dashboard MAZDA MODEL CX-5 2017 Instruktionsbog (in Danish)

Page 74 of 889

2–54
Belangrijke veiligheidsuitrusting
SRS-airbags
Voorzorgsmaatregelen betreffende de aanvullende
beveiligingssystemen (SRS)
De aanvullende beveiligingssystemen (SRS) van de voor- en zijkant omvatten verschillende
typen airbags. Ga na met welke verschillende soorten airbags uw auto is uitgerust door
de plaatsen met de aanduiding “SRS AIRBAG” op te zoeken. Deze indicatoren zijn
zichtbaar op de plaats waar de airbags ingebouwd zijn.
De airbags zijn op de volgende plaatsen ingebouwd:
 


 De stuurwielnaaf (bestuurdersairbag)



 Het dashboard aan de passagierszijde (voorpassagiersairbag)



 De buitenste zijden van de rugleuningen van de voorzittingen (zij-airbags)



 De voorruit- en achterruitstijlen en de dakrand langs beide zijden (gordijn-airbags)

Auto’s voor Rusland hebben een sensor die mogelijk over de kop slaan van de auto kan
detecteren.

De aanvullende beveiligingssystemen van de airbags zijn bestemd voor het verlenen van
aanvullende bescherming in bepaalde situaties, zodat het gebruik van de veiligheidsgordels
op de volgende manieren altijd van belang is:

Zonder gebruik van de veiligheidsgordels kunnen de airbags geen voldoende bescherming
bieden tijdens een aanrijding. Gebruik van de veiligheidsgordels is van belang voor:
 


 De passagier van een zich opblazende airbag vandaan te houden.



 De kans op letsel te verminderen tijdens een ongeluk waarbij de airbag niet wordt
opgeblazen, zoals een achteraanrijding.
 


 De kans op letsel te verminderen tijdens een frontale, bijna frontale of zijdelingse botsing,
of als de auto over de kop slaat, die niet ernstig genoeg zijn om de airbags op te blazen.
 


 De kans om uit het voertuig te worden geslingerd te verminderen.



 Vermindering van de kans op letsel aan het onderlichaam en benen tijdens een aanrijding,
aangezien de airbags voor deze lichaamsdelen geen bescherming bieden.
 


 De bestuurder in een positie te houden waarbij een betere controle over de auto mogelijk
is.

Page 80 of 889

2–60
Belangrijke veiligheidsuitrusting
SRS-airbags
WAARSCHUWING
Breng geen wijzigingen aan in het aanvullend beveiligingssysteem:
Het aanbrengen van wijzigingen in de onderdelen of de bedrading van het aanvullend
beveiligingssysteem is gevaarlijk. U kunt het per ongeluk in werking stellen of buiten
gebruik stellen. Breng geen enkele wijziging aan in het aanvullend beveiligingssysteem.
Hieronder vallen het aanbrengen van stuurbekleding, etiketten of wat dan ook op de
airbagmodules. Hieronder valt ook het installeren van extra elektrische apparatuur op
of nabij de onderdelen en de bedrading van het systeem. Een deskundige reparateur,
bij voorkeur een of¿ ciële Mazda reparateur kan de speciale aandacht besteden die
bij het uitbouwen en inbouwen van de voorzittingen nodig is. Het is van belang de
bedrading en de aansluitingen van de airbag te beschermen om er voor te zorgen dat de
airbags niet per ongeluk in werking treden en dat de bestuurdersstoelpositiesensor niet
beschadigd wordt en de airbag-aansluiting van de zittingen onbeschadigd blijft.

Plaatsen geen bagage of overige voorwerpen onder de voorzittingen:
Het plaatsen van bagage of overige voorwerpen onder de voorzittingen is gevaarlijk.
De kans bestaat dat onderdelen die essentieel zijn voor de werking van het aanvullend
beveiligingssysteem beschadigd worden en in het geval van een botsing aan de zijkant
is het mogelijk dat de bijbehorende airbags niet geactiveerd worden, hetgeen ernstig of
dodelijk letsel tot gevolg kan hebben. Om beschadiging van onderdelen die essentieel
zijn voor de werking van het aanvullend beveiligingssysteem te voorkomen, geen
bagage of andere voorwerpen onder de voorzittingen plaatsen.

Rijd niet met een auto met beschadigde onderdelen van het systeem van airbag/
veiligheidsgordelvoorspanners:
Geactiveerde of beschadigde componenten van het airbag/
veiligheidsgordelvoorspannersysteem dienen na elke botsing waarbij deze geactiveerd of
beschadigd werden te worden vernieuwd. Alleen een getrainde deskundige reparateur,
bij voorkeur een of¿ ciële Mazda-reparateur kan deze systemen volledig beoordelen om
te zien of deze bij een volgend ongeval zullen functioneren. Rijden met een geactiveerde
of beschadigde airbag of voorspannermodule geeft u verminderde beveiliging bij een
volgend ongeval, waardoor de kans bestaat op ernstig of dodelijk letsel.

De airbagonderdelen in het interieur niet verwijderen:
Het verwijderen van onderdelen zoals de voorzittingen, het voordashboard, het
stuurwiel of delen van de voorruit- en achterruitstijlen en langs de dakrand die
airbagonderdelen of sensoren bevatten is gevaarlijk. In deze onderdelen zijn belangrijke
airbagcomponenten ingebouwd. De airbag zou onvoorzien geactiveerd kunnen worden
en daardoor ernstig letsel kunnen veroorzaken. Laat deze onderdelen altijd door een
of¿ ciële Mazda reparateur verwijderen.

Page 103 of 889

3–3
Alvorens te gaan rijden
Sleutels
OPGELET
  Volg onderstaande instructies om
beschadiging van de sleutel (zender)
te voorkomen:
 


 Laat de sleutel niet vallen.



 Laat de sleutel niet nat worden.



 Demonteer de sleutel niet.



 Stel de sleutel niet bloot aan hoge
temperaturen op plaatsen zoals het
dashboard of de motorkap, onder
direct zonlicht.
 


 Stel de sleutel niet bloot aan
magnetische velden van enigerlei
aard.
 


 Plaats geen zware voorwerpen op
de sleutel.
 


 De sleutel niet in een ultrasonisch
reinigingsapparaat plaatsen.
 


 Geen magnetische voorwerpen in
de buurt van de sleutel brengen.

Het codenummer van de sleutels is
ingeponst op het plaatje dat aan de
sleutelset bevestigd is; maak dit plaatje los
en bewaar dit op een veilige plaats (niet
in de auto) voor het geval u een nieuwe
sleutel moet bestellen (hulpsleutel).
Noteer ook het codenummer en bewaar
dit op een aparte veilige en handige plaats,
echter niet in de auto.

Indien u uw sleutel (hulpsleutel) heeft
verloren, uw codenummer opzoeken en
een of¿ ciële Mazda reparateur raadplegen.
OPMERKING
De bestuurder dient de sleutel bij zich
te dragen om er voor te zorgen dat het
systeem correct werkt.

Hulpsleutel Zender
Plaatje met
sleutelcodenummer

Voor gebruik van de hulpsleutel, de
hulpsleutel uit de zender trekken terwijl u
op de knop drukt.

Knop

Page 163 of 889

3–63
Alvorens te gaan rijden
Beveiligingssysteem
Aanbrengen van
wijzigingen en
aanvullende apparatuur
Mazda kan niet garant staan voor de juiste
werking van het startblokkeersysteem
en het anti-diefstal beveiligingssysteem
als er wijzigingen aan het systeem
zijn aangebracht of als er aanvullende
apparatuur is aangesloten.
OPGELET
Om beschadiging van de auto te
voorkomen, geen wijzigingen aan het
systeem aanbrengen of aanvullende
apparatuur op het startblokkeersysteem
en het anti-diefstal beveiligingssysteem
of de auto aansluiten.
Start-blokkeersysteem
Het start-blokkeersysteem zorgt ervoor
dat de motor enkel kan worden gestart met
een sleutel die door het systeem herkend
wordt.

Als iemand probeert de motor te starten
met een sleutel die niet wordt herkend, zal
de motor niet starten, hetgeen autodiefstal
helpt voorkomen.
Neem contact op met een of¿ ciële Mazda-
reparateur indien u een probleem heeft
met het start-blokkeersysteem of met de
sleutel.
OPGELET
  Veranderingen of modi¿ caties die
niet uitdrukkelijk zijn goedgekeurd
door de partij die verantwoordelijk
is voor de compliantie kunnen de
garantie op de apparatuur ongeldig
maken.
  Volg onderstaande instructies om
beschadiging van de sleutel te
voorkomen:
 


 Laat de sleutel niet vallen.



 Laat de sleutel niet nat worden.



 Stel de sleutel niet bloot aan
magnetische velden van enigerlei
aard.
 


 Stel de sleutel niet bloot aan hoge
temperaturen op plaatsen zoals het
dashboard of de motorkap, onder
direct zonlicht.

Page 217 of 889

4–29
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
 Dashboardverlichting ......................................................................................... pagina 4-33

Boordcomputer en INFO schakelaar.................................................................. pagina 4-36

Motorkoelvloeistoftemperatuurmeter ................................................................ pagina 4-32

Brandstofmeter ................................................................................................... pagina 4-32

Buitentemperatuurdisplay .................................................................................. pagina 4-34

Display van ingestelde rijsnelheid van kruissnelheidsregelaar .......................... pagina 4-36

Display van afstelbare snelheidsbegrenzer (ASL) ............................................. pagina 4-35

Rijsnelheidsalarm ............................................................................................... pagina 4-38

Multi-informatiedisplay en INFO schakelaar .................................................... pagina 4-39

Active Driving Display ...................................................................................... pagina 4-49

Page 221 of 889

4–33
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
OPMERKING
  Na het bijtanken van brandstof
kan het enige tijd duren voordat de
indicator stabiel wordt. Bovendien
kan bij het rijden op hellingen of
in bochten de indicator afwijken
als gevolg van de beweging van de
brandstof in de tank.
  De display die een kwart of minder
resterende brandstof aangeeft heeft
meer segmenten om het resterende
brandstofniveau in groter detail te
tonen.
  De richting van de pijl ( ) geeft aan
dat de afsluitklep van de
brandstoftankdop zich aan de
linkerzijde van de auto bevindt.
(SKYACTIV-D 2.2)
Als de motor onregelmatig gaat draaien
of afslaat als gevolg van een laag
brandstofniveau, zo spoedig mogelijk
bijtanken en tenminste 10 liter brandstof
bijvullen.
Dashboardverlichting
(Zonder automatische
verlichtingsregeling)
Wanneer het contact op ON staat en de
positielampen worden ingeschakeld,
wordt de helderheid van de
instrumentenpaneelverlichting gedimd.
(Met automatische verlichtingsregeling)
Wanneer het contact op ON staat
en de positielampen worden
ingeschakeld, wordt de helderheid
van de instrumentenpaneelverlichting
gedimd. Wanneer echter de lichtsensor
bespeurt dat de omgeving helder
is, zoals wanneer de positielampen
overdag worden ingeschakeld, dimt de
instrumentenpaneelverlichting niet.
OPMERKING
  (Met automatische
verlichtingsregeling)
 Wanneer het contact in de
vroege avond of bij schemering
op ON wordt gezet, wordt de
instrumentenpaneelverlichting
gedurende enkele seconden gedimd
totdat de lichtsensor de helderheid
van de omgeving bespeurt, echter
het is mogelijk dat na het bespeuren
van de helderheid de dimmer wordt
uitgeschakeld.
  Wanneer de positielampen
worden ingeschakeld, gaat het
indicatielampje van de positielampen
in de instrumentengroep branden.
 Zie Koplampen op pagina 4-78 .

Page 222 of 889

4–34
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
De helderheid van de instrumentengroep
en de instrumentenpaneelverlichtingen
kunnen afgesteld worden door het draaien
van de knop.
 


 Door de knop naar links te draaien,
neemt de helderheid af. Wanneer de
knop naar de maximale dimstand is
gedraaid, klinkt er een pieptoon.
 


 Door de knop naar rechts te draaien,
neemt de helderheid toe.


Gedimd
Helder

Functie voor uitschakelen van de
verlichtingsdimmer
Wanneer het contact op ON staat en de
instrumentengroep gedimd wordt, kan de
verlichtingsdimmer uitgeschakeld worden
door de knop van de dashboardverlichting
naar rechts te draaien totdat er een
pieptoon klinkt. Als de zichtbaarheid
van de instrumentengroep als gevolg van
lichtinval van buiten is verminderd, de
verlichtingsdimmer uitschakelen.
OPMERKING
  (Met multi-informatiedisplay)  De verlichtingsdimmer
kan uitgeschakeld worden
door het indrukken van de
instrumentenpaneelverlichtingsknop.
  Wanneer de verlichtingsdimmer
is uitgeschakeld, kan de
instrumentengroep niet gedimd
worden als de positielampen zijn
ingeschakeld.
  Wanneer de verlichtingsdimmer
wordt uitgeschakeld, schakelt het
scherm in de middendisplay over
naar de constante weergave van het
dagscherm.
Buitentemperatuurdisplay (Zonder
multi-informatiedisplay)
Wanneer het contact op ON wordt gezet,
wordt de buitentemperatuur getoond.


Page 258 of 889

4–70
Tijdens het rijden
Automatische transmissie
OPMERKING
  Als u overgaat naar de modus
voor handbediende overschakeling
wanneer de auto tot stilstand
is gebracht, zal de versnelling
overschakelen naar M1.
  Als u bij het rijden in bereik D, 5de
versnelling/6de versnelling, overgaat
naar de modus voor handbediende
overschakeling zonder het gaspedaal
in te trappen, zal de versnelling
overschakelen naar M4/M5.
Aanduidingen
Indicatie voor handbediende
overschakeling
In de modus voor handbediende
overschakeling gaat de “M” van het
schakelstandindicatielampje in het
dashboard branden.
Versnellingspositie-indicatie
Het nummer voor de gekozen versnelling
gaat branden.


Indicatie voor handbediende
overschakelingVersnellingspositie-indicatie

OPMERKING
  Als tijdens het rijden met hoge
snelheden de versnellingen niet
teruggeschakeld kunnen worden,
gaat de versnellingspositie-indicatie
tweemaal knipperen om aan te
geven dat de versnellingen niet
teruggeschakeld kunnen worden (om
de transmissie te beschermen).
  Als de temperatuur van de
automatische transmissievloeistof te
hoog wordt, bestaat de mogelijkheid
dat de transmissie overschakelt naar
de automatische overschakelfunctie
en dat de modus voor handbediende
overschakeling wordt geannuleerd
en dat de verlichting van de
versnellingspositie-indicatie uit
gaat. Dit is een normale functie
voor het beveiligen van de
automatische transmissie. Nadat de
temperatuur van de automatische
transmissievloeistof gedaald is,
gaat de versnellingspositie-indicatie
opnieuw branden en wordt het rijden
in de modus voor handbediende
overschakeling hervat.

Page 274 of 889

4–86
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Voor het uitschakelen van het
mistachterlicht, een van onderstaande
stappen uitvoeren:
 


 Draai de mistlichtschakelaar nogmaals
naar de stand
(de mistlichtschakelaar
keert automatisch naar de stand

terug).
 


 Draai de koplampschakelaar naar de
stand
.
Het achtermistlichtindicatielampje in de
instrumentengroep gaat uit wanneer het
achtermistlicht wordt uitgeschakeld.
OPMERKING
  De voormistlichten worden
ingeschakeld wanneer het
achtermistlicht wordt ingeschakeld.
  Als de mistlichtschakelaar naar de
stand
gedraaid wordt (de
mistlichtschakelaar keert automatisch
naar de stand
terug), gaat het
indicatielampje mistlampen voor in
de instrumentengroep eveneens
branden.
  (Met automatische
verlichtingsregeling)
 Wanneer de koplampschakelaar in de
stand
staat en de koplampen,
buitenverlichting en
dashboardverlichting branden, gaat
het mistachterlicht branden wanneer
de schakelaar mistachterlicht wordt
aangezet.
Zonder voormistlichten
Voor het inschakelen van het
mistachterlicht dienen de koplampen
ingeschakeld te zijn.

Voor het inschakelen van het
mistachterlicht, de mistlichtschakelaar
naar de stand
draaien (de
mistlichtschakelaar keert automatisch naar
zijn oorspronkelijke stand terug).
Het achtermistlichtindicatielampje in de
instrumentengroep gaat branden wanneer
het achtermistlicht is ingeschakeld.


Mistlichtschakelaar
Voor het uitschakelen van het
mistachterlicht, een van onderstaande
stappen uitvoeren:
 


 Draai de mistlichtschakelaar nogmaals
naar de stand
(de mistlichtschakelaar
keert automatisch naar zijn
oorspronkelijke stand terug).
 


 Draai de koplampschakelaar naar de
stand
.

Page 275 of 889

4–87
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Het achtermistlichtindicatielampje in de
instrumentengroep gaat uit wanneer het
achtermistlicht wordt uitgeschakeld.
OPMERKING
(Met automatische
verlichtingsregeling)
Wanneer de koplampschakelaar in de
stand
staat en de koplampen,
buitenverlichting en
dashboardverlichting branden, gaat het
mistachterlicht branden wanneer de
schakelaar mistachterlicht wordt
aangezet.
Richtingaanwijzers en
signalen voor
rijbaanverandering
Voor gebruik van de richtingaanwijzer en
het signaal voor rijbaanverandering moet
het contact op ON staan.
Richtingaanwijzers
Beweeg de richtingaanwijzerhendel naar
beneden (voor een bocht naar links) of
naar boven (voor een bocht naar rechts)
tot aan de stopstand. Na het nemen van
de bocht worden de richtingaanwijzers
automatisch uitgeschakeld.

Als de indicator na het nemen van de
bocht blijft knipperen, dient u de hendel
met de hand in de uitgangspositie terug te
zetten.
Bocht naar rechts
Bocht naar links
Verandering naar
rechter rijbaan
Verandering naar
linker rijbaan
UIT

De richtingaanwijzerindicators in de
instrumentengroep gaan knipperen
overeenkomstig de bediening van de
richtingaanwijzerhendel en laten zien welk
signaal in werking is.


Page:   1-10 11-20 next >