MAZDA MODEL MX-5 2015 Handleiding (in Dutch)

Page 201 of 615

4–57
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Lichtschakelaar
Koplampen
Draai de koplampschakelaar om de koplampen, andere buitenverlichting en de
instrumentenpaneelverlichting in of uit te schakelen.
Wanneer de verlichting wordt ingeschakeld, gaat het verlichting-aan indikatielampje in de
instrumentengroep branden.
OPMERKING
Om te voorkomen dat de accu uitgeput raakt, de verlichting niet ingeschakeld laten
wanneer de motor stopgezet is, tenzij dit in verband met de veiligheid vereist is.
Zonder automatische verlichtingsregeling
Schakelaarstand
Contactstand ON ACC of
OFF ON ACC of
OFF ON ACC of
OFF
Koplampen Uit Uit Uit Uit Aan Uit
Dagverlichting Aan Uit Uit Uit Uit Uit
Achterlichten
Positielampen
Kentekenplaatlampen
Instrumentenpaneelverlichting Uit Uit Aan Aan Aan Aan
*1
*1 Als de verlichting brandt en het bestuurdersportier wordt geopend of 30 sec. zijn verstreken, wordt de
verlichting uitgeschakeld.
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page 202 of 615

4–58
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Met automatische verlichtingsregeling
Schakelaarstand
Contactstand ON ACC
of OFF ON ACC
of OFF ON ACC
of OFF ON ACC
of OFF
Koplampen Uit Uit
Automatisch *1 Uit Uit Uit Aan Uit
Dagverlichting Aan Uit
Automatisch *1 Uit Uit Uit Uit Uit
Achterlichten
Positielampen
Kentekenplaatlampen
Instrumentenpaneelverlichting Uit Uit
Automatisch *1 Aan *2 /
Uit*3 Aan Aan Aan Aan *4
*1 De koplampen en overige verlichting worden automatisch ingeschakeld afhankelijk van de helderheid van de
omgeving zoals afgetast door de sensor.
*2 Wanneer de verlichting is ingeschakeld, zal deze blijven branden ook als het contact in een andere stand dan ON
wordt gezet.
Als de verlichting brandt en het bestuurdersportier wordt geopend of 30 sec. zijn verstreken, wordt de
verlichting uitgeschakeld.
*3 Wanneer het contact in een andere stand dan ON wordt gezet, gaat ook als de verlichtingsschakelaar op
wordt gezet, de verlichting niet branden.
*4 Als de verlichting brandt en het bestuurdersportier wordt geopend of 30 sec. zijn verstreken, wordt de
verlichting uitgeschakeld.
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page 203 of 615

4–59
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Automatische verlichtingsregeling
Wanneer de koplampschakelaar in de stand
staat en het contact op ON gezet is, tast de
lichtsensor de lichtheid of donkerte van de omgeving af en schakelt deze automatisch de
koplampen, andere buitenverlichting en de instrumentenpaneelverlichting in of uit (zie
bovenstaande tabel).
OPGELET
  De lichtsensor niet afdekken door een sticker of een label op de voorruit te plakken.
Anders zal de lichtsensor niet correct functioneren.

  De lichtsensor functioneert ook als een regensensor voor de automatische
ruitenwisserregeling. Houd handen en ruitenkrabbers uit de buurt van de voorruit
wanneer de ruitenwisserhendel in de stand
staat en het contact op ON gezet is,
aangezien vingers beklemd kunnen raken of de ruitenwissers en wisserbladen
beschadigd kunnen worden wanneer de ruitenwissers automatisch in werking gesteld
worden. Als u de voorruit gaat reinigen, er op letten dat de ruitenwissers volledig zijn
uitgeschakeld — dit is vooral belangrijk bij het verwijderen van ijs en sneeuw —
wanneer het bijzonder verleidelijk is om de motor te laten draaien.
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page 204 of 615

4–60
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
OPMERKING
  De koplampen, overige buitenverlichting en instrumentenpaneelverlichting gaan
mogelijk niet onmiddellijk uit in het geval de omgeving ineens helder verlicht wordt,
aangezien de lichtsensor bepaalt dat het avond is als de omgeving gedurende enkele
minuten continu donker is, zoals bijvoorbeeld in lange tunnels, bij fi les in tunnels of in
parkeergarages.
 In dit geval wordt de verlichting uitgeschakeld als de verlichtingsschakelaar naar de
stand
gedraaid wordt.
  Wanneer de koplampschakelaar in de stand staat en het contact op ACC gezet
wordt of uitgezet wordt, zullen de koplampen, de overige buitenverlichting en de
instrumentenpaneelverlichting uitgeschakeld worden.
  De instrumentenpaneelverlichting kan afgesteld worden door het draaien van de knop
in de instrumentengroep. Ook kan de dag/nachtstand veranderd worden door de knop
te draaien totdat er een pieptoon gegeven wordt. Afstellen van de helderheid van de
instrumentenpaneelverlichting: Zie Instrumentenpaneelverlichting op pagina 4-28.
  De gevoeligheid van de AUTO lampen kan gewijzigd worden door een offi ciële
Mazda reparateur. Zie Gebruikersinstellingen op pagina 9-11 .
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page 205 of 615

4–61
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Koplampen grootlicht-dimlicht
De koplampen schakelen over tussen
grootlicht en dimlicht door de hendel naar
voren of naar achteren te verplaatsen.
Grootlicht
Dimlicht
Wanneer het grootlicht van de
koplampen is ingeschakeld, gaat
het grootlichtindikatielampje van de
koplampen branden.
Koplamplichtsignaal
Kan worden gebruikt wanneer het contact
op ON gezet is.
Voor het geven van een lichtsignaal met de
koplampen, de hendel volledig naar u toe
trekken (de koplampschakelaar hoeft niet
ingeschakeld te zijn).
UIT
Knippert
Het grootlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat tegelijkertijd
branden. Wanneer u de hendel loslaat, zal
deze naar de normale stand terugkeren.
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page 206 of 615

4–62
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Thuiskomstverlichtingsysteem
Bij bediening van de hendel schakelt
het thuiskomstverlichtingsysteem de
koplampen (dimlicht) in.
Inschakelen van het systeem
Wanneer aan de hendel wordt getrokken
terwijl het contact op ACC of OFF staat,
wordt het dimlicht van de koplampen
ingeschakeld.
Nadat de portieren zijn gesloten en er
een bepaalde tijd is verstreken gaan de
koplampen uit.
OPMERKING
  De tijd totdat de koplampen doven
nadat alle portieren gesloten zijn kan
gewijzigd worden.
 Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-11 .
  Als gedurende 3 minuten na het
trekken aan de hendel geen verdere
bediening plaatsvindt, zullen de
koplampen doven.
  De koplampen doven als nogmaals
aan de hendel wordt getrokken
terwijl de koplampen branden.
Vertrekverlichtingsysteem
Het vertrekverlichtingsysteem schakelt
de verlichting in wanneer op afstand van
de auto de ontgrendeltoets van de zender
wordt ingedrukt.
Inschakelen van het systeem
Wanneer de contactschakelaar en de
koplampschakelaar in de hieronder
aangegeven stand staan, gaan de
koplampen branden wanneer de
ontgrendeltoets op de zender wordt
ingedrukt en de auto het zendersignaal
ontvangt. Nadat er een bepaalde tijd is
verstreken gaan de koplampen uit (30
seconden).
 


 Contactschakelaar: uit



 Koplampschakelaar: of
Wanneer het vertrekverlichtingsysteem
wordt ingeschakeld, gaat de volgende
verlichting branden.
Dimlichten, positielampen, lampen van
achterlichten, kentekenplaatverlichting
Vergrendeltoets
Ontgrendeltoets
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page 207 of 615

4–63
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
OPMERKING
  De functie van het
vertrekverlichtingsysteem kan in- of
uitgeschakeld worden.
 Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-11 .
  Wanneer de vergrendeltoets van de
zender wordt ingedrukt en de auto
het zendersignaal ontvangt, gaan de
koplampen uit.
  Wanneer de koplampschakelaar in
een andere stand staat dan
of ,
gaan de koplampen uit.
Koplamphoogteverstelling
De hoek van de lichtbundel van de
koplampen verandert naargelang het aantal
passagiers in de auto en het gewicht van
de lading in de bagageruimte.
Bij inschakeling van de koplampen wordt
de hoek van de koplampen automatisch
afgesteld.
Dagverlichting
In bepaalde landen is het vereist dat
rijdende voertuigen overdag met
ingeschakelde verlichting (dagverlichting)
rijden.
De dagverlichting gaat automatisch
branden wanneer de auto begint te rijden.
Deze worden uitgeschakeld wanneer
de handrem aangetrokken wordt of de
keuzehendel in stand P gezet wordt
(voertuig met automatische transmissie).
OPMERKING
(Behalve landen waar dit bij de wet
verboden is)
De dagverlichting kan buiten werking
gesteld worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-11 .
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page 208 of 615

4–64
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
*Bepaalde modellen.
Achtermistlicht *
Het achtermistlicht kan worden gebruikt
wanneer het contact op ON staat.
Het achtermistlicht zorgt er voor dat uw
auto beter gezien wordt.
Voor het inschakelen van het
achtermistlicht dienen de koplampen
ingeschakeld te zijn.
Voor het inschakelen van het
achtermistlicht, de mistlichtschakelaar
naar de stand
draaien (de
mistlichtschakelaar keert automatisch naar
zijn oorspronkelijke stand terug).
Mistlichtschakelaar
Het achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat branden wanneer
het achtermistlicht is ingeschakeld.
Voor het uitschakelen van het
achtermistlicht, een van onderstaande
stappen uitvoeren:
 


 Draai de mistlichtschakelaar nogmaals
naar de stand
(de mistlichtschakelaar
keert automatisch naar zijn
oorspronkelijke stand terug).
 


 Draai de koplampschakelaar naar de
stand
. Het achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat uit wanneer het
achtermistlicht wordt uitgeschakeld.
OPMERKING
(Met automatische
verlichtingsregeling)
Wanneer de koplampschakelaar in de
stand
staat en de koplampen,
buitenverlichting en
instrumentenpaneelverlichting branden,
gaat het achtermistlicht branden
wanneer de achtermistlichtschakelaar
wordt aangezet.
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page 209 of 615

4–65
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Richtingaanwijzers
en signalen voor
rijbaanverandering
Voor gebruik van de richtingaanwijzer en
het signaal voor rijbaanverandering moet
het contact op ON staan.
Richtingaanwijzers
Beweeg de richtingaanwijzerhendel naar
beneden (voor een bocht naar links) of
naar boven (voor een bocht naar rechts)
tot aan de stopstand. Na het nemen van
de bocht worden de richtingaanwijzers
automatisch uitgeschakeld.
Als de indikator na het nemen van de
bocht blijft knipperen, dient u de hendel
met de hand in de uitgangspositie terug te
zetten.
Bocht naar rechts
Bocht naar links Verandering naar
rechter rijbaan
Verandering naar
linker rijbaanUIT
De richtingaanwijzerindikators (groen)
in de instrumentengroep gaan knipperen
overeenkomstig de bediening van de
richtingaanwijzerhendel en laten zien welk
signaal in werking is.
OPMERKING
  Als een indikatielampje constant
blijft branden zonder te knipperen of
als het lampje abnormaal knippert,
bestaat de kans dat de gloeilamp
van een van de richtingaanwijzers
doorgebrand is.
  Een gebruikersfunctie is
beschikbaar voor het wijzigen
van het geluidsvolume van de
richtingaanwijzerindikator. (pagina
9-11 )
Signalen voor rijbaanverandering
Beweeg de hendel halverwege in de
richting van de rijbaanverandering —
totdat de indikator gaat knipperen— en
houd de hendel daar vast. Wanneer
u de hendel loslaat, zal deze naar de
uitgangspositie terugkeren.
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page 210 of 615

4–66
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Drie-knipperingen
richtingaanwijzer
Nadat de richtingaanwijzerhendel is
losgelaten knippert de richtingaanwijzer
driemaal. De werking kan geannuleerd
worden door de hendel in de
tegenovergestelde richting waarin deze
werd bediend te bewegen.
OPMERKING
De functie van de drie-knipperingen
richtingaanwijzer kan overgeschakeld
worden naar geactiveerd/niet-
geactiveerd met gebruik van de
gebruikersinstellingenfunctie.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-11 .
Voorruitenwissers en
ruitensproeier
Voor gebruik van de ruitenwissers moet
het contact op ON staan.
WAARSCHUWING
Gebruik steeds gewoon water of
ruitensproeiervloeistof in het reservoir:
Gebruik van radiateur-antivries
in plaats van sproeiervloeistof is
gevaarlijk. Als dit op de voorruit
gesproeid wordt, zal de voorruit
hierdoor verontreinigd worden en uw
uitzicht belemmerd worden. Dit kan
een ongeluk tot gevolg hebben.
Gebruik uitsluitend
ruitensproeiervloeistof gemengd
met anti-vries bescherming bij
temperaturen onder het vriespunt:
Het gebruik van ruitensproeiervloeistof
zonder anti-vries bescherming bij
temperaturen onder het vriespunt
is gevaarlijk, aangezien dit op de
voorruit kan bevriezen en uw uitzicht
kan belemmeren waardoor een
ongeluk veroorzaakt kan worden.
Zorg er bovendien voor dat de voorruit
voldoende is opgewarmd met behulp
van de voorruitontwaseming alvorens
ruitensproeiervloeistof te sproeien.
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page:   < prev 1-10 ... 161-170 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 ... 620 next >