ESP MAZDA MODEL CX-5 2018 Handleiding (in Dutch)

Page 263 of 875

.RSODPSVSURHLHU
'HPRWRUGLHQWJHVWDUWWH]LMQHQGH
NRSODPSHQGLHQHQLQJHVFKDNHOGWH]LMQ

$OVXGHNRSODPSVSURHLHUVZLOWJHEUXLNHQ
GHUXLWHQZLVVHUKHQGHOWZHHPDDOQDDUXWRH
WUHNNHQ

Ruitensproeier
OFF
OPMERKING
•Wanneer na het inschakelen van de
koplampen de voorruitensproeier voor
de eerste keer wordt gebruikt, werken de
koplampsproeiers automatisch.
•Als er lucht in de
koplampsproeiervloeistofleiding
aanwezig is, bijvoorbeeld in gevallen
wanneer de auto pas nieuw is of nadat
een leeg sproeiervloeistofreservoir
opnieuw met sproeiervloeistof gevuld is,
zal wanneer de ruitenwisserhendel
bediend wordt geen sproeiervloeistof
gesproeid worden. Volg in dit geval
onderstaande procedure:
1. Start de motor.
2. Schakel de koplampen in.
3. Trek de ruitenwisserhendel
herhaalde malen tweemaal naar u
toe totdat de sproeiervloeistof naar
buiten sproeit.
$FKWHUUXLWYHUZDUPLQJ
'HDFKWHUUXLWYHUZDUPLQJRQWGRHWGH
DFKWHUUXLWYDQZDVHP

9RRUJHEUXLNYDQGHDFKWHUUXLWYHUZDUPLQJ
PRHWKHWFRQWDFWRS21VWDDQ

'UXNRSGHVFKDNHODDURPGH
DFKWHUUXLWYHUZDUPLQJLQWHVFKDNHOHQ'H
DFKWHUUXLWYHUZDUPLQJIXQFWLRQHHUW
JHGXUHQGHRQJHYHHUPLQXWHQHQZRUGW
GDQDXWRPDWLVFKXLWJHVFKDNHOG
:DQQHHUGHDFKWHUUXLWYHUZDUPLQJLQ
ZHUNLQJLVEUDQGWKHWLQGLFDWLHODPSMH

'UXNQRJPDDOVRSGHVFKDNHODDURPGH
DFKWHUUXLWYHUZDUPLQJXLWWHVFKDNHOHQ
DOYRUHQVGHPLQXWHQ]LMQYHUVWUHNHQ
+DQGEHGLHQGHDLUFRQGLWLRQLQJ
Indicatielampje
7LMGHQVKHWULMGHQ
6FKDNHODDUVHQUHJHODDUV

%HSDDOGHPRGHOOHQ

Page 276 of 875

OPMERKING
Wanneer aan alle onderstaande
voorwaarden is voldaan, werkt de
AUTOHOLD en blijven de remmen
geactiveerd.
•Het contact wordt op ON gezet (motor
draait of wordt gestopt door i-stop).
•De auto wordt stopgezet.
•Het rempedaal wordt ingetrapt.
•Het indicatielampje AUTOHOLD actief
gaat branden.
•Het gaspedaal wordt niet ingetrapt.
•De veiligheidsgordel van de bestuurder
is vastgemaakt.
•Het bestuurdersportier is gesloten.
•Er is geen probleem met de
AUTOHOLD functie.
•De handrem is vrijgegeven.
•Er is geen probleem met de elektrische
handrem (EPB).
•(Voertuig met automatische
transmissie)
De keuzehendel staat in een andere
stand dan stand R, of de auto kantelt
naar voren met de keuzehendel in stand
R.
$872+2/'YULMJHYHQHQJDDQULMGHQ
$OVXHHQYDQGHYROJHQGHKDQGHOLQJHQ
XLWYRHUWRPULMGHQPHWGHDXWRWH
KHUYDWWHQZRUGHQGHUHPPHQDXWRPDWLVFK
YULMJH]HWHQJDDWKHWLQGLFDWLHODPSMH
$872+2/'DFWLHIXLW
• 9RHUWXLJPHWKDQGJHVFKDNHOGH
YHUVQHOOLQJVEDN
*HHIKHWNRSSHOLQJVSHGDDOYULMPHWGH
YHUVQHOOLQJVKHQGHOLQHHQDQGHUHVWDQG
GDQGHQHXWUDDOVWDQG
• 9RHUWXLJPHWDXWRPDWLVFKH
WUDQVPLVVLH
•+HWJDVSHGDDOLQJHWUDSWZRUGW
•'HDXWRNDQWHOWDFKWHUZDDUWVRIGH
NHX]HKHQGHOZRUGWYHUSODDWVWQDDUGH
VWDQG5RSHHQKRUL]RQWDOH
RQGHUJURQG
OPMERKING
•Als de schakelaar van de elektrische
handrem (EPB) wordt aangetrokken
terwijl de AUTOHOLD functie actief is,
wordt de handrem aangetrokken en de
AUTOHOLD functie vrijgegeven. Als de
handrem onder deze omstandigheden
wordt vrijgezet, houdt de AUTOHOLD
functie de remmen geactiveerd.
•Onder de volgende omstandigheden
wordt de handrem automatisch
aangetrokken en wordt de AUTOHOLD
functie vrijgegeven. De AUTOHOLD
functie wordt weer geactiveerd wanneer
de omstandigheden voorafgaand aan
vrijgave van de AUTOHOLD functie
weer van toepassing zijn.
•De veiligheidsgordel van de
bestuurder is niet vastgegespt.
•Het bestuurdersportier is open.
7LMGHQVKHWULMGHQ
5HPPHQ


Page 310 of 875

:$$56&+8:,1*
Controleer altijd visueel de omgeving alvorens de rijstrookverandering daadwerkelijk uit te
voeren:
Het systeem is enkel bedoeld om bij het maken van een rijstrookverandering u te helpen op
achteropkomende voertuigen te controleren. Als gevolg van bepaalde beperkingen ten
aanzien van de werking van dit systeem, bestaat de kans dat het BSM
waarschuwingsindicatielampje, het waarschuwingsgeluid en de weergave van een
waarschuwingsindicatie op het scherm niet of met vertraging wordt geactiveerd, alhoewel er
zich een voertuig in de naastgelegen rijstrook bevindt. Neem het als bestuurder altijd tot uw
verantwoordelijkheid te controleren op achteropkomend verkeer.
OPMERKING
•De BSM functioneert wanneer aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:
•Het contact op ON wordt gezet.
•Het BSM OFF indicatielampje in de instrumentengroep is uit.
•De rijsnelheid is ongeveer 30 km/h of hoger.
•De BSM zal onder de volgende omstandigheden niet functioneren.
•De rijsnelheid valt terug tot beneden ongeveer 25 km/h alhoewel het BSM OFF
indicatielampje uit is.
•De versnellingshendel (handgeschakelde versnellingsbak)/keuzehendel (automatische
transmissie) wordt in stand R gezet en de auto rijdt achteruit.
•Bij een kleine draaicirkel (maken van een scherpe bocht, afslaan op kruisingen).
•In de volgende gevallen gaat het BSM OFF indicatielampje branden en wordt de werking
van het systeem stopgezet. Laat de auto zo spoedig mogelijk door een officiële
Mazda-reparateur inspecteren als het BSM OFF indicatielampje blijft branden.
•Er wordt een probleem in het systeem bespeurd, inclusief de BSM
waarschuwingsindicatielampjes.
•Er is een grote afwijking ontstaan in de montagepositie van een radarsensor (achter).
•Er heeft zich een grote hoeveelheid sneeuw of ijs verzameld op de achterbumper nabij
een radarsensor (achter). Verwijder alle sneeuw, ijs of modder van de achterbumper.
•Rijden gedurende langere perioden op met sneeuw bedekte wegen.
•De temperatuur in de buurt van de radarsensoren (achter) is buitengewoon hoog als
gevolg van het langdurig rijden op hellingen tijdens de zomer.
•De accuspanning is afgenomen.
•Onder de volgende omstandigheden kunnen de radarsensoren (achter) geen grote
objecten bespeuren of kunnen deze moeilijk bespeurd worden.
7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(


Page 311 of 875

•Er bevindt zich een voertuig in het opsporingsgebied aan de achterzijde op een
naastgelegen rijstrook aan de achterzijde, maar dit nadert niet. De BSM beoordeelt de
situatie op basis van radardetectiegegevens.
•Er rijdt gedurende langere tijd een voertuig naast het uwe met nagenoeg dezelfde
snelheid.
•Voertuigen die naderen vanuit tegenovergestelde richting.
•Een voertuig op een naastgelegen rijstrook probeert uw auto te passeren.
•Er bevindt zich een voertuig op een naastgelegen rijstrook op een weg met
buitengewoon brede rijstroken. Het detectiegebied van de radarsensoren (achter) is
ingesteld op de breedte van snelwegen.
•In de volgende gevallen bestaat de kans dat het knipperen van het BSM
waarschuwingsindicatielampje, de activering van het waarschuwingsgeluid en de
weergave van de waarschuwingsindicatie op het scherm niet of vertraagd plaatsvindt.
•Een voertuig verandert van de huidige rijstrook naar een naastgelegen rijstrook twee
rijstroken verder.
•Rijden op steile hellingen.
•Rijden over de top van een heuvel of bergpas.
•Wanneer er verschil is in hoogte tussen uw rijstrook en de naastgelegen rijstrook.
•Direct nadat de BSM door het veranderen van de instelling in werking is gesteld.
•Als de weg bijzonder smal is, is het mogelijk dat voertuigen twee rijstroken verder
bespeurd worden. Het detectiegebied van de radarsensoren (achter) is ingesteld
overeenkomstig de breedte van snelwegen.
•Het is mogelijk dat het BSM waarschuwingsindicatielampje gaat branden en dat het
voertuigdetectiescherm in de display wordt weergegeven in reactie op stilstaande objecten
(vangrails, tunnels, zijwanden en geparkeerde voertuigen) op of langs de weg.
Objecten zoals vangrails en betonnen muren
die langs de auto lopen.Plaatsen waar de breedte tussen de vangrails
of muren aan weerszijden van de auto smaller
wordt.
De muren aan de ingang en uitgangen van
tunnels, afritten.
7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(


Page 322 of 875

$IVWDQGKHUNHQQLQJVKXOSV\VWHHP '566
+HW'566PHHWGHDIVWDQGWXVVHQXZDXWRHQHHQYRRUOLJJHUPHWEHKXOSYDQHHQUDGDUVHQVRU
YRRU ELMHHQULMVQHOKHLGYDQRQJHYHHUNPKRIKRJHUHQDOVXZDXWRHHQYRRUOLJJHU
GLFKWHUQDGHUWGDQZDWRSEDVLVYDQGHULMVQHOKHLGGHMXLVWHDDQWHKRXGHQWXVVHQDIVWDQGLV
ZRUGWHHQPHOGLQJLQGH$FWLYH'ULYLQJ'LVSOD\ZHHUJHJHYHQRPXWHZDDUVFKXZHQHHQ
YHLOLJHDIVWDQGWHQRS]LFKWHYDQXZYRRUOLJJHUDDQWHKRXGHQ
:$$56&+8:,1*
Vertrouw niet volledig op het DRSS en rijd altijd voorzichtig:
De mogelijkheid voor het bespeuren van een voorliggend voertuig is beperkt en afhankelijk
van het soort voorliggende voertuig, de weersomstandigheden en de verkeerssituatie. Als dus
het gaspedaal en rempedaal niet correct bediend worden kan dit een ongeluk veroorzaken.
Controleer altijd de veiligheid van de omgeving en trap het rempedaal of gaspedaal in terwijl
u een veiliger afstand aanhoudt ten opzichte van voorliggende voertuigen of tegenliggers.
OPMERKING
•Het DRSS functioneert wanneer aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:
•Het contact op ON wordt gezet.
•Het DRSS is ingeschakeld.
•De keuzehendel staat in een andere stand dan de achteruit (R).
•De rijsnelheid is 30 km/h of sneller.
•De objecten waardoor het systeem geactiveerd wordt zijn 4-wielige voertuigen.
•Het DRSS kan ook in de aanwezigheid van motorfietsen en fietsen functioneren.
•Het is mogelijk dat het DRSS onder de volgende omstandigheden niet normaal werkt:
•De Dynamische stabiliteitsregeling (DSC) is defect.
•Het voorliggende voertuig rijdt met een buitengewoon lage snelheid.
•Het systeem werkt niet met de volgende objecten:
•Voertuigen die naderen vanuit tegenovergestelde richting.
•Stilstaande objecten (stilstaande voertuigen, obstakels)
▼,QGLFDWLHRSGLVSOD\
'HEHGULMIVWRHVWDQGYDQKHW'566ZRUGWDDQJHJHYHQLQGH$FWLYH'ULYLQJ'LVSOD\RI
PXOWLLQIRUPDWLHGLVSOD\,QJHYDOYDQGHIHFWHQGHWRHVWDQGYDQGHDXWRFRQWUROHUHQRIGH
DXWRGRRUHHQGHVNXQGLJHUHSDUDWHXUELMYRRUNHXUHHQRIILFLsOH0D]GDUHSDUDWHXUODWHQ
LQVSHFWHUHQRYHUHHQNRPVWLJGHLQKRXGYDQKHWJHWRRQGHEHULFKW
7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(

%HSDDOGHPRGHOOHQ

Page 326 of 875

9HUPRHLGKHLGVZDDUVFKXZLQJ '$$
'H'$$LVHHQV\VWHHPGDWYHUPRHLGKHLGHQYHUPLQGHUGHDDQGDFKWYDQGHEHVWXXUGHU
GHWHFWHHUWHQGHEHVWXXUGHUDDQUDDGWHHQUXVWSDX]HWHQHPHQ
:DQQHHUGHDXWRELQQHQULMVWURRNVWUHSHQULMGWPHWHHQVQHOKHLGWXVVHQRQJHYHHUHQ
NPKVFKDWGH'$$GHPDWHYDQJHDFFXPXOHHUGHYHUPRHLGKHLGHQYHUPLQGHUGH
RSOHWWHQGKHLGYDQGHEHVWXXUGHURSEDVLVYDQGHLQIRUPDWLHYDQGHYRRUXLWULMFDPHUD )6&
HQRYHULJHYRHUWXLJLQIRUPDWLHHQZRUGWGHEHVWXXUGHUDDQJHUDGHQHHQUXVWSDX]HWHQHPHQ
GRRUPLGGHOYDQHHQLQGLFDWLHRSGHPXOWLLQIRUPDWLHGLVSOD\HQHHQZDDUVFKXZLQJVJHOXLG
*HEUXLNGH'$$RSVQHOZHJHQRIKRRIGZHJHQ
=LH9RRUXLWULMFDPHUD )6& RSSDJLQD
:$$56&+8:,1*
Vertrouw niet blindelings op de DAA en rijd altijd voorzichtig:
De DAA bespeurt de vermoeidheid en verminderde oplettendheid van de bestuurder en raadt
de bestuurder aan een rustpauze te nemen, echter het is niet bedoeld om van de weg afwijken
van de auto te voorkomen. Teveel vertrouwen op de DAA kan ongelukken veroorzaken. Rijd
voorzichtig en bedien het stuurwiel op de juiste wijze.
Ook is het mogelijk dat het systeem de vermoeidheid en verminderde oplettendheid van de
bestuurder niet correct bespeurt, afhankelijk van de verkeerssituatie en rijomstandigheden.
De bestuurder dient met het oog op veiliger rijden steeds voldoende rust te nemen.
7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(

%HSDDOGHPRGHOOHQ

Page 327 of 875

OPMERKING
•De DAA functioneert wanneer aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan.
•De rijsnelheid is tussen ongeveer 65 en 140 km/h.
•Het systeem bespeurt witte (gele) rijstrookstrepen.
•Het systeem heeft de registratie van de rijgegevens van de bestuurder voltooid.
•De DAA werkt niet onder de volgende omstandigheden.
•De rijsnelheid is minder dan ongeveer 65 km/h.
•De rijsnelheid is hoger dan ongeveer 140 km/h.
•De auto maakt een scherpe bocht.
•Het voertuig verandert van rijstrook.
•Het is mogelijk dat de DAA onder de volgende omstandigheden niet normaal werkt.
•Wanneer de witte (gele) rijstrookstrepen minder goed zichtbaar zijn doordat deze vuil
zijn of de verf afgesleten is.
•De auto schokt of slingert voortdurend als gevolg van sterke wind of oneffen wegen.
•Er wordt agressief met de auto gereden.
•Bij het veelvuldig wisselen van rijstrook.
•De DAA bespeurt de vermoeidheid en verminderde oplettendheid van de bestuurder op
basis van de rijgegevens bij een rijsnelheid tussen ongeveer 65 en 140 km/h gedurende
ongeveer 20 minuten. De rijgegevens zullen onder de volgende omstandigheden worden
teruggesteld.
•De auto wordt gedurende 15 minuten of langer stopgezet.
•De rijsnelheid is minder dan ongeveer 65 km/h gedurende ongeveer 30 minuten.
•Het contact is uitgezet.
•Nadat de DAA het eerste bericht dat een rustpauze aanraadt heeft getoond, wordt geen
volgend bericht getoond totdat er 45 minuten verstreken zijn.
▼'LVSOD\YDQ
YHUPRHLGKHLGVZDDUVFKXZLQJ '$$
:DQQHHUKHWV\VWHHPYHUPRHLGKHLGRI
YHUPLQGHUGHRSOHWWHQGKHLGYDQGH
EHVWXXUGHUEHVSHXUWZRUGWKHW
ZDDUVFKXZLQJVJHOXLGJHDFWLYHHUGHQ
YHUVFKLMQWHUHHQDODUPPHOGLQJLQGH
PXOWLLQIRUPDWLHGLVSOD\
▼8LWVFKDNHOHQYDQGH
YHUPRHLGKHLGVZDDUVFKXZLQJ '$$
'H'$$NDQLQJHVWHOGZRUGHQ]RGDWGH]H
QLHWZRUGWJHDFWLYHHUG
=LH*HEUXLNHUVLQVWHOOLQJHQRSSDJLQD

7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(


Page 330 of 875

•Er heeft zich een grote hoeveelheid sneeuw of ijs verzameld op de achterbumper nabij
een radarsensor (achter).
•Rijden gedurende langere perioden op met sneeuw bedekte wegen.
•De temperatuur in de buurt van de radarsensoren is buitengewoon hoog als gevolg van
het langdurig rijden op hellingen tijdens de zomer.
•De accuspanning is afgenomen.
•Onder de volgende omstandigheden kunnen de radarsensoren (achter) geen grote
objecten bespeuren of kunnen deze moeilijk bespeurd worden.
•De rijsnelheid bij het achteruitrijden is ongeveer 15 km/h of hoger.
•Het detectiegebied van de radarsensor (achter) wordt gehinderd door een nabije muur
of geparkeerd voertuig. (Rijd achteruit tot een plaats waar het detectiegebied van de
radarsensor niet meer gehinderd wordt.)
Uw auto
•Er nadert een voertuig direct vanaf de achterzijde van uw auto.
Uw auto
•De auto staat op een helling geparkeerd.
Uw auto
•Direct nadat het dodehoekmonitorsysteem (BSM) in werking is gesteld via de
gebruikersinstellingen.
•Ontvangststoring door een radarsensor op een voertuig dat dichtbij is geparkeerd.
•In de volgende gevallen kan het moeilijk zijn de dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingsindicatielampjes die op de portierspiegels zijn aangebracht te zien
branden/knipperen.
7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(


Page 333 of 875

¾Bij het rijden op op- en afritten van snelwegen, in- en uitrijden van tankstations en
parkeerplaatsen langs snelwegen (als u een snelweg verlaat terwijl de volgafstandregeling
in gebruik is, wordt het voorliggende voertuig niet langer gevolgd en bestaat de kans dat
uw auto tot aan de ingestelde rijsnelheid accelereert).
¾Gladde wegen zoals met ijs of sneeuw bedekte wegen (de banden kunnen gaan slippen
waardoor u de macht over het stuur kunt verliezen, of waarbij de
in-stilstandpositie-houden regeling mogelijk niet werkt).
¾Lange aflopende hellingen (voor het aanhouden van de afstand tussen voertuigen worden
de remmen automatisch en continu door het systeem in werking gesteld, hetgeen verlies
van remkracht tot gevolg kan hebben).
¾Steile hellingen (het voorliggende voertuig wordt mogelijk niet juist gedetecteerd, uw auto
kan slippen wanneer deze wordt gestopt door de in-stilstandpositie-houden regeling, en
uw auto kan onverwacht accelereren nadat deze begint te rijden).
Met het oog op de veiligheid, het MRCC systeem uitschakelen wanneer het niet wordt
gebruikt.
23*(/(7
Als uw auto gesleept wordt of als u een aanhanger trekt, het MRCC systeem uitschakelen om
verkeerde bediening te voorkomen.
OPMERKING
•Het MRCC systeem detecteert de volgende zaken niet als fysieke voorwerpen.
•Voertuigen die naderen vanuit tegenovergestelde richting.
•Voetgangers
•Stilstaande objecten (stilstaande voertuigen, obstakels)
•Als een voorliggend voertuig met buitengewoon lage snelheid rijdt, bestaat de kans dat
het systeem dit niet correct bespeurt.
•Tijdens het rijden met volgafstandregeling, het systeem niet instellen op detectie van
tweewielige voertuigen zoals motorfietsen en fietsen.
•Gebruik het MRCC systeem niet onder omstandigheden waarbij de waarschuwingen voor
korte volgafstand veelvuldig geactiveerd worden.
•Tijdens het rijden met volgafstandregeling, laat het systeem uw auto accelereren en
snelheid minderen overeenkomstig de snelheid van het voorliggende voertuig. Als het
echter voor een rijstrookverandering noodzakelijk is te accelereren of als het
voorliggende voertuig plotseling afremt waardoor u het voertuig snel dicht nadert,
accelereren met behulp van het gaspedaal of snelheid minderen met behulp van het
rempedaal afhankelijk van de omstandigheden.
7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(


Page 339 of 875

,QVWHOOHQYDQGHVQHOKHLG
 6WHOGHULMVQHOKHLGDIRSGHJHZHQVWHLQVWHOOLQJPHWEHKXOSYDQKHWJDVSHGDDO
 9ROJDIVWDQGUHJHOLQJEHJLQWZDQQHHUGH6(7
RI6(7VFKDNHODDUZRUGWLQJHGUXNW
'HLQJHVWHOGHVQHOKHLGHQGHDIVWDQGWXVVHQYRHUWXLJHQGLVSOD\JHYXOGPHWZLWWHOLMQHQ
ZRUGWJHWRRQG7HJHOLMNHUWLMGVFKDNHOWGHKRRIGLQGLFDWLH ZLW YDQKHW05&&V\VWHHP
RYHUQDDUGHLQVWHOLQGLFDWLH JURHQ YDQKHWV\VWHHP
5LMVWDWXV,QGLFDWLHRSPXOWLLQIRUPDWLHGLV
SOD\,QGLFDWLHRS$FWLYH'ULYLQJ'LV
SOD\
7LMGHQVKHWULMGHQPHWFRQVWDQWH
VQHOKHLG
7LMGHQVKHWULMGHQPHWYROJDIVWDQG
UHJHOLQJ
OPMERKING
•Als een voorliggend voertuig wordt bespeurd tijdens het rijden met constante snelheid,
wordt de voorliggend-voertuig indicatie getoond en wordt de volgafstandregeling
uitgevoerd. Wanneer een voorliggend voertuig niet langer wordt bespeurd, wordt de
voorliggend-voertuig indicatie uitgeschakeld en schakelt het systeem terug naar rijden
met constante snelheid.
•De laagst mogelijke snelheid die met het MRCC systeem kan worden ingesteld, is 30
km/h.
•Volgafstandregeling is niet mogelijk als het voorliggende voertuig sneller rijdt dan de
ingestelde snelheid van uw auto. Stel het systeem af op de gewenste rijsnelheid met behulp
van het gaspedaal.
7LMGHQVKHWULMGHQ
L$&7,96(16(


Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 ... 60 next >