), dient maandelijks in koude
toestand gecontroleerd te worden en op de bandenspanning gebracht te worden
welke wordt aanbevolen door de autofabrikant op het voertuiginformatieplaatje of
bandenspanningslabel. (Als uw auto banden van een verschillende maat heeft dan de
maat die op het voertuiginformatieplaatje of bandenspanningslabel staat aangegeven,
dient u de juiste bandenspanning voor deze banden te bepalen.)
 Bij wijze van extra veiligheidsvoorziening is uw auto uitgerust met een
bandenspanningcontrolesysteem (TPMS) dat een verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning laat branden wanneer de bandenspanning van één of meerdere
van uw banden beduidend laag is. Wanneer dus het verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning gaat branden, dient u te stoppen en uw banden zo spoedig mogelijk te
controleren en deze op de juiste spanning te brengen. Rijden met een band waarvan de
bandenspanning beduidend laag is, kan oververhit raken van de band en bandenpech
veroorzaken. Te lage bandenspanning verhoogt ook het brandstofverbruik, leidt tot
snellere slijtage van het bandenpro¿ el en kan de bestuurbaarheid en remweg nadelig
beïnvloeden.
 Houd er rekening mee dat het TPMS systeem geen remedie biedt voor een onjuist
bandenonderhoud en het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder de juiste
bandenspanning te handhaven, ook als een te lage bandenspanning nog niet het niveau
heeft bereikt dat het TPMS verklikkerlichtje voor lage bandenspanning gaat branden.
 Uw auto is ook uitgerust met een TPMS storingindicator om aan te geven wanneer het
systeem niet correct functioneert.
 De TPMS storingindicator is gecombineerd met het verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning. Wanneer het systeem een storing bespeurt, gaat het verklikkerlichtje
gedurende ongeveer één minuut knipperen en blijft vervolgens continu branden.
Deze volgorde blijft voortduren telkens wanneer de auto opnieuw gestart wordt voor
zolang als de storing blijft bestaan. Wanneer de storingindicator brandt, bestaat de
kans dat het systeem een lage bandenspanning niet zoals bedoeld kan opsporen of
melden. Storingen in het TPMS systeem kunnen zich voordoen om uiteenlopende
redenen, zoals het vervangen of verwisselen van banden of velgen op de auto welke
verhinderen dat het TPMS systeem juist kan functioneren. Controleer steeds de TPMS
storingindicator na het vervangen van één of meer banden of velgen op uw auto om er
zeker van te zijn dat na het vervangen of verwisselen van banden en velgen het TPMS
systeem juist blijft functioneren.
  Om foutieve aÀ ezingen te voorkomen neemt het systeem gedurende een korte tijd
steekproeven alvorens een probleem te melden. Als gevolg zal een band die snel
leegloopt of plotseling lek is geraakt niet onmiddellijk door het systeem gemeld
worden.


Page 430 of 842

4–251
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
OPMERKING
Aangezien dit systeem kleine veranderingen in de toestand van de banden bespeurt, kan
het tijdstip van de waarschuwing in de volgende gevallen vroeger of later zijn:
 
 De maat, het merk, of de soort banden verschilt van de speci¿ catie. 
 De maat, merk of de soort band verschilt van de overige, of de mate van bandenslijtage
is onderling buitengewoon verschillend.
  Er wordt gebruik gemaakt van runÀ at banden, studless banden of sneeuwkettingen. 
 Er wordt gebruik gemaakt van een noodreservewiel (het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem gaat knipperen en blijft vervolgens continu branden).
  Er is een band gerepareerd met behulp van de lekke band noodreparatieset. 
 De bandenspanning is veel hoger dan de voorgeschreven spanning, of de
bandenspanning wordt plotseling lager om een bepaalde reden, zoals bij een band die
tijdens het rijden lek springt.
  De rijsnelheid is lager dan ongeveer 15 km/h (inclusief wanneer de auto tot stilstand
gebracht wordt), of de rijtijd is korter dan 5 minuten.
  Bij het rijden op een buitengewone oneffen weg of een glad, bevroren wegdek. 
 Krachtig sturen en bij herhaling snelle acceleratie/deceleratie, zoals bij hard rijden op
een bochtige weg.
  De belasting van de auto rust op één band, zoals bij het plaatsen van zware bagage aan
één zijde van de auto.
  Initialisering van het systeem is niet uitgevoerd met de voorgeschreven
bandenspanning.


Page 431 of 842

4–252
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
Initialiseren van het
bandenspanningcontrolesysteem
In onderstaande gevallen dient het
initialiseren van het systeem uitgevoerd te
worden om het systeem normaal te laten
functioneren.
 


 De bandenspanning wordt afgesteld.



 De banden worden onderling uitgewisseld.



 Een band of wiel wordt vernieuwd.



 De accu is vernieuwd of volledig uitgeput.



 Het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem brandt.

Initialiseringsmethode

1. Parkeer de auto op een veilige plaats en
trek de handrem stevig aan.
2. Laat de banden afkoelen, stel
vervolgens de bandenspanning van alle
vier (4) wielen af op de voorgeschreven
spanning zoals aangegeven op het
bandenspanningslabel op het frame van
het bestuurdersportier (portier open).
Zie Banden op pagina 9-12 .
3. Zet het contact op ON.
4. Houd de instelschakelaar van het
bandenspanningcontrolesysteem
ingedrukt en controleer dat het
waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem in de
instrumentengroep tweemaal knippert
en dat er eenmaal een pieptoon klinkt.


OPGELET
Als de initialisering van het
systeem uitgevoerd wordt zonder de
bandenspanning af te stellen, kan het
systeem de normale bandenspanning
niet bespeuren en bestaat de kans dat
het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem niet
gaat branden als een bandenspanning
laag is, of dat het lampje gaat branden
ook als de bandenspanningen normaal
zijn.
Stel de bandenspanning van alle vier
banden af en initialiseer het systeem
wanneer het waarschuwingslampje
brandt. Als het waarschuwingslampje
om een andere reden dan een lekke band
gaat branden, is de bandenspanning van
alle vier banden mogelijk op natuurlijke
wijze afgenomen.
De initialisering van het systeem wordt
niet uitgevoerd als de schakelaar tijdens
het rijden wordt ingedrukt.


Page:   < prev 1-10 ... 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 ... 150 next >