MAZDA MODEL CX-3 2015 Handleiding (in Dutch)

Page 221 of 707

4–67
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
OPMERKING
  De tijd totdat de koplampen doven
nadat alle portieren gesloten zijn kan
gewijzigd worden.
 Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-14 .
  Als gedurende 3 minuten na het
trekken aan de hendel geen verdere
bediening plaatsvindt, zullen de
koplampen doven.
  De koplampen doven als nogmaals
aan de hendel wordt getrokken
terwijl de koplampen branden.
Vertrekverlichtingsysteem
Het vertrekverlichtingsysteem schakelt
de verlichting in wanneer op afstand van
de auto de ontgrendeltoets van de zender
wordt ingedrukt.
Inschakelen van het systeem
Wanneer de contactschakelaar en de
koplampschakelaar in de hieronder
aangegeven stand staan, gaan de
koplampen branden wanneer de
ontgrendeltoets op de zender wordt
ingedrukt en de auto het zendersignaal
ontvangt. Nadat er een bepaalde tijd is
verstreken gaan de koplampen uit (30
seconden).
 


 Contactschakelaar: uit



 Koplampschakelaar: of
Wanneer het vertrekverlichtingsysteem
wordt ingeschakeld, gaat de volgende
verlichting branden.
Dimlichten, positielampen, lampen van
achterlichten, kentekenplaatverlichting
Ontgrendeltoets
Vergrendeltoets
OPMERKING
  De functie van het
vertrekverlichtingsysteem kan in- of
uitgeschakeld worden.
 Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-14 .
  Wanneer de vergrendeltoets van de
zender wordt ingedrukt en de auto
het zendersignaal ontvangt, gaan de
koplampen uit.
  Wanneer de koplampschakelaar in
een andere stand staat dan
of ,
gaan de koplampen uit.
$9@&;%/%@&EJUJPOJOEC

Page 222 of 707

*Bepaalde modellen.4–68
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Koplamphoogteverstelling *
De hoek van de lichtbundel van de
koplampen verandert naargelang het aantal
passagiers in de auto en het gewicht van
de lading in de bagageruimte.
Automatisch type
Bij inschakeling van de koplampen wordt
de hoek van de koplampen automatisch
afgesteld.
Handbediend type
De schakelaar voor de
koplamphoogteverstelling wordt
gebruikt om de hoogte van de koplampen
handmatig af te stellen.
Kies de juiste instelling voor de
koplamphoogte uit de volgende tabel.
Voorzitting Achterzitting Belasting Schakelaarstand Bestuurder Passagier
× — — — 0
× × — — 0
× × × — 1,5
× × × × 2
× — — × 3
×: Ja
—: Nee
Dagverlichting *
In bepaalde landen is het vereist dat
rijdende voertuigen overdag met
ingeschakelde verlichting (dagverlichting)
rijden.
De dagverlichting gaat automatisch
branden wanneer de auto begint te rijden.
Deze worden uitgeschakeld wanneer
de handrem aangetrokken wordt of de
keuzehendel in stand P gezet wordt (auto
met automatische transmissie).
OPMERKING
(Behalve landen waar dit bij de wet
verboden is)
De dagverlichting kan buiten werking
gesteld worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-14 .
$9@&;%/%@&EJUJPOJOEC

Page 223 of 707

*Bepaalde modellen.4–69
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Voormistlichten *
De voormistlichten kunnen worden
gebruikt wanneer het contact op ON staat.
Gebruik deze schakelaar om de
voormistlichten in te schakelen. De
voormistlichten helpen het zicht in het
donker en tijdens mist te verbeteren.
Voor het inschakelen van de
voormistlichten, de mistlichtschakelaar
naar de stand
of draaien (de
mistlichtschakelaar keert automatisch naar
de stand
terug).
Mistlichtschakelaar
Alvorens de voormistlichten in te
schakelen, dient de koplampschakelaar in
de stand
of te staan.
Het voormistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat branden wanneer
het voormistlicht ingeschakeld is.
Voor het uitschakelen van de
voormistlichten, een van onderstaande
stappen uitvoeren:
 


 Draai de mistlichtschakelaar naar de
stand
. 


 Draai de koplampschakelaar naar de
stand
. 


 Zet het contact in een andere stand dan
ON.
OPMERKING
 (Met automatische
verlichtingsregeling)
 Als de mistlichtschakelaar in de
stand
of staat en de
koplampschakelaar in de stand
staat, worden de voormistlichten
ingeschakeld wanneer de koplampen,
de buitenverlichting en de
instrumentenpaneelverlichting
ingeschakeld zijn.
  Als de mistlichtschakelaar naar de
stand
gedraaid wordt (de
mistlichtschakelaar keert automatisch
naar de stand
terug), gaat ook het
achtermistlicht branden en gaat het
achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep eveneens
branden.
$9@&;%/%@&EJUJPOJOEC

Page 224 of 707

*Bepaalde modellen.4–70
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Achtermistlicht *
Het achtermistlicht kan worden gebruikt
wanneer het contact op ON staat.
Het achtermistlicht zorgt er voor dat uw
auto beter gezien wordt.
Wanneer de verlichting wordt
ingeschakeld, gaat het indikatielampje
van de achtermistlichten in de
instrumentengroep branden.
Type A (Met voormistlicht)
Alvorens het achtermistlicht in te
schakelen, dient de koplampschakelaar in
de stand
of te staan.
Voor het inschakelen van het
achtermistlicht, de mistlichtschakelaar
naar de stand
draaien (de
mistlichtschakelaar keert automatisch naar
de stand
terug).
Het achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat branden wanneer
het achtermistlicht is ingeschakeld.
Mistlichtschakelaar
Voor het uitschakelen van het
achtermistlicht, een van onderstaande
stappen uitvoeren:
 


 Draai de mistlichtschakelaar nogmaals
naar de stand
(de mistlichtschakelaar
keert automatisch naar de stand
terug). 


 Draai de koplampschakelaar naar de
stand
. 


 Zet het contact in een andere stand dan
ON.
Het achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat uit wanneer het
achtermistlicht wordt uitgeschakeld.
OPMERKING
  De voormistlichten worden
ingeschakeld wanneer het
achtermistlicht wordt ingeschakeld.
  Als de mistlichtschakelaar naar de
stand
gedraaid wordt (de
mistlichtschakelaar keert automatisch
naar de stand
terug), gaat het
voormistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep eveneens
branden.
 (Met automatische
verlichtingsregeling)
 Wanneer de koplampschakelaar in de
stand
staat, zal het
achtermistlicht ingeschakeld worden
wanneer de koplampen, de
buitenverlichting en de
instrumentenpaneelverlichting
ingeschakeld zijn.
$9@&;%/%@&EJUJPOJOEC

Page 225 of 707

4–71
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Type B (Zonder voormistlicht)
Voor het inschakelen van het
achtermistlicht dienen de koplampen
ingeschakeld te zijn.
Voor het inschakelen van het
achtermistlicht, de mistlichtschakelaar
naar de stand
draaien (de
mistlichtschakelaar keert automatisch naar
zijn oorspronkelijke stand terug).
Het achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat branden wanneer
het achtermistlicht is ingeschakeld.
Mistlichtschakelaar
Voor het uitschakelen van het
achtermistlicht, een van onderstaande
stappen uitvoeren:
 


 Draai de mistlichtschakelaar nogmaals
naar de stand
(de mistlichtschakelaar
keert automatisch naar zijn
oorspronkelijke stand terug).
 


 Draai de koplampschakelaar naar de
stand
.
Het achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat uit wanneer het
achtermistlicht wordt uitgeschakeld.
OPMERKING
(Met automatische
verlichtingsregeling)
Wanneer de koplampschakelaar in de
stand
staat en de koplampen,
buitenverlichting en
instrumentenpaneelverlichting branden,
gaat het achtermistlicht branden
wanneer de achtermistlichtschakelaar
wordt aangezet.
$9@&;%/%@&EJUJPOJOEC

Page 226 of 707

4–72
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Richtingaanwijzers en
signalen voor
rijbaanverandering
Voor gebruik van de richtingaanwijzer en
het signaal voor rijbaanverandering moet
het contact op ON staan.
Richtingaanwijzers
Beweeg de richtingaanwijzerhendel naar
beneden (voor een bocht naar links) of
naar boven (voor een bocht naar rechts)
tot aan de stopstand. Na het nemen van
de bocht worden de richtingaanwijzers
automatisch uitgeschakeld.
Als de indikator na het nemen van de
bocht blijft knipperen, dient u de hendel
met de hand in de uitgangspositie terug te
zetten.
Bocht naar rechts
Bocht naar links Verandering naar
rechter rijbaan
Verandering naar
linker rijbaanUIT
De richtingaanwijzerindikators (groen)
in de instrumentengroep gaan knipperen
overeenkomstig de bediening van de
richtingaanwijzerhendel en laten zien welk
signaal in werking is.
OPMERKING
  Als een indikatielampje constant
blijft branden zonder te knipperen of
als het lampje abnormaal knippert,
bestaat de kans dat de gloeilamp
van een van de richtingaanwijzers
doorgebrand is.
  Een gebruikersfunctie is
beschikbaar voor het wijzigen
van het geluidsvolume van de
richtingaanwijzerindikator. (pagina
9-14 )
Signalen voor rijbaanverandering
Beweeg de hendel halverwege in de
richting van de rijbaanverandering —
totdat de indikator gaat knipperen— en
houd de hendel daar vast. Wanneer
u de hendel loslaat, zal deze naar de
uitgangspositie terugkeren.
$9@&;%/%@&EJUJPOJOEC

Page 227 of 707

4–73
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Drie-knipperingen
richtingaanwijzer
Nadat de richtingaanwijzerhendel is
losgelaten knippert de richtingaanwijzer
driemaal. De werking kan geannuleerd
worden door de hendel in de
tegenovergestelde richting waarin deze
werd bediend te bewegen.
OPMERKING
De functie van de drie-knipperingen
richtingaanwijzer kan overgeschakeld
worden naar geactiveerd/niet-
geactiveerd met gebruik van de
gebruikersinstellingenfunctie.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-14 .
Voorruitenwissers en
ruitensproeier
Voor gebruik van de ruitenwissers moet
het contact op ON staan.
WAARSCHUWING
Gebruik steeds gewoon water of
ruitensproeiervloeistof in het reservoir:
Gebruik van radiateur-antivries
in plaats van sproeiervloeistof is
gevaarlijk. Als dit op de voorruit
gesproeid wordt, zal de voorruit
hierdoor verontreinigd worden en uw
uitzicht belemmerd worden. Dit kan
een ongeluk tot gevolg hebben.
Gebruik uitsluitend
ruitensproeiervloeistof gemengd
met anti-vries bescherming bij
temperaturen onder het vriespunt:
Het gebruik van ruitensproeiervloeistof
zonder anti-vries bescherming bij
temperaturen onder het vriespunt
is gevaarlijk, aangezien dit op de
voorruit kan bevriezen en uw uitzicht
kan belemmeren waardoor een
ongeluk veroorzaakt kan worden.
Zorg er bovendien voor dat de voorruit
voldoende is opgewarmd met behulp
van de voorruitontwaseming alvorens
ruitensproeiervloeistof te sproeien.
$9@&;%/%@&EJUJPOJOEC

Page 228 of 707

4–74
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
OPMERKING
Aangezien door ijs en zware sneeuwval
de ruitenwissers geblokkeerd zouden
kunnen raken, is de ruitenwissermotor
beveiligd tegen motordefect,
oververhitting en mogelijk brand door
middel van een circuitonderbreker.
Dit mechanisme zal de werking van
de ruitenwissers automatisch stoppen,
echter alleen gedurende ongeveer 5
minuten.
In een dergelijk geval dient u de
ruitenwisserschakelaar uit te schakelen
en de auto op een veilige plaats tot
stilstand te brengen.
Schakel na 5 minuten de schakelaar
opnieuw in. De ruitenwissers dienen
normaal te werken. Als ze niet meer
opnieuw functioneren, dient u zo
spoedig mogelijk een deskundige
reparateur, bij voorkeur een offi ciële
Mazda reparateur te raadplegen. Rijd
naar de kant van de weg en breng
de auto op een veilige plaats tot
stilstand. Wacht totdat het ophoudt met
regenen, alvorens te proberen met niet
functionerende ruitenwissers te gaan
rijden.
Voorruitenwissers
Schakel de ruitenwissers in door de hendel
omhoog of omlaag te drukken.
Met intervalruitenwisser
Schakelaarstand
Bediening van de
ruitenwissers
Nr. Type
A Type
B
Eén enkele wiscyclus (mist)
Stop
Intervalwerking
Lage snelheid
Hoge snelheid
Ruitenwissers met regelbare
intervalwerking
Zet de hendel in de intervalstand en kies
de intervaltijd door de ring te draaien.
INT ring
$9@&;%/%@&EJUJPOJOEC

Page 229 of 707

4–75
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Met automatische ruitenwisserregeling
Schakelaarstand
Bediening van de
ruitenwissers
Nr. Type
A Type
B
Eén enkele wiscyclus (mist)
Stop
Automatische regeling
Lage snelheid
Hoge snelheid
Automatische ruitenwisserregeling
Wanneer de ruitenwisserhendel in de stand
staat, tast de regensensor de
hoeveelheid regenval op de voorruit af en
schakelt deze de ruitenwissers automatisch
in of uit (uit—interval—lage snelheid—
hoge snelheid).
De gevoeligheid van de regensensor kan
afgesteld worden door de schakelaar op de
ruitenwisserhendel te draaien. De schakelaar vanuit de middenpositie
(normaal) omlaag draaien voor een hogere
gevoeligheid (snellere respons) of de
schakelaar omhoog draaien voor minder
gevoeligheid (langzamere respons).
Hogere
gevoeligheid
Minder
gevoeligheid
Schakelaar
Middenpositie
OPGELET
  De regensensor niet afdekken
door een sticker of een label op de
voorruit te plakken. Anders zal de
regensensor niet correct functioneren.
$9@&;%/%@&EJUJPOJOEC

Page 230 of 707

4–76
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
OPGELET
Wanneer de ruitenwisserhendel in de
stand
staat en het contact op
ON wordt gezet, is het mogelijk dat
de ruitenwissers in de volgende
gevallen automatisch in beweging
gezet worden:
 


 Als de voorruit boven de
regensensor wordt aangeraakt of
met een doek wordt afgeveegd.
 


 Als vanaf de buitenzijde of
binnenzijde van de auto met een
hand of ander voorwerp tegen de
voorruit wordt gestoten.
  Houd handen en ruitenkrabbers uit de
buurt van de voorruit wanneer de
ruitenwisserhendel in de stand
staat en het contact op ON gezet is,
aangezien vingers beklemd kunnen
raken of de ruitenwissers en
wisserbladen beschadigd kunnen
worden wanneer de ruitenwissers
automatisch in werking gesteld
worden.
 Als u de voorruit gaat reinigen, er op
letten dat de ruitenwissers volledig
zijn uitgeschakeld (wanneer de kans
het grootst is dat de motor aan blijft)
—dit is vooral belangrijk bij het
verwijderen van ijs en sneeuw.
OPMERKING
  Door de hendel van de automatische
ruitenwisser tijdens het rijden van de
stand
naar de stand over te
schakelen, worden de
voorruitenwissers eenmaal
geactiveerd, waarna ze zullen
functioneren overeenkomstig de
hoeveelheid regenval.
  Het is mogelijk dat de automatische
ruitenwisserregeling niet functioneert
wanneer de temperatuur van de
regensensor ongeveer -10 °C of lager
is, of ongeveer 85°C of hoger is.
  Als een waterafstotende laag op
de voorruit wordt aangebracht,
kan de regensensor de hoeveelheid
regenval niet correct aftasten en
bestaat de kans dat de automatische
ruitenwisserregeling niet juist
functioneert.
  Als vuil of vreemde bestanddelen
(zoals ijs of materie welke zout water
bevat) zich op de voorruit boven de
regensensor zijn gaan vasthechten
of als de voorruit met ijs bedekt
is, kan dit tot gevolg hebben dat
de ruitenwissers automatisch in
beweging gezet worden. Als echter
de ruitenwissers dit ijs, vuil of de
vreemde bestanddelen niet kunnen
verwijderen, zal de automatische
ruitenwisserregeling stoppen met
functioneren. Zet in dit geval de
ruitenwisserhendel in de stand
voor lage snelheid of hoge snelheid
voor handbedieningsregeling of
verwijder het ijs, vuil of de vreemde
bestanddelen met de hand om de
automatische ruitenwisserregeling te
herstellen.
$9@&;%/%@&EJUJPOJOEC

Page:   < prev 1-10 ... 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 251-260 261-270 ... 710 next >