OPEL ADAM 2017.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 71 of 249

Opbergen69Verwijderen
Verwijder de vloerafdekplaat om bij
het pechhulpgereedschap te kunnen
komen en om gloeilampen van
achterlichten te kunnen vervangen:
● Til het achtergedeelte op en klap
het naar voren.
● Trek de afdekplaat naar achteren; door een geleider komtdeze iets omhoog.
● Haal de afdekplaat van de baga‐ geruimte.
Klap voor toegang tot de afdekking
laadruimte rechts, bijv. voor het
vervangen van een gloeilamp, de
rugleuning rechtsachter neer en trek
de gereedschapskist naast de
subwoofer eruit.
Vervangen van lampen 3 180.
Monteren ● Zet de eventueel weggenomen gereedschapskist weer terug.
● Plaats de vloerafdekplaat in de bagageruimte.● Duw de vloerafdekplaat lang‐zaam naar voren en zorg ervoor
dat de geleidepennen in de
bevestigingen van de bagage‐
ruimte schuiven en laat de vloer‐
afdekplaat zakken.
● Sluit de vloerafdekplaat door het bovengedeelte naar achteren te
klappen en zet deze vast met de
klittenbandbevestiging.
● Klap de rugleuningen achter omhoog.

Page 72 of 249

70OpbergenAlgemene tip9Waarschuwing
Berg omwille van de veiligheid alle
onderdelen in de bagageruimte op hun plek op en rijd altijd met geslo‐
ten afdekking laadruimte en, zo
mogelijk, met omhoog geklapte
rugleuningen.
Anders kunnen de inzittenden bij krachtig remmen, plotseling
afslaan of een ongeval letsel door
rondslingerende voorwerpen
oplopen.
Sjorogen
De sjorogen dienen om voorwerpen
vast te zetten, bijv. met spanbanden
of een bagagenet.
Gevarendriehoek
De gevarendriehoek wordt met elas‐
tische banden in de bagageruimte
onder de achterklep opgeborgen.
Als de auto is uitgevoerd met een
opbergvak in de bagageruimte,
verwijder dan het opbergvak om bij de
gevarendriehoek te kunnen komen
3 67.
Versie met subwooferbox
Til het achtergedeelte van de vloeraf‐
dekplaat op. Trek aan de handgreep
om de gevarendriehoek uit te nemen.
Vloerafdekking bagageruimte 3 68.

Page 73 of 249

Opbergen71Verbanddoos
Berg de verbanddoos in het opberg‐
vak in het zijpaneel bij de zitplaatsen
achterin op.
Dakdragersysteem
Dakdrager
Om veiligheidsredenen en ter vermij‐ ding van dakschade adviseren wij het voor uw auto goedgekeurde dakdra‐
gersysteem te gebruiken. Contact opnemen met uw werkplaats voor
meer informatie.
Gebruiksaanwijzing van het dakdra‐
gersysteem in acht nemen en dakdra‐ gersysteem verwijderen wanneer het
niet wordt gebruikt.
Dakdrager monteren
Gebruik een munt om de afdekking
vanaf elk bevestigingspunt te
openen.

Page 74 of 249

72OpbergenBeladingsinformatie
●Zware voorwerpen in de bagage‐
ruimte tegen de rugleuningen
leggen. Controleren of de rugleu‐
ningen naar behoren zijn
vergrendeld. Bij stapelbare voor‐
werpen de zwaarste voorwerpen
onderop leggen.
● Voorwerpen met spanbanden aan de sjorogen vastzetten 3 70.
● Gebruik de haak op de zijwand rechts van de bagageruimte voor
het ophangen van draagtassen.
Maximale belasting: 5 kg.
● Losse voorwerpen in de bagage‐
ruimte vastzetten om glijden
tegen te gaan.
● Bij het vervoeren van voorwer‐ pen in de bagageruimte mogen
de rugleuningen van de achter‐
bank niet schuin naar voren
geklapt zijn.
● Bagage niet boven de rugleunin‐ gen laten uitsteken.
● Leg niets op de bagageruimte- afdekking of op het instrumenten‐
paneel en dek de sensor boven op het instrumentenpaneel niet
af.
● De bagage mag de bediening van pedalen, handrem, schakel‐
hefboom en de bewegingsvrij‐
heid van de bestuurder niet
belemmeren. Geen losse voor‐
werpen in het interieur leggen.
● Niet met een geopende achter‐ klep rijden.9Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als datniet het geval is, kunnen voorwer‐
pen in het voertuig rondgeslingerd worden en letsel of schade aan delading of de auto veroorzaken.
● Het nuttig draagvermogen is het verschil tussen het maximaal
toelaatbare totaalgewicht van de
auto (zie typeplaatje 3 223) en
het EU-leeggewicht van de auto.
U berekent het nuttige draagver‐
mogen door de gegevens van uw auto in de tabel Gewichten voorin deze handleiding in te voeren.
Het EU-leeggewicht omvat ook
het gewicht van de bestuurder
(68 kg), de bagage (7 kg) en alle
vloeistoffen (brandstoftank voor
90% gevuld).
Extra uitrusting en accessoires verhogen het leeggewicht.
● Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de
auto en verslechtert het rijgedrag

Page 75 of 249

Opbergen73door het hogere zwaartepunt.
Lading gelijkmatig verdelen en
goed met spanbanden vastzet‐
ten. Bandenspanning en rijsnel‐
heid aan de beladingstoestand
aanpassen. Spanbanden regel‐
matig controleren en bijspannen.
Niet sneller rijden dan 120 km/u.
De toegestane daklast is 50 kg.
De dakbelasting is de som van het gewicht van het dakdrager‐
systeem en de lading.

Page 76 of 249

74Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................75
Stuurwielverstelling ...................75
Stuurbedieningsknoppen ...........75
Verwarmd stuurwiel ...................75
Claxon ....................................... 76
Wis-/wasinstallatie voorruit ........76
Wis-/wasinstallatie achterruit .....77
Buitentemperatuur .....................78
Klok ........................................... 79
Elektrische aansluitingen ...........81
Inductief opladen .......................81
Aansteker .................................. 82
Asbakken ................................... 82
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................82
Instrumentengroep ....................82
Snelheidsmeter ......................... 82
Kilometerteller ........................... 83
Dagteller .................................... 83
Toerenteller ............................... 83
Brandstofmeter .......................... 83
Brandstofkeuzeschakelaar ........84
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 84Service-display.......................... 84
Controlelampen ......................... 85
Richtingaanwijzer ......................88
Gordelverklikker ........................88
Airbag en gordelspanners .........89
Airbag-deactivering ...................89
Laadsysteem ............................. 89
Storingsindicatielamp ................90
Service-indicatie ........................90
Rem- en koppelingssysteem .....90
Pedaal intrappen .......................90
Antiblokkeersysteem (ABS) .......91
Opschakelen ............................. 91
Stuurbekrachtiging ....................91
Ultrasoonparkeerhulp ................91
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ..............91
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ....91
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 92
Motoroliedruk ............................. 92
Te laag brandstofpeil .................92
Startbeveiliging .......................... 93
Rijverlichting .............................. 93
Grootlicht ................................... 93
Mistachterlicht ........................... 93
Cruise control ............................ 93
Portier open ............................... 93Informatiedisplays........................93
Driver Information Center ..........93
Colour-Info-Display ....................99
Graphic-Info-Display ..................99
Boordinformatie ......................... 100
Geluidssignalen .......................102
Batterijspanning .......................103
Persoonlijke instellingen ............103
Telematicaservice ......................106
OnStar ..................................... 106

Page 77 of 249

Instrumenten en bedieningsorganen75Bedieningsorganen
Stuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
U kunt het infotainment-systeem, de
cruise control en een gekoppelde mobiele telefoon bedienen met de
knoppen op het stuurwiel.
Meer informatie staat in de handlei‐
ding van het infotainment-systeem.
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men 3 146.
Verwarmd stuurwiel
Druk op * om verwarming te active‐
ren. De activering wordt aangeduid
door de LED in de toets.

Page 78 of 249

76Instrumenten en bedieningsorganenDe gedeelten van het stuurwiel die
specifiek gemarkeerd zijn voor plaat‐
sing van de handen zijn sneller warm en worden warmer dan de overigegedeelten.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en tijdens een Autostop.
Stop-startsysteem 3 132.
Claxon
j indrukken.
Wis-/wasinstallatie voorruit
VoorruitwissersHI:snelLO:langzaamINT:intervalwissen
of
automatische wisfunctie met
regensensorOFF:uit
Hendel omlaag in stand 1x duwen om
wissers één slag te laten maken
wanneer de voorruitenwisser uitge‐
schakeld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit
bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbaar wisinterval
Wisserhendel in stand INT.
Draai aan het stelwiel om de wisfre‐
quentie in te stellen.

Page 79 of 249

Instrumenten en bedieningsorganen77Instelbare gevoeligheid van de
regensensor
Wisserhendel in stand INT.
Draai aan het stelwiel om de gevoe‐
ligheid van de regensensor in te stel‐
len.
De regensensor registreert de
hoeveelheid neerslag op de voorruit
en stuurt automatisch de wisfrequen‐ tie en de -snelheid aan.
Na 20 seconden zonder wisactiviteit
gaan de wisserarmen iets omlaag
naar de parkeerstand.
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit
gespoten en de ruitenwisser maakt een paar slagen.
Sproeiervloeistof 3 172
Wis-/wasinstallatie achterruit
Achterruitwisser
Druk de wipschakelaar in om de
achterruitwisser aan te zetten:
ON:continue werkingOFF:uitINT:onderbroken werking

Page 80 of 249

78Instrumenten en bedieningsorganenNiet inschakelen wanneer de achter‐
ruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Als de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐
len van de achteruitversnelling auto‐
matisch ingeschakeld.
U kunt deze functie in- of uitschakelen in het menu Instellingen op het
Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 103.
AchterruitsproeierHendel van u af duwen. Er wordt
sproeiervloeistof op de achterruit
gespoten en de ruitenwisser maakt
een paar slagen.
Sproeiervloeistof 3 172
Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt
onmiddellijk aangeduid, een stij‐
gende temperatuur met enige vertra‐
ging. Temperaturen onder 3 °C
verschijnen knipperend.
Illustratie toont Graphic-Info-Display.
Illustratie toont Colour-Info-Display.
Uplevel-display

Page:   < prev 1-10 ... 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 ... 250 next >