MAZDA MODEL CX-30 2019 Handleiding (in Dutch)

Page 231 of 759

Rijtips
▼Rijtips
WAARSCHUWING
Laat de auto niet in een richting rijden
die tegenovergesteld is aan de
richting die met de keuzehendel is
gekozen:
Laat de auto niet achteruit rijden met
de keuzehendel in een vooruitstand, of
laat de auto niet vooruit rijden met de
keuzehendel in de achteruitstand.
Anders zal de motor afslaan wat tot
verlies van de rem- en
stuurbekrachtigingsfuncties leidt
waardoor de auto moeilijk bestuurbaar
wordt en ongelukken veroorzaakt
kunnen worden.
Passeren
Druk voor extra vermogen bij het
inhalen van een ander voertuig of het
berijden van steile hellingen het
gaspedaal volledig in. De transmissie
zal dan terugschakelen naar een lagere
versnelling , afhankelijk van de
rijsnelheid.
OPMERKING
xHet gaspedaal voelt in het begin
mogelijk zwaar wanneer dit wordt
ingetrapt, maar wordt dan lichter
naarmate het verder wordt ingetrapt.
Deze verandering in pedaalkracht
helpt het motorstuursysteem te
bepalen in welke mate het gaspedaal
is ingetrapt voor het uitvoeren van
kickdown en dient om te regelen of
kickdown al dan niet uitgevoerd
moet worden.
xWanneer de keuzehendel in de stand
M staat en het TCS systeem is
uitgeschakeld, zal ook als het
gaspedaal volledig wordt ingetrapt
de handbediende overschakelfunctie
niet overschakelen naar de
automatische overschakelfunctie.
Bedien de keuzehendel.
Vanuit stilstand oprijden van een
steile helling
Voor het vanuit stilstand oprijden van
een steile helling:
1. Druk eerst het rempedaal in.
2. Zet de keuzehendel in stand D of
M1 afhankelijk van het laadgewicht
en de graad van de helling.
3. Laat het rempedaal los en druk
tegelijkertijd het gaspedaal
geleidelijk in.
Afrijden van steile hellingen
Schakel bij het afrijden van een steile
helling over naar een lagere
versnelling , afhankelijk van het
laadgewicht en de graad van de
helling. Rijd langzaam naar beneden
en maak daarbij slechts af en toe
gebruik van de remmen om te
voorkomen dat deze oververhit raken.
Tijdens het rijden
Automatische transmissie
4-61

Page 232 of 759

Lichtschakelaar
▼Koplampen
Draai de koplampschakelaar om de koplampen en andere buitenverlichting in of uit
te schakelen.
Wanneer de achterlichten, de positielampen en de kentekenplaatverlichting worden
ingeschakeld, gaat het verlichting-aan indicatielampje in de instrumentengroep
branden.

OPMERKING
xOm te voorkomen dat de accu uitgeput raakt, de verlichting niet ingeschakeld
laten wanneer de motor stopgezet is, tenzij dit in verband met de veiligheid vereist
is.
xKoplampen die weggebruikers die vanuit tegemoetkomende richting naderen niet
verblinden, ongeacht aan welke kant van de weg u geacht wordt te rijden (links of
rechts verkeer). Het is dus niet nodig de optische as van de koplampen af te
stellen wanneer u tijdelijk naar rijden aan de andere kant van de weg moet
omschakelen (links of rechts verkeer).
Zonder automatische verlichtingsregeling
Contactstand ACC of OFF AAN
Schakelaarstand OFF
OFF
Koplampen Uit Uit Uit Uit Uit Aan
Dagverlichting
*Uit Uit Uit
Aan*1Aan*1*2Uit
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
4-62*Bepaalde modellen.

Page 233 of 759

Contactstand ACC of OFF AAN
Schakelaarstand OFF
OFF
Achterlichten
Positielampen
Kentekenplaatlam-
penUit Aan Uit Uit Aan Aan
*1 Wanneer de lichtschakelaar van de OFF, stand naar een andere stand wordt gezet terwijl de
auto tot stilstand is gebracht, gaat de dagverlichting uit. Wanneer wordt begonnen met rijden, gaat
de dagverlichting weer aan.
*2 Wanneer de lichtschakelaar in de OFF stand wordt gezet en vervolgens weer in de stand, gaat
de dagverlichting direct na het starten van de motor weer uit. De dagverlichting gaat aan wanneer u
begint te rijden.
Met automatische verlichtingsregeling
Contactstand ACC of OFF AAN
Schakelaarstand
OFF
*1AUTOOFF*1AUTO
Koplampen Uit Uit Uit Uit
Automatisch
*2*4Automa-
tisch*3*4
Aan
Dagverlichting
*Uit Uit Uit Uit Uit
Achterlichten
Positielampen
Kentekenplaatlam-
penUit Uit Aan Uit Aan
*1 De lichtschakelaar gaat automatisch terug naar de AUTO stand.*2 Overdag gaat de dagverlichting automatisch branden. In het donker gaan de koplampen,
positielampen, achterlichten en kentekenplaatlampen automatisch branden.
*3 Overdag gaan de dagverlichting , positielampen, achterlichten en kentekenplaatlampen automatisch
branden. In het donker gaan de koplampen, positielampen, achterlichten en kentekenplaatlampen
automatisch branden.
*4 Wanneer de lichtschakelaar in de OFF stand wordt gezet terwijl de auto tot stilstand is gebracht, gaan
alle lampen die branden uit. Wanneer de lichtschakelaar van een andere stand dan
in de
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
*Bepaalde modellen.4-63

Page 234 of 759

stand wordt gezet terwijl de auto tot stilstand is gebracht, gaat de dagverlichting uit of gaan de
koplampen uit. Wanneer wordt begonnen met rijden, gaat de verlichting die is uitgeschakeld weer
aan.
OPMERKING
De dagverlichting kan buiten werking gesteld worden via de gebruikersinstellingen
(pagina 4-66).
Automatische verlichtingsregeling
*
Wanneer de koplampschakelaar in een andere stand dan staat en het contact
op ON gezet wordt, tast de lichtsensor de helderheid of donkerte van de omgeving
af en schakelt deze automatisch de koplampen en andere buitenverlichting in of uit.
OPGELET
¾De lichtsensor niet afdekken door een sticker of een label op de voorruit te
plakken. Anders zal de lichtsensor niet correct functioneren.
¾De lichtsensor functioneert ook als een regensensor voor de automatische
ruitenwisserregeling. Houd handen en ruitenkrabbers uit de buurt van de voorruit
wanneer de ruitenwisserhendel in de AUTO stand staat en het contact aan wordt
gezet is, aangezien vingers beklemd kunnen raken of de ruitenwissers en
ruitenwisserbladen beschadigd kunnen worden wanneer de ruitenwissers
automatisch in werking gesteld worden. Als u de voorruit gaat reinigen, er op
letten dat de ruitenwissers volledig zijn uitgeschakeld wanneer het bijzonder
verleidelijk is om de motor te laten draaien. Dit is vooral belangrijk bij het
verwijderen van ijs en sneeuw.
OPMERKING
xDe koplampen en overige buitenverlichting gaan mogelijk niet onmiddellijk uit in
het geval de omgeving ineens helder verlicht wordt, aangezien de lichtsensor
bepaalt dat het avond is als de omgeving gedurende enkele minuten continu
donker is, zoals bijvoorbeeld in lange tunnels, bij
files in tunnels of in
parkeergarages.
xDe gevoeligheid van de automatische verlichtingsregeling kan gewijzigd worden.
Zie de sectie Instellingen in het Mazda Connect instructieboekje.
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
4-64*Bepaalde modellen.

Page 235 of 759

▼Koplampen grootlicht-dimlicht
De koplampen schakelen over tussen
grootlicht en dimlicht door de hendel
naar voren of naar achteren te
verplaatsen.

1. Grootlicht
2. Dimlicht

Wanneer het grootlicht van de
koplampen is ingeschakeld, gaat het
grootlichtindicatielampje van de
koplampen branden.

▼Koplamplichtsignaal
Er kan met de koplampen een
knipperlichtsignaal worden gegeven
wanneer het contact aan is gezet.
Voor het geven van een lichtsignaal
met de koplampen, de hendel volledig
naar u toe trekken (de
koplampschakelaar hoeft niet
ingeschakeld te zijn).

1. UIT
2. Koplamplichtsignaal

Het grootlichtindicatielampje in de
instrumentengroep gaat tegelijkertijd
branden. Wanneer u de hendel loslaat,
zal deze naar de normale stand
terugkeren.

▼Thuiskomstverlichting
Bij bediening van de hendel schakelt
de thuiskomstverlichting de
koplampen (dimlicht) in.
Inschakelen van de verlichting
Wanneer aan de hendel wordt
getrokken terwijl het contact op ACC
of OFF staat, wordt het dimlicht van de
koplampen ingeschakeld.
Nadat alle portieren zijn gesloten en er
een bepaalde tijd is verstreken gaan de
koplampen uit.
OPMERKING
xDe tijd totdat de koplampen doven
nadat alle portieren gesloten zijn kan
gewijzigd worden.
Zie de sectie Instellingen in het
Mazda Connect instructieboekje.
xAls gedurende 3 minuten na het
trekken aan de hendel geen verdere
bediening plaatsvindt, zullen de
koplampen doven.
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
4-65

Page 236 of 759

xDe koplampen doven als nogmaals
aan de hendel wordt getrokken
terwijl de koplampen branden.
▼Vertrekverlichting
De vertrekverlichting schakelt de
verlichting in wanneer op afstand van
de auto de ontgrendeltoets van de
zender wordt ingedrukt.
Wanneer de vertrekverlichting wordt
ingeschakeld, gaat de volgende
verlichting branden.
Dimlichten, positielampen,
achterlichten,
kentekenplaatverlichting.
Inschakelen van de verlichting
Wanneer de contactschakelaar en de
koplampschakelaar in de volgende
standen staan, gaan de koplampen
branden wanneer de ontgrendeltoets
op de zender wordt ingedrukt en de
auto het zendersignaal ontvangt.
Nadat er een bepaalde tijd is
verstreken gaan de koplampen uit (30
seconden).
xContactschakelaar: uit
xKoplampschakelaar: AUTO, of
1. Vergrendeltoets
2. Ontgrendeltoets
OPMERKING
xDe functie van de vertrekverlichting
kan in- of uitgeschakeld worden.
Zie de sectie Instellingen in het
Mazda Connect instructieboekje.
xWanneer de vergrendeltoets van de
zender wordt ingedrukt en de auto
het zendersignaal ontvangt, gaan de
koplampen uit.
xWanneer de koplampschakelaar naar
de OFF stand wordt gedraaid, gaan
de koplampen uit.
▼Koplamphoogteverstelling
De hoek van de lichtbundel van de
koplampen verandert naargelang het
aantal passagiers in de auto en het
gewicht van de lading in de
bagageruimte.
Bij inschakeling van de koplampen
wordt de hoek van de koplampen
automatisch afgesteld.
Systeemdefecten of bedrijfstoestanden
worden aangeduid door een
waarschuwing.
Zie buitenverlichting
waarschuwingsindicatie/
waarschuwingslampje op pagina
7-68.
▼Dagverlichting*
In bepaalde landen is het vereist dat
rijdende voertuigen overdag met
ingeschakelde verlichting
(dagverlichting) rijden.

De dagverlichting gaat automatisch
aan en uit.

OPMERKING
(Behalve landen waar dit bij de wet
verboden is)
De dagverlichting kan buiten werking
gesteld worden.
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
4-66*Bepaalde modellen.

Page 237 of 759

Zie de sectie Instellingen in het Mazda
Connect instructieboekje.Mistachterlicht*
▼Mistachterlicht
Het mistachterlicht kan worden
gebruikt wanneer het contact op ON
staat.
Het mistachterlicht zorgt er voor dat
uw auto beter gezien wordt.
Voor het inschakelen van het
mistachterlicht dienen de koplampen
ingeschakeld te zijn.

Voor het inschakelen van het
mistachterlicht, de mistlichtschakelaar
naar de
stand draaien (de
mistlichtschakelaar keert automatisch
naar zijn oorspronkelijke stand terug).

1. Mistlichtschakelaar
Het indicatielampje mistachterlicht in
de instrumentengroep gaat branden
wanneer het mistachterlicht is
ingeschakeld.

Voor het uitschakelen van het
mistachterlicht, een van onderstaande
stappen uitvoeren:
xDraai de mistlichtschakelaar
nogmaals naar de stand
(de
mistlichtschakelaar keert
automatisch naar zijn
oorspronkelijke stand terug).
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
*Bepaalde modellen.4-67

Page 238 of 759

xDraai de koplampschakelaar naar de
stand OFF.
Het indicatielampje mistachterlicht in
de instrumentengroep gaat uit
wanneer het mistachterlicht wordt
uitgeschakeld.
OPMERKING
Wanneer de positielampen worden
ingeschakeld, blijft het mistachterlicht
branden, zelfs als de koplampen
worden uitgeschakeld. Het
mistachterlicht wordt uitgeschakeld
wanneer de positielampen worden
uitgeschakeld.
Richtingaanwijzers en
signalen voor
rijstrookverandering
▼Richtingaanwijzers en signalen
voor rijstrookverandering
Voor gebruik van de richtingaanwijzer
en het signaal voor
rijstrookverandering moet het contact
op ON staan.
▼Richtingaanwijzers
Beweeg de richtingaanwijzerhendel
naar beneden (voor een bocht naar
links) of naar boven (voor een bocht
naar rechts) tot aan de stopstand. Na
het nemen van de bocht worden de
richtingaanwijzers automatisch
uitgeschakeld.

Als het indicatielampje na het nemen
van de bocht blijft knipperen, dient u
de hendel met de hand in de
uitgangspositie terug te zetten.
1. Bocht naar rechts
2. Rijstrookverandering naar rechts
3. UIT
4. Rijstrookverandering naar links
5. Bocht naar links

De richtingaanwijzerindicators in de
instrumentengroep gaan knipperen
overeenkomstig de bediening van de
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
4-68

Page 239 of 759

richtingaanwijzerhendel en laten zien
welk signaal in werking is.

OPMERKING
xAls de richtingaanwijzerlampen niet
gaan knipperen maar blijven
branden, of abnormaal knipperen, is
er mogelijk een probleem met de
lampen. Laat uw auto door een
deskundige reparateur (bij voorkeur
een officiële Mazda-reparateur)
controleren.
xEen gebruikersfunctie is beschikbaar
voor het wijzigen van het
geluidsvolume van de
richtingaanwijzerindicator.
Zie de sectie Instellingen in het
Mazda Connect instructieboekje.
▼Signalen voor rijstrookverandering
Beweeg de hendel halverwege in de
richting van de rijstrookverandering
Štotdat de indicator gaat knipperenŠ
en houd de hendel daar vast. Wanneer
u de hendel loslaat, zal deze naar de
uitgangspositie terugkeren.
▼Drie-knipperingen-richtingaanwijz
er
Nadat de richtingaanwijzerhendel
vanuit de middelste positie is
losgelaten, knippert de
richtingaanwijzer driemaal. De
werking kan geannuleerd worden door
de hendel in de tegenovergestelde
richting waarin deze werd bediend te
bewegen.
OPMERKING
De functie van de
drie-knipperingen-richtingaanwijzer
kan overgeschakeld worden naar
AAN/UIT met gebruik van de
gebruikersinstellingenfunctie.
Zie de sectie Instellingen in het Mazda
Connect instructieboekje.
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
4-69

Page 240 of 759

Voorruitenwissers en
ruitensproeier
▼Voorruitenwissers en
ruitensproeier
Voor gebruik van de ruitenwissers
moet het contact op ON staan.
WAARSCHUWING
Gebruik steeds gewoon water of
ruitensproeiervloeistof in het
reservoir:
Gebruik van radiateur-antivries in
plaats van sproeiervloeistof is
gevaarlijk. Als dit op de voorruit
gesproeid wordt, zal de voorruit
hierdoor verontreinigd worden en uw
uitzicht belemmerd worden. Dit kan
een ongeluk tot gevolg hebben.
Gebruik uitsluitend
ruitensproeiervloeistof gemengd met
anti-vries bescherming bij
temperaturen onder het vriespunt:
Het gebruik van ruitensproeiervloeistof
zonder anti-vries bescherming bij
temperaturen onder het vriespunt is
gevaarlijk, aangezien dit op de voorruit
kan bevriezen en uw uitzicht kan
belemmeren waardoor een ongeluk
veroorzaakt kan worden. Zorg er
bovendien voor dat de voorruit
voldoende is opgewarmd met behulp
van de voorruitontwaseming alvorens
ruitensproeiervloeistof te sproeien.
OPMERKING
Als de voorruitenwissers tijdens koude
weersomstandigheden of sneeuwval
worden gebruikt, is het mogelijk deze
als gevolg van opeenhoping van
sneeuw op de voorruit stoppen. Als de
voorruitenwissers als gevolg van
opeenhoping van sneeuw op de
voorruit stoppen, de auto op een
veilige plaats tot stilstand brengen, de
ruitenwisserschakelaar uitzetten en
vervolgens de opeengehoopte sneeuw
verwijderen. Als de
ruitenwisserschakelaar in een andere
stand dan OFF wordt gezet, zullen de
ruitenwissers gaan werken. Raadpleeg
zo spoedig mogelijk een deskundige
reparateur (bij voorkeur een officiële
Mazda-reparateur) als de ruitenwissers
niet werken terwijl de
ruitenwisserschakelaar in een andere
stand dan OFF is gezet.
▼Voorruitenwissers
Schakel de ruitenwissers in door de
hendel omhoog of omlaag te drukken.
Met intervalruitenwisser
Schakelaar-
standBediening van de ruitenwis-
sers
Werking bij omhoogtrekken
van de hendel
OFF Stop
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
4-70

Page:   < prev 1-10 ... 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 251-260 261-270 271-280 ... 760 next >