sensor MAZDA MODEL MX-5 2015 Handleiding (in Dutch)

Page 202 of 615

4–58
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Met automatische verlichtingsregeling
Schakelaarstand
Contactstand ON ACC
of OFF ON ACC
of OFF ON ACC
of OFF ON ACC
of OFF
Koplampen Uit Uit
Automatisch *1 Uit Uit Uit Aan Uit
Dagverlichting Aan Uit
Automatisch *1 Uit Uit Uit Uit Uit
Achterlichten
Positielampen
Kentekenplaatlampen
Instrumentenpaneelverlichting Uit Uit
Automatisch *1 Aan *2 /
Uit*3 Aan Aan Aan Aan *4
*1 De koplampen en overige verlichting worden automatisch ingeschakeld afhankelijk van de helderheid van de
omgeving zoals afgetast door de sensor.
*2 Wanneer de verlichting is ingeschakeld, zal deze blijven branden ook als het contact in een andere stand dan ON
wordt gezet.
Als de verlichting brandt en het bestuurdersportier wordt geopend of 30 sec. zijn verstreken, wordt de
verlichting uitgeschakeld.
*3 Wanneer het contact in een andere stand dan ON wordt gezet, gaat ook als de verlichtingsschakelaar op
wordt gezet, de verlichting niet branden.
*4 Als de verlichting brandt en het bestuurdersportier wordt geopend of 30 sec. zijn verstreken, wordt de
verlichting uitgeschakeld.
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page 203 of 615

4–59
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Automatische verlichtingsregeling
Wanneer de koplampschakelaar in de stand
staat en het contact op ON gezet is, tast de
lichtsensor de lichtheid of donkerte van de omgeving af en schakelt deze automatisch de
koplampen, andere buitenverlichting en de instrumentenpaneelverlichting in of uit (zie
bovenstaande tabel).
OPGELET
  De lichtsensor niet afdekken door een sticker of een label op de voorruit te plakken.
Anders zal de lichtsensor niet correct functioneren.

  De lichtsensor functioneert ook als een regensensor voor de automatische
ruitenwisserregeling. Houd handen en ruitenkrabbers uit de buurt van de voorruit
wanneer de ruitenwisserhendel in de stand
staat en het contact op ON gezet is,
aangezien vingers beklemd kunnen raken of de ruitenwissers en wisserbladen
beschadigd kunnen worden wanneer de ruitenwissers automatisch in werking gesteld
worden. Als u de voorruit gaat reinigen, er op letten dat de ruitenwissers volledig zijn
uitgeschakeld — dit is vooral belangrijk bij het verwijderen van ijs en sneeuw —
wanneer het bijzonder verleidelijk is om de motor te laten draaien.
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page 204 of 615

4–60
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
OPMERKING
  De koplampen, overige buitenverlichting en instrumentenpaneelverlichting gaan
mogelijk niet onmiddellijk uit in het geval de omgeving ineens helder verlicht wordt,
aangezien de lichtsensor bepaalt dat het avond is als de omgeving gedurende enkele
minuten continu donker is, zoals bijvoorbeeld in lange tunnels, bij fi les in tunnels of in
parkeergarages.
 In dit geval wordt de verlichting uitgeschakeld als de verlichtingsschakelaar naar de
stand
gedraaid wordt.
  Wanneer de koplampschakelaar in de stand staat en het contact op ACC gezet
wordt of uitgezet wordt, zullen de koplampen, de overige buitenverlichting en de
instrumentenpaneelverlichting uitgeschakeld worden.
  De instrumentenpaneelverlichting kan afgesteld worden door het draaien van de knop
in de instrumentengroep. Ook kan de dag/nachtstand veranderd worden door de knop
te draaien totdat er een pieptoon gegeven wordt. Afstellen van de helderheid van de
instrumentenpaneelverlichting: Zie Instrumentenpaneelverlichting op pagina 4-28.
  De gevoeligheid van de AUTO lampen kan gewijzigd worden door een offi ciële
Mazda reparateur. Zie Gebruikersinstellingen op pagina 9-11 .
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page 212 of 615

4–68
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Met automatische ruitenwisserregeling
Schakelaarstand
Bediening van de
ruitenwissers
Nr. Type A Type B
Werking bij
omhoogtrekken van de
hendel
Stop
Automatische regeling
Lage snelheid
Hoge snelheid
Automatische ruitenwisserregeling
Wanneer de ruitenwisserhendel in de stand
staat, tast de regensensor de
hoeveelheid regenval op de voorruit af en
schakelt deze de ruitenwissers automatisch
in of uit (uit—interval—lage snelheid—
hoge snelheid).
De gevoeligheid van de regensensor kan
afgesteld worden door de schakelaar op de
ruitenwisserhendel te draaien.
De schakelaar vanuit de middenpositie
(normaal) omlaag draaien voor een hogere
gevoeligheid (snellere respons) of de
schakelaar omhoog draaien voor minder
gevoeligheid (langzamere respons).
Hogere
gevoeligheid
Minder
gevoeligheid
Schakelaar
Middenpositie
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page 213 of 615

4–69
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
OPGELET
  De regensensor niet afdekken
door een sticker of een label op de
voorruit te plakken. Anders zal de
regensensor niet correct functioneren.
OPGELET
 

 Wanneer de ruitenwisserhendel in de
stand
staat en het contact op
ON wordt gezet, is het mogelijk dat
de ruitenwissers in de volgende
gevallen automatisch in beweging
gezet worden:
 


 Als de voorruit boven de
regensensor wordt aangeraakt of
met een doek wordt afgeveegd.
 


 Als vanaf de buitenzijde of
binnenzijde van de auto met een
hand of ander voorwerp tegen de
voorruit wordt gestoten.
  Houd handen en ruitenkrabbers uit de
buurt van de voorruit wanneer de
ruitenwisserhendel in de stand
staat en het contact op ON gezet is,
aangezien vingers beklemd kunnen
raken of de ruitenwissers en
wisserbladen beschadigd kunnen
worden wanneer de ruitenwissers
automatisch in werking gesteld
worden.
 Als u de voorruit gaat reinigen, er op
letten dat de ruitenwissers volledig
zijn uitgeschakeld (wanneer de kans
het grootst is dat de motor aan blijft)
—dit is vooral belangrijk bij het
verwijderen van ijs en sneeuw.
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page 214 of 615

4–70
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
OPMERKING
  Door de hendel van de automatische
ruitenwisser tijdens het rijden van de
stand
naar de stand over te
schakelen, worden de
voorruitenwissers eenmaal
geactiveerd, waarna ze zullen
functioneren overeenkomstig de
hoeveelheid regenval.
  Het is mogelijk dat de automatische
ruitenwisserregeling niet functioneert
wanneer de temperatuur van de
regensensor ongeveer -10 °C of lager
is, of ongeveer 85°C of hoger is.
  Als een waterafstotende laag op
de voorruit wordt aangebracht,
kan de regensensor de hoeveelheid
regenval niet correct aftasten en
bestaat de kans dat de automatische
ruitenwisserregeling niet juist
functioneert.
  Als vuil of vreemde bestanddelen
(zoals ijs of materie welke zout water
bevat) zich op de voorruit boven de
regensensor zijn gaan vasthechten
of als de voorruit met ijs bedekt
is, kan dit tot gevolg hebben dat
de ruitenwissers automatisch in
beweging gezet worden. Als echter
de ruitenwissers dit ijs, vuil of de
vreemde bestanddelen niet kunnen
verwijderen, zal de automatische
ruitenwisserregeling stoppen met
functioneren. Zet in dit geval de
ruitenwisserhendel in de stand
voor lage snelheid of hoge snelheid
voor handbedieningsregeling of
verwijder het ijs, vuil of de vreemde
bestanddelen met de hand om de
automatische ruitenwisserregeling te
herstellen.
OPMERKING
  Als u de automatische
ruitenwisserhendel in de stand
laat staan, kunnen de ruitenwissers
door het effect van sterke
lichtbronnen, elektromagnetische
golven of infrarood licht automatisch
in werking treden, omdat voor de
regensensor een optische sensor
wordt gebruikt. Het wordt
aanbevolen de automatische
ruitenwisserhendel in de stand
te
laten staan, behalve tijdens het rijden
bij regenachtig weer.
  De regelfuncties van de automatische
ruitenwisser kunnen uitgeschakeld
worden.
 Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-11 .
Voorruitensproeier
Voor het sproeien van sproeiervloeistof de
hendel naar u toe trekken en vasthouden.
Ruitensproeier UIT
OPMERKING
Als de ruitenwisserhendel in de stand
of interval/ stand staat, zullen
de ruitenwissers continu blijven
functioneren totdat u de hendel weer
loslaat.
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page 240 of 615

4–96
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
*Bepaalde modellen.
i-ACTIVSENSE *
i-ACTIVSENSE is een collectieve benaming voor een reeks geavanceerde beveiligings-
en rijondersteuningsystemen welke gebruik maken van een vooruitrijcamera (FSC) en
radarsensoren.
Aangezien elk van deze systemen hun beperkingen hebben, altijd voorzichtig rijden en niet
blindelings op deze systemen vertrouwen.
Hulpsystemen ter ondersteuning van de bestuurdersalertheid
Zichtbaarheid in het donker
Aanpasbaar voorverlichtingssysteem (AFS) ....................................................................... 4-98
Koplampregelsysteem (HBC) ............................................................................................. 4-99
Detectie aan linker/rechterzijde en achterzijde
Rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem (LDWS) ........................................................ 4-102
Dodehoekmonitorsysteem (BSM) .................................................................................... 4-108
Obstakeldetectie aan de achterzijde bij het wegrijden uit een parkeerplaats
Achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA) .................................................................... 4-116
Bestuurdershulpsysteem
Snelheidsregeling
Afstelbare snelheidsbegrenzer .......................................................................................... 4-120
Camera en Sensoren
Vooruitrijcamera (FSC)
De vooruitrijcamera (FSC) bepaalt de omstandigheden aan de voorzijde van de auto bij het
rijden in het donker en herkent rijbanen. De volgende systemen maken ook gebruik van de
vooruitrijcamera (FSC).
 


 Koplampregelsysteem (HBC)



 Rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem (LDWS)
De vooruitrijcamera (FSC) is ingebouwd aan de bovenzijde van de voorruit nabij de
achteruitkijkspiegel.
Zie Vooruitrijcamera (FSC) op pagina 4-126 .
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page 241 of 615

4–97
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Radarsensoren (achter)
De radarsensoren (achter) detecteren de radiogolven die door de radarsensoren worden
uitgezonden en op hun beurt weerkaatst worden door een voertuig dat van achteren nadert
of door een obstakel. De volgende systemen maken eveneens gebruik van de radarsensoren
(achter).
 


 Dodehoekmonitorsysteem (BSM)



 Achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA)
De radarsensoren (achter) zijn ingebouwd in de achterbumper, één aan de rechterzijde en
één aan de linkerzijde.
Zie Radarsensoren (Achter) op pagina 4-129 .
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page 253 of 615

4–109
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
  Het dodehoekmonitorsysteem (BSM) functioneert wanneer aan alle onderstaande
voorwaarden is voldaan:
 


 Het contact op ON wordt gezet.



 De dodehoekmonitor (BSM) schakelaar wordt ingedrukt en het dodehoekmonitor
(BSM) OFF indikatielampje in de instrumentengroep gaat uit.
 


 De rijsnelheid is ongeveer 30 km/h of hoger. 

 Het dodehoekmonitorsysteem (BSM) zal onder de volgende omstandigheden niet
functioneren.
 


 De rijsnelheid valt terug beneden ongeveer 25 km/h alhoewel het dodehoekmonitor
(BSM) OFF indikatielampje uit is.
 


 De versnellingshendel (handgeschakelde versnellingsbak)/keuzehendel
(automatische transmissie) wordt in de achteruitstand (R) gezet en de auto rijdt
achteruit.


 In de volgende gevallen gaat het dodehoekmonitor (BSM) OFF indikatielampje
branden en wordt de werking van het systeem stopgezet. Laat de auto zo spoedig
mogelijk door een offi ciële Mazda dealer inspecteren als het dodehoekmonitor (BSM)
OFF indikatielampje blijft branden.
 


 Er wordt een probleem in het systeem bespeurd, inclusief de dodehoekmonitor
(BSM) waarschuwingslampjes.
 


 Er is een grote afwijking ontstaan in de montagepositie van een radarsensor (achter).



 Er heeft zich een grote hoeveelheid sneeuw of ijs verzameld op de achterbumper
nabij een radarsensor (achter). Verwijder alle sneeuw, ijs of modder van de
achterbumper.
 


 Rijden gedurende langere perioden op met sneeuw bedekte wegen.



 De temperatuur in de buurt van de radarsensoren (achter) is buitengewoon hoog als
gevolg van het langdurig rijden op hellingen tijdens de zomer.
 


 De accuspanning is afgenomen.
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page 254 of 615

4–110
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
  Onder de volgende omstandigheden kunnen de radarsensoren (achter) geen grote
objecten bespeuren of kunnen deze moeilijk bespeurd worden.
 


 Er bevindt zich een voertuig in het opsporingsgebied aan de achterzijde
op een naastgelegen rijstrook aan de achterzijde, maar dit nadert niet.
Het dodehoekmonitorsysteem (BSM) beoordeelt de situatie op basis van
radardetectiegegevens.
 


 Er rijdt gedurende langere tijd een voertuig naast het uwe met nagenoeg dezelfde
snelheid.
 


 Voertuigen die naderen vanuit tegenovergestelde richting.



 Een voertuig op een naastgelegen rijstrook probeert uw auto te passeren.



 Er bevindt zich een voertuig op een naastgelegen rijstrook op een weg met
buitengewoon brede rijstroken. Het detectiegebied van de radarsensoren (achter) is
ingesteld op de breedte van snelwegen.


 In de volgende gevallen bestaat de kans dat de activering van de dodehoekmonitor
(BSM) waarschuwingslampjes en de waarschuwingszoemer niet of vertraagd
plaatsvindt.
 


 Een voertuig verandert van de huidige rijstrook naar een naastgelegen rijstrook twee
rijstroken verder.
 


 Rijden op steile hellingen.



 Rijden over de top van een heuvel of bergpas.



 Bij een kleine draaicirkel (maken van een scherpe bocht, afslaan op kruisingen).



 Wanneer er verschil is in hoogte tussen uw rijstrook en de naastgelegen rijstrook.



 Het systeem functioneert direct na het indrukken van de dodehoekmonitor (BSM)
schakelaar.
 
 Als de weg bijzonder smal is, is het mogelijk dat voertuigen twee rijstroken verder
bespeurd worden. Het detectiegebied van de radarsensoren (achter) is ingesteld
overeenkomstig de breedte van snelwegen.
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 70 next >