ESP MAZDA MODEL CX-30 2019 Handleiding (in Dutch)

Page 117 of 759

OPGELET
¾Controleer bij het sluiten van de
elektrisch bediende achterklep op de
aanwezigheid van vreemde
voorwerpen rondom de
grendelplaat. Als vreemde
voorwerpen de grendelplaat
blokkeren, sluit de achterklep
mogelijk niet goed.
1. Grendelplaat
¾Installeer geen andere accessoires op
de elektrisch bediende achterklep
dan de aangegeven accessoires.
Anders kan de achterklep niet
automatisch openen/sluiten en een
storing veroorzaken.
¾Ga voorzichtig te werk bij het
schakelen tussen elektrische en
handmatige bediening van de
elektrisch bediende achterklep. De
elektrisch bediende achterklep kan
onverwacht openen/sluiten,
afhankelijk van de stand ervan, en dit
kan letsel veroorzaken.
OPMERKING
xOefen geen onnodige druk op de
elektrisch bediende achterklep uit
wanneer deze elektrisch wordt
geopend/gesloten. Onnodige druk
op de achterklep kan er toe leiden
dat de richting waarin deze zich
beweegt automatisch wordt
omgekeerd. Bovendien kan dit een
storing veroorzaken.
xDe elektrisch bediende achterklep
gaat mogelijk niet elektrisch open/
dicht wanneer de auto op een
helling is geparkeerd, bij harde wind
of als er veel sneeuw op de
achterklep ligt.
xAls de zekering van de elektrisch
bediende achterklep is gesprongen,
kan de achterklep niet worden
geopend met de schakelaar van de
elektrisch bediende achterklep of de
elektrische achterklepopener.
Gebruik de noodontgrendelhendel
om de achterklep te openen.
xSluit de elektrisch bediende
achterklep volledig alvorens de accu
van de auto los te koppelen. Als de
accu wordt losgekoppeld terwijl de
achterklep open staat, kan deze niet
automatisch geopend of gesloten
worden nadat de accu weer is
aangekoppeld. In dat geval moet de
achterklep handmatig volledig
worden gesloten om het
automatisch volledig openen/sluiten
weer mogelijk te maken.
xAls het systeem gewicht detecteert,
bijvoorbeeld een met veel sneeuw
bedekte achterklep, wanneer deze
elektrisch wordt geopend, is
driemaal een pieptoon hoorbaar en
stopt de bediening van de
achterklep.
Alvorens te gaan rijden
Portieren en sloten
3-27

Page 121 of 759

(Met geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie)
Wanneer de
portiervergrendelschakelaar op de
achterklep wordt ingedrukt, sluit de
achterklep automatisch.
Wijzigen van de volledig geopende
stand van de elektrisch bediende
achterklep
De volledig geopende stand van de
elektrisch bediende achterklep kan
worden gewijzigd zodat rekening
wordt gehouden met de hoogte van
een garage.
De stand wijzigen
1. Stop de achterklep in de gewenste
stand.
2. Druk gedurende ongeveer drie
seconden op de schakelaar voor
het sluiten van de elektrisch
bediende achterklep.
Er is tweemaal een pieptoon
hoorbaar om aan te geven dat de
standwijziging is uitgevoerd.
OPMERKING
Stel de gewenste volledig geopende
stand van de achterklep in op de stand
waarbij deze voor meer dan
halverwege is geopend. Er kan geen
stand worden ingesteld waarbij de
achterklep minder dan halverwege is
geopend.
Resetten
1. Open de achterklep.
2. Druk gedurende ongeveer zeven
seconden op de schakelaar voor
het sluiten van de elektrisch
bediende achterklep.
Er is driemaal een pieptoon
hoorbaar om aan te geven dat de
reset is uitgevoerd.
OPMERKING
Nadat ongeveer 3 seconden zijn
verstreken nadat op de schakelaar is
gedrukt, is 2 maal een pieptoon
hoorbaar om aan te geven dat de
volledig geopende stand van de
achterklep is gewijzigd. Blijf gedurende
ongeveer 7 seconden op de schakelaar
drukken om de reset te voltooien.
Blokkeerbeveiligingsfunctie
Als tijdens het elektrisch openen/
sluiten van de elektrisch bediende
achterklep door het systeem een
persoon of een voorwerp in het pad
van de achterklep bespeurd wordt, zal
de achterklep automatisch stoppen en
zich in de omgekeerde richting
bewegen.
WAARSCHUWING
Controleer altijd de ruimte rondom
de elektrisch bediende achterklep
alvorens deze te openen/sluiten:
Niet controleren of er zich mogelijk
inzittenden en voorwerpen in de
ruimte rondom de elektrisch bediende
achterklep bevinden alvorens dit te
openen/sluiten is gevaarlijk. De
blokkeerbeveiligingsfunctie is bestemd
om blokkeren te voorkomen in het
geval er een obstakel in het pad van de
achterklep wordt aangetroffen. Het
systeem detecteert bepaalde
voorwerpen die de achterklep
blokkeren mogelijk niet, afhankelijk
van de manier waarop deze zijn
gepositioneerd en de vorm ervan. Als
de blokkeerbeveiligingsfunctie echter
een obstakel bespeurt en de a in
omgekeerde richting beweegt, bestaat
de kans dat een inzittende die zich in
het pad van de achterklep bevindt
ernstig letsel oploopt.
Alvorens te gaan rijden
Portieren en sloten
3-31

Page 122 of 759

OPGELET
Aan beide kanten van de elektrisch
bediende achterklep zijn sensoren
geïnstalleerd. Zorg dat de sensoren
niet door scherpe voorwerpen worden
bekrast of beschadigd, anders kan de
achterklep niet meer automatisch
worden geopend/gesloten. Als de
sensor beschadigd raakt terwijl de
achterklep automatisch wordt
gesloten, zal het systeem stoppen.
1. Sensor
OPMERKING
De blokkeerbeveiligingsfunctie wordt
niet geactiveerd tijdens het
automatisch sluiten wanneer de
elektrisch bediende achterklep zich
tussen de bijna gesloten stand en de
volledig gesloten stand bevindt.
Wanneer de elektrisch bediende
achterklep zich in de open-/
sluitrichting beweegt en er een
obstakel wordt bespeurd, klinkt er een
pieptoon en zal de achterklep in de
omgekeerde richting bewegen en
stoppen.
Automatisch sluiten van de achterklep
Door middel van het automatische
sluitsysteem wordt de achterklep
automatisch vanuit de bijna gesloten
stand volledig gesloten.
Dit systeem functioneert ook wanneer
de achterklep met de hand gesloten
wordt.
WAARSCHUWING
Bij het sluiten van een achterklep,
handen en vingers altijd uit de buurt
van de achterklep houden:
Het plaatsen van handen of vingers
rondom een achterklep is gevaarlijk,
aangezien de achterklep automatisch
vanuit de bijna gesloten stand wordt
gesloten, hetgeen tot gevolg kan
hebben dat handen en vingers
beklemd en gewond raken.
OPMERKING
xAls de elektrische achterklepopener
ingedrukt wordt terwijl de
automatische sluitfunctie in werking
is, kan de achterklep geopend
worden.
xAls de achterklep binnen een korte
periode bij herhaling geopend/
gesloten wordt, bestaat de kans dat
de automatische sluitfunctie niet
werkt. Wacht ongeveer 2 seconden
en probeer het vervolgens opnieuw.
Alvorens te gaan rijden
Portieren en sloten
3-32

Page 146 of 759

geprogrammeerde sleutel op ON gezet
wordt. Het
beveiligingssysteemindicatielampje
gaat gedurende ongeveer 3 seconden
branden en gaat dan uit.
Als de motor niet met de correcte
sleutel gestart kan worden en het
beveiligingssysteemindicatielampje
blijft branden of knipperen, het
volgende proberen:
Zorg er voor dat de sleutel zich binnen
het werkingsbereik voor
signaaloverdracht bevindt. Zet het
contact uit en start vervolgens de
motor opnieuw. Neem contact op met
een deskundige reparateur (bij
voorkeur een officiële
Mazda-reparateur) indien de motor na
3 pogingen of meer niet start.Anti-diefstal
beveiligingssysteem
*
▼Anti-diefstal beveiligingssysteem
Als het anti-diefstal
beveiligingssysteem bespeurt dat
iemand op een onjuiste wijze toegang
probeert te krijgen tot de auto of als de
inbraaksensor beweging binnen in de
auto bespeurt, hetgeen tot gevolg kan
hebben dat de auto (met
inbraaksensor) of de inhoud er van
wordt gestolen, waarschuwt een alarm
de omgeving voor een abnormale
situatie door het laten klinken van de
sirene/claxon en het laten knipperen
van de waarschuwingsknipperlichten.
Het systeem zal niet functioneren als
dit niet op de juiste wijze in staat van
paraatheid is gebracht. Wanneer u de
auto verlaat, dient u de procedure van
het in staat van paraatheid brengen
dus correct te volgen.
Inbraaksensor
*
De inbraaksensor maakt gebruik van
ultrasonische golven voor het
bespeuren van beweging binnen in de
auto en laat in het geval van inbraak in
de auto een waarschuwingsalarm
afgaan.
De inbraaksensor bespeurt bepaalde
vormen van beweging binnen in de
auto, echter deze kan ook reageren op
gebeurtenissen buiten de auto, zoals
bijvoorbeeld trillingen, harde geluiden,
wind en luchtstromen.
Alvorens te gaan rijden
Beveiligingssysteem
3-56*Bepaalde modellen.

Page 151 of 759

Inrijden
▼Inrijden
Er is geen speciale inrijperiode
noodzakelijk. Echter het opvolgen van
enkele eenvoudige
voorzorgsmaatregelen gedurende de
eerste 1.000 km, kan het
motorrendement, het
brandstofverbruik en de levensduur
van de auto ten goede komen.
xVoer het toerental van de motor niet
te hoog op.
xRijd niet gedurende langere tijd met
dezelfde snelheid, snel of langzaam.
xNiet gedurende langere tijd constant
met volgas of met hoge
motortoerentallen rijden.
xVermijd krachtig afremmen, behalve
in noodgevallen.
xVermijd het starten bij volgas.xGeen aanhanger trekken.
Brandstofbesparing en
milieubescherming
▼Brandstofbesparing en
milieubescherming
De manier waarop u uw Mazda
gebruikt bepaalt de afstand die u met
een volle tank kunt
afleggen. Vo l g
onderstaande suggesties om brandstof
te helpen besparen en de CO
2-uitstoot
te verminderen.
xLaat de motor niet langdurig
stationair draaien om op te warmen.
Begin te rijden, zodra de motor
soepel draait.
xBespaar brandstof door snel
accelereren te vermijden.
xRijd met lagere snelheden.xAnticipeer bij het gebruik van de
remmen (vermijd plotseling
afremmen).
xHoud u aan het schema van
periodieke onderhoudsbeurten en
laat een deskundige reparateur (bij
voorkeur een officiële
Mazda-reparateur) controles en
onderhoud uitvoeren.
Zie Europa op pagina 6-3.
Zie 'Behalve Europa' op pagina
6-6.
xGebruik de airconditioning
uitsluitend indien dit noodzakelijk is.
xRijd langzaam tijdens het rijden op
slechte wegen.
xZorg er voor dat de banden steeds
de voorgeschreven spanning
hebben.
xVervoer geen onnodig gewicht in de
auto mee.
xLaat uw voet tijdens het rijden niet
op het rempedaal rusten.
xZorg er voor dat de wielen steeds
correct uitgelijnd zijn.
xHoud bij het rijden met hoge
snelheden de ramen gesloten.
Alvorens te gaan rijden
Rijtips
3-61

Page 156 of 759

Gebruik winterbanden op alle 4
wielen
De maximum toegestane snelheid voor
uw winterbanden of de wettelijk
bepaalde snelheidsbeperkingen niet
overschrijden.
Europa
Kies wanneer u winterbanden gaat
gebruiken de voorgeschreven maat en
bandenspanning (pagina 9-11).
▼Sneeuwkettingen
Informeer naar de plaatselijke
bepalingen alvorens sneeuwkettingen
te gaan gebruiken.
OPGELET
¾Het gebruik van sneeuwkettingen
kan de bestuurbaarheid van de auto
nadelig beïnvloeden.
¾Rijd nooit sneller dan 50 km/h of de
door de kettingfabrikant aanbevolen
snelheid, naargelang welke snelheid
lager is.
¾Rijd voorzichtig en vermijd
oneffenheden en gaten in het
wegdek en het maken van scherpe
bochten.
¾Voorkom het blokkeren van de
wielen door te sterk afremmen.
¾Probeer nooit een sneeuwketting
aan te brengen op het
noodreservewiel, aangezien dit
beschadiging van de auto en de
band tot gevolg kan hebben.
Bij bepaalde modellen is de auto
niet uitgerust met een van
fabriekswege uitgerust
noodreservewiel.
¾Gebruik geen sneeuwkettingen op
wegen die vrij zijn van sneeuw of ijs.
Hierdoor kunnen de banden en de
sneeuwkettingen beschadigd
worden.
¾Aluminium velgen kunnen door het
gebruik van sneeuwkettingen bekrast
of anderszins beschadigd worden.
OPMERKING
Als uw auto uitgerust is met een
bandenspanningscontrolesysteem,
bestaat de kans dat bij het gebruik van
sneeuwkettingen het systeem niet
correct functioneert.
Breng de sneeuwkettingen enkel op de
voorbanden aan.
Gebruik geen sneeuwkettingen op de
achterbanden.
Kiezen van de juiste sneeuwkettingen
(Europa)
Mazda geeft de voorkeur aan het
gebruik van kettingen met zeshoekige
stalen spanringen. Kies het juiste type
overeenkomstig uw bandenmaat.
Bandenmaat Sneeuwketting
215/65R16 Zeshoekig type
215/55R18 Zeshoekig type
OPMERKING
Alhoewel Mazda de voorkeur geeft
aan het gebruik van kettingen met
zeshoekige stalen spanringen, mogen
alle soorten kettingen worden gebruikt
die binnen de aangegeven
montagespecificaties vallen.
Alvorens te gaan rijden
Rijtips
3-66

Page 157 of 759

Montagespecificatie (Europa)
Bij het aanbrengen van de
sneeuwkettingen dient de afstand
tussen het bandenprofiel en de ketting
zich binnen de voorgeschreven
limieten te bevinden zoals aangegeven
in onderstaande tabel.
Afstand (eenheid: mm)
AB
Max. 9 Max. 9
Zijaanzicht
1. A
Aanzicht in doorsnede
1. B
Aanbrengen van sneeuwkettingen
1. Als uw auto uitgerust is met
wieldoppen, deze verwijderen, om
bekrassing veroorzaakt door de
spanriemen te voorkomen.
2. Breng de sneeuwkettingen zo strak
mogelijk op de voorbanden aan.
Volg daarbij steeds de instructies
van de fabrikant.
3. Trek na het rijden van 1/2Š1 km
de sneeuwkettingen opnieuw strak
aan.
Alvorens te gaan rijden
Rijtips
3-67

Page 182 of 759

Stopzetten van de motor
▼Stopzetten van de motor
WAARSCHUWING
De motor niet tijdens het rijden
stopzetten:
Het tijdens het rijden stopzetten van
de motor om een andere reden dan in
een noodgeval is gevaarlijk. Wanneer
de motor tijdens het rijden wordt
stopgezet heeft dit door het verlies van
de rembekrachtiging een vermindering
van remvermogen tot gevolg wat een
ongeluk en ernstig letsel kan
veroorzaken.
1. Breng de auto volledig tot stilstand.
2.(Handgeschakelde
versnellingsbak)
Schakel over naar de neutraalstand
en trek de handremhendel aan.
(Automatische transmissie)
Zet de keuzehendel in de stand P
en trek de handremhendel aan.
3. Druk op de startdrukknop om de
motor stop te zetten. De
contactstand is uit.
OPGELET
¾Zorg er voor dat wanneer u de auto
verlaat de startdrukknop is uitgezet.
¾(SKYACTIV-D 1.8)
Als de motor bij herhaling wordt
gestart en gestopt voordat deze is
opgewarmd, kan de motor
versnellen terwijl de auto is gestopt
om de motor intern te reinigen. Zet
de motor pas uit wanneer de motor
op normale snelheid draait.
OPMERKING
xHet is mogelijk dat de koelventilator
in de motorruimte gedurende enkele
minuten nadat het contact vanuit
ON op OFF gezet is gaat draaien,
ongeacht of de airconditioning aan
of uit is, voor het snel koelen van de
motorruimte.
xAls het systeem bespeurt dat de
resterende batterijcapaciteit van de
sleutel laag is wanneer het contact
van ON op ACC of OFF wordt gezet,
wordt het volgende aangegeven.
Vervang de batterij door een nieuwe
alvorens de sleutel onbruikbaar
wordt.
Zie Vervangen van de sleutelbatterij
op pagina 6-44.
Een bericht wordt aangegeven op de
display van de instrumentengroep.
Zie KEY waarschuwingsindicatie/
waarschuwingslampje (rood) op
pagina 7-65.
x(Automatische transmissie)
Als de motor wordt stopgezet terwijl
de keuzehendel in een andere stand
dan P staat, zal het contact
overschakelen naar ACC.
▼Motornoodstop
Wanneer terwijl de motor draait of
tijdens het rijden de startdrukknop
continu ingedrukt wordt gehouden, of
een aantal malen achtereen snel wordt
ingedrukt, zal de motor onmiddellijk
worden stopgezet. Het contact
schakelt over naar ACC.
Tijdens het rijden
Motor start/stop
4-12

Page 199 of 759

OPMERKING
xNa het bijtanken van brandstof kan
het enige tijd duren voordat de
indicator stabiel wordt. Bovendien
kan bij het rijden op hellingen of in
bochten de indicator afwijken als
gevolg van de beweging van de
brandstof in de tank.
xDe richting van de pijl () geeft
aan dat de afsluitklep van de
brandstoftankdop zich aan de
linkerzijde van de auto bevindt.
▼Dashboardverlichting
(Zonder automatische
verlichtingsregeling)
Wanneer de verlichting wordt
ingeschakeld met het contact in de
stand ON, wordt de helderheid van de
dashboardverlichting gedimd.
(Met automatische
verlichtingsregeling)
Wanneer de verlichting wordt
ingeschakeld met het contact in de
stand ON, wordt de helderheid van de
dashboardverlichting gedimd.
Wanneer de lichtsensor echter
bespeurt dat de omgeving helder is,
zoals wanneer de verlichting overdag
wordt ingeschakeld, dimt de
dashboardverlichting niet.
OPMERKING
x(Met automatische
verlichtingsregeling)
Wanneer het contact in de vroege
avond of bij schemering in de stand
ON wordt gezet, wordt de
dashboardverlichting gedurende
enkele seconden gedimd totdat de
lichtsensor de helderheid van de
omgeving bespeurt. Het is echter
mogelijk dat na het bespeuren van
de helderheid de dimmer wordt
uitgeschakeld.
xWanneer de verlichting wordt
ingeschakeld, gaat het
verlichting-aan indicatielampje in de
instrumentengroep branden.
Zie Koplampen op pagina 4-62.
De helderheid van de
instrumentenpaneel- en
dashboardverlichtingen kunnen
afgesteld worden door het indrukken
van de
dashboardverlichtingsschakelaar terwijl
de dashboardverlichting is gedimd.
xDruk op de + schakelaar om de
helderheid te vergroten.
xDruk op de - schakelaar om de
helderheid te verminderen. Wanneer
op de - schakelaar wordt gedrukt
terwijl de instrumentengroep
maximaal is gedimd, wordt een
geluid geactiveerd om u erop te
wijzen dat de huidige
dimmerinstelling de maximale
instelling is.

1. Helder
2. Gedimd
Functie voor uitschakelen van de
verlichtingsdimmer
De verlichtingsdimmer kan
uitgeschakeld worden door het
indrukken van de + schakelaar terwijl
de instrumentengroep maximaal is
gedimd en het contact in wordt
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
4-29

Page 240 of 759

Voorruitenwissers en
ruitensproeier
▼Voorruitenwissers en
ruitensproeier
Voor gebruik van de ruitenwissers
moet het contact op ON staan.
WAARSCHUWING
Gebruik steeds gewoon water of
ruitensproeiervloeistof in het
reservoir:
Gebruik van radiateur-antivries in
plaats van sproeiervloeistof is
gevaarlijk. Als dit op de voorruit
gesproeid wordt, zal de voorruit
hierdoor verontreinigd worden en uw
uitzicht belemmerd worden. Dit kan
een ongeluk tot gevolg hebben.
Gebruik uitsluitend
ruitensproeiervloeistof gemengd met
anti-vries bescherming bij
temperaturen onder het vriespunt:
Het gebruik van ruitensproeiervloeistof
zonder anti-vries bescherming bij
temperaturen onder het vriespunt is
gevaarlijk, aangezien dit op de voorruit
kan bevriezen en uw uitzicht kan
belemmeren waardoor een ongeluk
veroorzaakt kan worden. Zorg er
bovendien voor dat de voorruit
voldoende is opgewarmd met behulp
van de voorruitontwaseming alvorens
ruitensproeiervloeistof te sproeien.
OPMERKING
Als de voorruitenwissers tijdens koude
weersomstandigheden of sneeuwval
worden gebruikt, is het mogelijk deze
als gevolg van opeenhoping van
sneeuw op de voorruit stoppen. Als de
voorruitenwissers als gevolg van
opeenhoping van sneeuw op de
voorruit stoppen, de auto op een
veilige plaats tot stilstand brengen, de
ruitenwisserschakelaar uitzetten en
vervolgens de opeengehoopte sneeuw
verwijderen. Als de
ruitenwisserschakelaar in een andere
stand dan OFF wordt gezet, zullen de
ruitenwissers gaan werken. Raadpleeg
zo spoedig mogelijk een deskundige
reparateur (bij voorkeur een officiële
Mazda-reparateur) als de ruitenwissers
niet werken terwijl de
ruitenwisserschakelaar in een andere
stand dan OFF is gezet.
▼Voorruitenwissers
Schakel de ruitenwissers in door de
hendel omhoog of omlaag te drukken.
Met intervalruitenwisser
Schakelaar-
standBediening van de ruitenwis-
sers
Werking bij omhoogtrekken
van de hendel
OFF Stop
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
4-70

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 ... 110 next >