sensor MAZDA MODEL CX-5 2017 Handleiding (in Dutch)

Page 190 of 889

4–2*Bepaalde modellen.
i-ACTIV AWD ................................. 4-125
i-ACTIV AWD werking * ............ 4-125

Stuurbekrachtiging ......................... 4-127
Stuurbekrachtiging ..................... 4-127

i-ACTIVSENSE............................... 4-128
i-ACTIVSENSE ......................... 4-128
Aanpasbaar
voorverlichtingssysteem
(AFS)
* ........................................ 4-132
Koplampregelsysteem (HBC) .... 4-133
Adaptieve LED-koplampen
(ALH)
* ........................................ 4-136
Dodehoekmonitor (BSM) * ......... 4-140
Verkeersbordherkenningsysteem
(TSR)
* ........................................ 4-147
Afstandherkenningshulpsysteem
(DRSS)
* ...................................... 4-155
Vermoeidheidswaarschuwing
(DAA)
* ....................................... 4-160
Achteruitrijwaarschuwingssysteem
(RCTA)
* ..................................... 4-163
Mazda Radar Cruise Control (MRCC)
(Handgeschakelde versnellingsbak en
Taiwan)
* ..................................... 4-168
Mazda Radar Cruise Control met Stop
& Go-functie (MRCC met Stop & Go-
functie) (automatische transmissie,
behalve Taiwan)
* ........................ 4-184
Rijstrookassistent (LAS) en
rijstrookafwijkingswaarschuwingssysteem
(LDWS) * .................................... 4-201
Afstelbare snelheidsbegrenzer
(ASL)
* ........................................ 4-215
Geavanceerde stadsverkeer-
remassistent (Advanced SCBS)
(Behalve Indonesië en
Taiwan)
* ...................................... 4-224
Stadsverkeer-remassistent
[Vooruit] (SCBS F)
(Indonesië en Taiwan)
* ............... 4-228
Stadsverkeer-remassistent [Achteruit]
(SCBS R)
* .................................. 4-232
Smart Brake Support remhulpsysteem
(SBS)
* ......................................... 4-238
Vooruitrijcamera (FSC) * ............. 4-241
Radarsensor (Voor) * ................... 4-247
Radarsensoren (Achter) * ............ 4-250
Ultrasonische sensor (Achter) * ... 4-252

Kruissnelheidsregelaar ................... 4-253
Kruissnelheidsregelaar
* .............. 4-253


Bandenspanningscontrolesysteem .... 4-260

Bandenspanningscontrolesysteem * ... 4-260

R o e t¿ lter .......................................... 4-265
Roet¿ lter (SKYACTIV-D 2.2) ... 4-265

Achteruitkijkmonitor...................... 4-266
Achteruitkijkmonitor
* ................ 4-266

Parkeersensorsysteem ..................... 4-280
Parkeersensorsysteem
* ............... 4-280

Page 221 of 889

4–33
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
OPMERKING
  Na het bijtanken van brandstof
kan het enige tijd duren voordat de
indicator stabiel wordt. Bovendien
kan bij het rijden op hellingen of
in bochten de indicator afwijken
als gevolg van de beweging van de
brandstof in de tank.
  De display die een kwart of minder
resterende brandstof aangeeft heeft
meer segmenten om het resterende
brandstofniveau in groter detail te
tonen.
  De richting van de pijl ( ) geeft aan
dat de afsluitklep van de
brandstoftankdop zich aan de
linkerzijde van de auto bevindt.
(SKYACTIV-D 2.2)
Als de motor onregelmatig gaat draaien
of afslaat als gevolg van een laag
brandstofniveau, zo spoedig mogelijk
bijtanken en tenminste 10 liter brandstof
bijvullen.
Dashboardverlichting
(Zonder automatische
verlichtingsregeling)
Wanneer het contact op ON staat en de
positielampen worden ingeschakeld,
wordt de helderheid van de
instrumentenpaneelverlichting gedimd.
(Met automatische verlichtingsregeling)
Wanneer het contact op ON staat
en de positielampen worden
ingeschakeld, wordt de helderheid
van de instrumentenpaneelverlichting
gedimd. Wanneer echter de lichtsensor
bespeurt dat de omgeving helder
is, zoals wanneer de positielampen
overdag worden ingeschakeld, dimt de
instrumentenpaneelverlichting niet.
OPMERKING
  (Met automatische
verlichtingsregeling)
 Wanneer het contact in de
vroege avond of bij schemering
op ON wordt gezet, wordt de
instrumentenpaneelverlichting
gedurende enkele seconden gedimd
totdat de lichtsensor de helderheid
van de omgeving bespeurt, echter
het is mogelijk dat na het bespeuren
van de helderheid de dimmer wordt
uitgeschakeld.
  Wanneer de positielampen
worden ingeschakeld, gaat het
indicatielampje van de positielampen
in de instrumentengroep branden.
 Zie Koplampen op pagina 4-78 .

Page 238 of 889

4–50
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
OPGELET
  (Met type automatisch opklappen)  Probeer niet handmatig de hoek van de Active Driving Display af te stellen of deze te
openen of te sluiten. Vingerafdrukken op de display maken deze moeilijk zichtbaar en
het overmatig kracht uitoefenen tijdens de bediening kan beschadiging veroorzaken.
  (Met type automatisch opklappen)  Plaats geen voorwerpen in de buurt van de Active Driving Display. De kans bestaat dat
de Active Driving Display niet functioneert of beschadigd wordt wanneer deze tijdens
zijn werking gehinderd wordt.
  Plaats geen dranken in de buurt van de Active Driving Display. Als water of andere
vloeistoffen op de Active Driving Display worden gemorst, kan dit beschadiging
veroorzaken.
  Plaats geen voorwerpen boven de Active Driving Display en plak geen stickers op de
stofdichte plaat/optische ontvanger aangezien deze storing zullen veroorzaken.
  Er is een sensor ingebouwd die de helderheid van de display regelt. Als de optische
ontvanger wordt afgedekt, zal de displayhelderheid verminderen waardoor deze
moeilijk zichtbaar wordt.
  Stel de optische ontvanger niet bloot aan sterke lichtinval. Anders kan dit beschadiging
veroorzaken.
OPMERKING
  Bij het dragen van een zonnebril met gepolariseerde glazen wordt de zichtbaarheid
van de Active Driving Display verminderd als gevolg van de eigenschappen van de
display.
  Als de accu werd verwijderd en opnieuw is geïnstalleerd of de accuspanning laag is,
kan de afgestelde positie afwijken.
  Het is mogelijk dat de display moeilijk zichtbaar is of dat tijdelijk hinder wordt
ondervonden als gevolg van weersomstandigheden zoals regen, sneeuw, licht en
temperatuur.
  Als de audio-installatie wordt verwijderd, kan de Active Driving Display niet worden
gebruikt.

Page 251 of 889

4–63
Tijdens het rijden
Bediening van de handgeschakelde versnellingsbak
OPGELET
  Laat tijdens het rijden uw voet nooit
op het koppelingspedaal rusten.
Gebruik de koppeling niet om de
auto op een helling in stilstaande
positie te houden. Wanneer u uw
voet op het koppelingspedaal laat
rusten wordt onnodige slijtage
van de koppeling en beschadiging
veroorzaakt.
  Oefen geen onnodige zijdelingse
kracht uit op de versnellingshendel
bij het overschakelen van de 5de
naar de 4de versnelling. Dit kan er
toe leiden dat per ongeluk de 2de
versnelling wordt gekozen, wat
beschadiging van de transmissie kan
veroorzaken.
  Zorg er voor dat de auto volledig
tot stilstand is gebracht alvorens
naar stand R over te schakelen.
Overschakelen naar stand R terwijl
de auto nog in beweging is kan
beschadiging van de versnellingsbak
tot gevolg hebben.
OPMERKING
  Indien het moeilijk is in naar stand
R te schakelen, naar de vrijstand
terugschakelen, het koppelingspedaal
loslaten en vervolgens nogmaals
proberen.
  (Met i-stop functie)  Als de motor als gevolg van afslaan
is gestopt, kan deze opnieuw worden
gestart door het koppelingspedaal in
te trappen binnen 3 seconden nadat
de motor is gestopt.
 De motor kan onder de volgende
omstandigheden ook als het
koppelingspedaal wordt ingetrapt
niet opnieuw worden gestart:
 


 Het bestuurdersportier geopend is.



 De veiligheidsgordel van de
bestuurder is niet vastgemaakt.
 


 Na het afslaan van de motor is het
koppelingspedaal niet volledig
losgelaten.
 


 Het koppelingspedaal wordt
ingetrapt terwijl de motor niet
volledig is stopgezet.
 
 (Met parkeersensorsysteem)  Wanneer het contact op ON staat
en de versnellingshendel in de
stand R wordt gezet, wordt het
parkeersensorsysteem geactiveerd en
klinkt er een zoemtoon.
 Zie Parkeersensorsysteem op pagina
4-280 .

Page 255 of 889

4–67
Tijdens het rijden
Automatische transmissie
Schakelstanden
 












 De schakelstandindicatie in de
instrumentengroep gaat branden. Zie
Waarschuwings-/indicatielampjes op
pagina 4-53 .
 


 Om de startmotor in te schakelen dient
de keuzehendel in de stand P of N te
staan.

P (parkeren)
In stand P is de transmissie geblokkeerd
waardoor wordt voorkomen dat de
voorwielen kunnen draaien.
WAARSCHUWING
Zet de keuzehendel altijd in stand P en
trek de handrem aan:
Het is gevaarlijk wanneer u enkel
de keuzehendel in stand P zet om de
auto geparkeerd te houden zonder de
handrem te gebruiken. Als stand P
ontgrendeld raakt, kan de auto gaan
rollen hetgeen tot ongelukken kan
leiden.
OPGELET
  De transmissie kan beschadigd raken
wanneer u de stand P (parkeren), N
(neutraal) of R (achteruit) inschakelt
terwijl de auto in beweging is.
  Overschakelen in een van de vooruit
versnellingen of in de achteruit
wanneer de motor sneller draait dan
stationair, kan beschadiging van de
transmissie tot gevolg hebben.
R (achteruit)
In stand R kan er met de auto uitsluitend
achteruit gereden worden. Breng de auto
altijd eerst volledig tot stilstand, alvorens
naar of vanuit stand R (achteruit) over te
schakelen, behalve onder buitengewone
omstandigheden zoals beschreven onder
“Op eigen kracht lostrekken van de auto”
(pagina 3-75 ).
OPMERKING
(Met parkeersensorsysteem)
Wanneer het contact op ON staat en
de keuzehendel in de stand R wordt
gezet, wordt het parkeersensorsysteem
geactiveerd en klinkt er een zoemtoon.
Zie Parkeersensorsysteem op pagina
4-280 .
N (neutraal)
De wielen en de transmissie zijn in deze
stand niet geblokkeerd. Als de handrem
of de voetrem niet wordt gebruikt, kan
de auto zelfs op een geringe helling
gemakkelijk gaan rollen.

Page 269 of 889

4–81
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
*Bepaalde modellen.
Automatische verlichtingsregeling *
Wanneer de koplampschakelaar in de stand
staat en het contact op ON gezet wordt,
tast de lichtsensor de helderheid of donkerte van de omgeving af en schakelt deze
automatisch de koplampen en andere buitenverlichting in of uit.
OPGELET
  De lichtsensor niet afdekken door een sticker of een label op de voorruit te plakken.
Anders zal de lichtsensor niet correct functioneren.

  De lichtsensor functioneert ook als een regensensor voor de automatische
ruitenwisserregeling. Houd handen en ruitenkrabbers uit de buurt van de voorruit
wanneer de ruitenwisserhendel in de stand
staat en het contact op ON gezet is,
aangezien vingers beklemd kunnen raken of de ruitenwissers en ruitenwisserbladen
beschadigd kunnen worden wanneer de ruitenwissers automatisch in werking gesteld
worden. Als u de voorruit gaat reinigen, er op letten dat de ruitenwissers volledig zijn
uitgeschakeld — dit is vooral belangrijk bij het verwijderen van ijs en sneeuw —
wanneer het bijzonder verleidelijk is om de motor te laten draaien.
OPMERKING
  De koplampen en overige buitenverlichting gaan mogelijk niet onmiddellijk uit in
het geval de omgeving ineens helder verlicht wordt, aangezien de lichtsensor bepaalt
dat het avond is als de omgeving gedurende enkele minuten continu donker is, zoals
bijvoorbeeld in lange tunnels, bij ¿ les in tunnels of in parkeergarages.
 In dit geval wordt de verlichting uitgeschakeld als de lichtschakelaar naar de stand
gedraaid wordt.
  De gevoeligheid van de automatische verlichtingsregeling kan gewijzigd worden.  Zie Gebruikersinstellingen op pagina 9-12 .

Page 278 of 889

4–90
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Met automatische ruitenwisserregeling


Schakelaarstand
Bediening van de
ruitenwissers
Nr. Ty p e
A Ty p e
B

Werking bij omhoogtrekken
van de hendel

Stop

Automatische regeling


Lage snelheid


Hoge snelheid

Automatische ruitenwisserregeling
Wanneer de ruitenwisserhendel in de stand

staat, tast de regensensor de
hoeveelheid regenval op de voorruit af en
schakelt deze de ruitenwissers automatisch
in of uit (uit—interval—lage snelheid—
hoge snelheid).

De gevoeligheid van de regensensor kan
afgesteld worden door de schakelaar op de
ruitenwisserhendel te draaien. De schakelaar vanuit de middenpositie
(normaal) omhoog draaien voor een
hogere gevoeligheid (snellere respons) of
de schakelaar omlaag draaien voor minder
gevoeligheid (langzamere respons).

Hogere gevoeligheid
Minder gevoeligheidSchakelaar
Middenpositie

OPGELET
  De regensensor niet afdekken
door een sticker of een label op de
voorruit te plakken. Anders zal de
regensensor niet correct functioneren.

Page 279 of 889

4–91
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
OPGELET
 

 Wanneer de ruitenwisserhendel in de
stand
staat en het contact op
ON wordt gezet, is het mogelijk dat
de ruitenwissers in de volgende
gevallen automatisch in beweging
gezet worden:
 


 Als de voorruit boven de
regensensor wordt aangeraakt of
met een doek wordt afgeveegd.
 


 Als vanaf de buitenzijde of
binnenzijde van de auto met een
hand of ander voorwerp tegen de
voorruit wordt gestoten.
  Houd handen en ruitenkrabbers uit de
buurt van de voorruit wanneer de
ruitenwisserhendel in de stand

staat en het contact op ON gezet is,
aangezien vingers beklemd kunnen
raken of de ruitenwissers en
ruitenwisserbladen beschadigd
kunnen worden wanneer de
ruitenwissers automatisch in werking
gesteld worden.
 Als u de voorruit gaat reinigen, er op
letten dat de ruitenwissers volledig
zijn uitgeschakeld (wanneer de kans
het grootst is dat de motor aan blijft)
—dit is vooral belangrijk bij het
verwijderen van ijs en sneeuw.
OPMERKING
  Door de hendel van de automatische
ruitenwisser tijdens het rijden van de
stand
naar de stand over
te schakelen, worden de
voorruitenwissers eenmaal
geactiveerd, waarna ze zullen
functioneren overeenkomstig de
hoeveelheid regenval.
  Het is mogelijk dat de automatische
ruitenwisserregeling niet functioneert
wanneer de temperatuur van de
regensensor ongeveer -10 °C of lager
is, of ongeveer 85°C of hoger is.
  Als een waterafstotende laag op
de voorruit wordt aangebracht,
kan de regensensor de hoeveelheid
regenval niet correct aftasten en
bestaat de kans dat de automatische
ruitenwisserregeling niet juist
functioneert.
  Als vuil of vreemde bestanddelen
(zoals ijs of materie welke zout water
bevat) zich op de voorruit boven de
regensensor zijn gaan vasthechten
of als de voorruit met ijs bedekt
is, kan dit tot gevolg hebben dat
de ruitenwissers automatisch in
beweging gezet worden. Als echter
de ruitenwissers dit ijs, vuil of de
vreemde bestanddelen niet kunnen
verwijderen, zal de automatische
ruitenwisserregeling stoppen met
functioneren. Zet in dit geval de
ruitenwisserhendel in de stand
voor lage snelheid of hoge snelheid
voor handbedieningsregeling of
verwijder het ijs, vuil of de vreemde
bestanddelen met de hand om de
automatische ruitenwisserregeling te
herstellen.

Page 280 of 889

4–92
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
OPMERKING
  Als u de automatische
ruitenwisserhendel in de stand

laat staan, kunnen de ruitenwissers
door het effect van sterke
lichtbronnen, elektromagnetische
golven of infrarood licht automatisch
in werking treden, omdat voor de
regensensor een optische sensor
wordt gebruikt. Het wordt
aanbevolen de automatische
ruitenwisserhendel in de stand
te
laten staan, behalve tijdens het rijden
bij regenachtig weer.
  De regelfuncties van de automatische
ruitenwisser kunnen uitgeschakeld
worden.
 Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-12 .
Voorruitensproeier
Voor het sproeien van sproeiervloeistof de
hendel naar u toe trekken en vasthouden.


Ruitensproeier
UIT

OPMERKING
Als de voorruitensproeier wordt
gebruikt terwijl de voorruitenwissers
niet zijn ingeschakeld, zullen
de voorruitenwissers enkele
wisbewegingen maken.
Indien de ruitensproeier niet werkt, het
vloeistofniveau inspecteren (pagina
6-36 ). AIs het vloeistofniveau in orde is,
raadpleeg dan een deskundige reparateur,
bij voorkeur een of¿ ciële Mazda
reparateur.

Page 316 of 889

4–128
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
i-ACTIVSENSE
i-ACTIVSENSE is een collectieve benaming voor een reeks geavanceerde beveiligings-
en rijondersteuningssystemen welke gebruik maken van een vooruitrijcamera (FSC) en
radarsensoren. Deze systemen bestaan uit actieve beveiligings- en anti-botsinghulpsystemen.
Deze systemen zijn bestemd om de bestuurder te ontlasten en te helpen veiliger te rijden en
botsingen te vermijden of de ernst daarvan te verminderen. Echter aangezien elk van deze
systemen hun beperkingen hebben, altijd voorzichtig rijden en niet blindelings op deze
systemen vertrouwen.
Actieve rijondersteuningstechnologie
De actieve rijondersteuningstechnologie ondersteunt de bestuurder bij het veiliger rijden
doordat deze helpt potentiële gevaren te onderkennen en ongelukken te voorkomen.
Hulpsystemen ter ondersteuning van de bestuurdersalertheid
Zichtbaarheid in het donker
Aanpasbaar voorverlichtingssysteem (AFS) ..................................................................... 4-132
Adaptieve LED-koplampen (ALH) .................................................................................. 4-136
Koplampregelsysteem (HBC) ........................................................................................... 4-133
Detectie aan linker/rechterzijde en achterzijde
Rijstrookafwijkingswaarschuwingssysteem (LDWS) ...................................................... 4-201
Dodehoekmonitor (BSM) ................................................................................................. 4-140
Verkeersbordherkenning
Verkeersbordherkenningsysteem (TSR) ........................................................................... 4-147
Afstandherkenning tussen voertuigen
Afstandherkenningshulpsysteem (DRSS) ......................................................................... 4-155
Detectie bestuurdersvermoeidheid
Vermoeidheidswaarschuwing (DAA) ............................................................................... 4-160
Obstakeldetectie aan de achterzijde bij het wegrijden uit een parkeerplaats
Achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA) .................................................................... 4-163

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 ... 100 next >