OPEL AMPERA 2014 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 131 of 211
Rijden en bediening129Achteruitkijkcamera9Waarschuwing
De achteruitkijkcamera toont geen
voetgangers, fietsers, dieren of
andere objecten buiten het zicht
van de camera, onder de bumper
of onder de auto.
Rijd niet achteruit op alleen het scherm van de achteruitkijkca‐
mera, met name niet bij langer en
sneller achteruitrijden of bij moge‐
lijk kruisend verkeer. De schijn‐
bare afstanden kunnen afwijken
van de werkelijke afstanden.
Bij onvoorzichtig achteruit rijden
kunt u letsel, dodelijke ongevallen
of schade aan de auto veroorza‐
ken. Controleer vóór het achteruit‐ rijden altijd fysiek aan de voor- en
achterkant van de auto.
Het achteruitkijkcamerasysteem kan
de bestuurder bij het achteruitrijden
helpen door een beeld van de zone
achter de auto te tonen.
Werking van het systeem
Bij het inschakelen van R verschijnt
de zone achter de auto op het Colour- Info-Display met het bericht
Controleer omgeving voor veiligheid .
Het vorige scherm verschijnt gedu‐
rende ong. 10 seconden na het uit‐
schakelen van R.
Ga als volgt te werk om het vorige
scherm sneller te bekijken:
■ Druk op een toets op het Infotain‐ mentsysteem.
■ Schakel P in.
■ Ga naar een snelheid van 8 km/u.
Activeren en deactiveren Achteruitkijkcamerasysteem in- of uit‐
schakelen:
1. Schakel P in.
2. Druk op de toets CONFIG op het
instrumentenpaneel.
3. Selecteer Display.
4. Selecteer Camera. Als er naast
de camera een vinkje verschijnt,
is het achteruitkijkcamerasys‐
teem aan.Symbolen
Het navigatiesysteem kan bij gebruik
van de achteruitkijkcamera een func‐
tie hebben met symbolen voor de be‐
stuurder op het navigatiescherm.
Deactiveer de ultrasoonparkeerhulp
niet om de waarschuwingssymbolen
te gebruiken. Er kan een foutmelding
verschijnen als de ultrasoonparkeer‐
hulp gedeactiveerd is en de symbolen ingeschakeld zijn.
Bij het detecteren van een object door de ultrasoonparkeerhulp verschijnen
de symbolen en kunnen deze uitein‐
delijk een door het navigatiescherm getoond object bedekken.
Schakel de symbolen als volgt in of
uit:
1. Schakel P in.
2. Druk op de toets CONFIG op het
instrumentenpaneel.
3. Selecteer Display.
4. Selecteer Symbolen. Als er naast
Symbolen een vinkje staat, ver‐
schijnen er symbolen.
Page 132 of 211
130Rijden en bediening
Plaats van de
achteruitkijkcamera
De achteruitkijkcamera bevindt zich
boven de kentekenplaat.
De door de camera weergegeven
zone is beperkt.
De camera toont geen objecten die
zich dichtbij een van de hoeken of on‐
der de bumper bevinden en het beeld kan afhankelijk van de richting van de
auto of de staat van het wegdek va‐
riëren. Weergegeven beelden kun‐
nen verder of dichterbij zijn dan dat ze
lijken te zijn.
Minder goed werken
Het achteruitkijkcamerasysteem kan
minder goed werken of wellicht een minder goed beeld geven als:
■ Het donker is.
■ De zon of de straal van koplampen
rechtstreeks op de lens van de ca‐
mera valt.
■ Er is ijs, sneeuw, modder of iets an‐
ders aangekoekt op de lens van de
camera. Reinig de lens, spoel deze
met water en veeg deze met een
zachte doek af.
Raadpleeg een werkplaats als er een
ander probleem is of als het probleem aanhoudt.
Verkeersbordherkenning Werking
Het verkeersbordherkenningssys‐ teem herkent bepaalde borden met
de frontcamera en toont deze op het
Driver Information Center (DIC) 3 80.Maximumsnelheidsborden verschij‐
nen op het DIC totdat het volgende
maximumsnelheidsbord wordt gede‐
tecteerd of totdat de systeemtijd hier‐ voor verstreken is.
Er verschijnt een uitroepteken als het systeem een bord detecteert dat het
niet herkent.
’s Nachts is het systeem actief tot een
snelheid van 160 km/u.
Lane Departure Warning9 Waarschuwing
Het Lane Departure Warning-sys‐
teem helpt de auto bij het op de
rijstrook blijven. Het stuurt de auto
niet.
Het Lane Departure Warning-sys‐
teem laat wellicht niet voldoende
tijd voor het vermijden van een
botsing, detecteert wellicht geen
rijstroomarkeringen en waar‐
schuwt daarom wellicht niet bij het overschrijden ervan. Als het Lane
Departure Warning-systeem
Page 133 of 211
Rijden en bediening131slechts rijstrookmarkeringen aan
één kant van de weg detecteert,
waarschuwt het alleen bij het over‐ schrijden ervan aan de betref‐
fende kant.
Houd uw aandacht altijd op de
weg en blijf goed op uw rijstrook.
Houd de voorruit altijd schoon en
gebruik het Lane Departure War‐
ning-systeem niet in slecht weer.
De Lane Departure Warning helpt bij het voorkomen van botsingen als ge‐
volg van onbedoeld verlaten van de
rijstrook. Het systeem kan een waar‐
schuwing afgeven als de auto zonder
gebruik van de richtingaanwijzer een
gedetecteerde strookmarkering over‐
schrijdt. De Lane Departure Warning
gebruikt een camerasensor voor het
detecteren van de rijstrookmarkerin‐
gen.
Wanneer de auto een gedetecteerde
rijstrookmarkering overschrijdt, gaat
het Lane Departure Warning-lampje
knipperen en klinken er links of rechts
drie pieptonen, afhankelijk van de
richting waarin de rijstrook is over‐
schreden. De Lane Departure War‐
ning waarschuwt niet als de richting‐
aanwijzer werkt of bij het maken van
een bruuske manoeuvre.
De camerasensor bevindt zich vóór
de achteruitkijkspiegel op de voorruit.
U schakelt het Lane Departure War‐
ning-systeem met de toets
LANE DEPART ) in en uit. Wanneer
het Lane Departure Warning-sys‐
teem ingeschakeld is, brandt contro‐
lelamp ) op de toets.
) verschijnt groen als het systeem
links of rechts een rijstrookmarkering
detecteert. Wanneer het systeem een
onbedoelde verandering van rijstrook
herkent, dan wordt de controle‐
lamp ) geel en knippert deze. Tege‐
lijkertijd hoort u een geluidssignaal.
Zie Volume geluidssignaal voor het
aanpassen van het volume van het
geluidssignaal 3 85.
Na het starten van de auto licht ) kort
op.
Het systeem werkt alleen bij snelhe‐
den hoger dan 56 km/u en wanneer wegbelijning aanwezig is.
Storing
Het Lane Departure Warning werkt
wellicht niet goed en ) verschijnt wel‐
licht niet als:
■ De rijstroomarkeringen op de weg niet worden gedetecteerd.
■ De camerasensor door vuil, sneeuw of ijs geblokkeerd is.
■ De voorruit is beschadigd.
■ Het zicht door het weer slecht is.
Dit behoort bij de normale werking
van het systeem, de auto behoeft
geen onderhoud. Reinig de voorruit
vóór de camerasensor.
Page 134 of 211
132Rijden en bediening
In bochten, op snelwegafritten of in
heuvelachtig terrein detecteert het
systeem rijstrookmarkeringen wel‐
licht niet.
Raadpleeg een werkplaats als er een ander probleem is of als het probleem
aanhoudt.9 Waarschuwing
Als de camerasensor door vuil,
sneeuw of ijs geblokkeerd is, of als
de koplampen niet schoon of goed
gericht zijn, of als de voorruit vuil
of beschadigd is, detecteert het
systeem wellicht de rijstroken niet.
In deze situaties voorkomt het
Lane Departure Warning-systeem wellicht geen botsing. Houd de
koplampen schoon en goed ge‐
richt en de voorruit schoon.
De waarschuwingen kunnen soms
ontstaan door plekken in het asfalt,
schaduwen, scheuren of andere on‐
volkomenheden in het wegdek. Dit
behoort bij de normale werking van
het systeem; de auto behoeft geen
onderhoud.
Berichten Lane Departure
Warning-systeem
Eventueel kunnen er op het Driver In‐ formation Center (DIC) berichten met
informatie over het Lane Departure
Warning-systeem verschijnen.Opladen
Deze paragraaf licht het opladen van
de hoogspanningsaccu van de auto
toe. Laat de auto niet langdurig op
plekken met externe temperaturen
staan zonder te rijden of zonder deze op het stopcontact aan te sluiten.
Bij temperaturen van minder dan
-25 °C moet de auto op het stopcon‐
tact aangesloten blijven om goed te
kunnen werken en opdat de hoog‐
spanningsaccu zo lang mogelijk mee‐
gaat.
Bij temperaturen van minder dan
0 °C of meer dan 32 °C raden wij ech‐ ter aan de auto op het stopcontact
aan te sluiten.
Door het oplaadsysteem kunnen er ventilatoren en pompen gaan werken
waardoor er bij het uitschakelen ge‐
luiden uit de auto klinken. Ook kan de bij het opladen gebruikte elektrische
apparatuur klikkende geluiden ma‐
ken.
Als de oplaadkabel in de auto steekt,
kunt u niet rijden.
Page 135 of 211
Rijden en bediening133
Oplaadmodus selecterenDruk op 8 totdat Opladen ver‐
schijnt.
Er zijn drie modi voor programmeer‐
baar opladen.
Druk vanuit het statusscherm oplaad‐
modus op Selecteer laadmodus .
Selecteer een optie:
■ Onmiddellijk bij aansluiting
■ Vertraagd op basis van starttijd
■ Vertraagd op basis van
elektr.tarieven en starttijd
Status oplaadmodus
Onmiddellijk:
De auto begint met opladen zodra
deze op een stopcontact aangesloten
is.
Vertraagd (starttijd):
De auto schat de begintijd van het op‐ laden met het oog op de geprogram‐
meerde vertrektijd voor de huidige
dag van de week. Het opladen begint
op de begintijd en is op de vertrektijd
alleen voltooid als er na het aanslui‐
ten van de oplaadkabel voldoende tijd
is.
Vertraagd (tarief en starttijd):
De auto schat de begintijd van het op‐ laden met het oog op het stroomta‐
riefschema, het voorkeursstroomta‐
rief en de geprogrammeerde vertrek‐
tijd voor de huidige dag van de week.
De auto laadt gedurende de nacht‐
stroomtijden zodanig op dat de accu
op de vertrektijd volledig opgeladen is. Vraag voor deze modus bij uw
elektriciteitsleverancier om informatie
over de stroomtarieven op het op‐
laadpunt.
Page 136 of 211
134Rijden en bediening
Vertrektijd invoeren
Druk op het scherm Status ver‐
traagde oplaadmodus op Bewerken
om de vertrektijd voor elke dag van de week te wijzigen.
1. Druk op de dag op deze te wijzi‐ gen.
2. Druk op + of − om de uren en mi‐
nuten te wijzigen.
3. Druk op Terug om wijzigingen op
te slaan en terug naar het vorige
menu te gaan.
Oplaadniveau selecteren Het oplaadniveau kan op het Colour-
Info-Display worden geselecteerd.
Druk op 8 totdat Opladen ver‐
schijnt.
Met de instelling Selecteer voorkeur
voor laadniveau kan de klant het op‐
laadniveau van de auto zodanig se‐
lecteren dat het overeenkomt met de capaciteit van het oplaadpunt. Bij hetgebruik van een draagbare oplaadka‐
bel begrenst de instelling Selecteer
voorkeur voor laadniveau de elektri‐
sche stroom. Bij het gebruik van een
oplaadstation heeft deze functie geen
gevolgen voor het opladen. Als de
auto na het aansluiten van de stekker tekens stopt met opladen of als een
circuitonderbreker steeds blijft sprin‐
gen, kan het selecteren van een lager voorkeursoplaadniveau het probleem
verhelpen.Het voorkeursoplaadniveau moet zo‐
danig worden geconfigureerd dat het
overeenkomt met de nominale
stroomsterkte van het stopcontact waarop de oplaadkabel aangeslotenis. De instellingen voor het voorkeur‐
soplaadniveau zijn:
■ Maximaal - 10 Amps: Beperkt de
wisselstroomsterkte tot 10 A
■ Verminderd - 6 Amps: Beperkt de
wisselstroomsterkte tot 6 A9 Waarschuwing
Als de capaciteit van het elektri‐
sche circuit of het stopcontact on‐
bekend is, gebruik dan alleen het
laagste oplaadniveau totdat de ca‐
paciteit van het circuit door een
deskundige monteur is vastge‐
steld. Bij een oplaadniveau dat de capaciteit van het elektrische cir‐
cuit of het stopcontact te boven
gaat, is er kans op brand of schade
aan het elektrische circuit.
Page 137 of 211
Rijden en bediening135
Bij gebruik van een 220 V wissel‐
stroomstopcontact duurt het ong.
6 uur om de auto met de wissel‐
stroominstelling van 10 A op te laden of 11 uur met de wisselstroominstel‐
ling van 6 A. Bij gebruik van een
220 V oplaadstation met een stroom‐
sterkte van 16 A wisselstroom duurt
het opladen van de auto ong. 4 uur.
De oplaadtijden variëren met de bui‐
tentemperatuur.
De precieze stroomsterkteniveaus
voor een bepaalde regio kunnen af‐
wijken van de in deze handleiding
vermelde waarden. Controleer de
auto op beschikbare niveaus.
Pas de instelling Selecteer voorkeur
voor laadniveau vóór het opladen van
de auto aan.
De instelling voor Voorkeursoplaad‐
niveau kan te allen tijde worden ge‐ bruikt zo lang als het Colour-Info-Dis‐ play werkt.
Oplaadtarief selecteren Druk op het scherm Vertraagd tarief
en Status oplaadmodus vertrektijd op
Bewerken .
Selecteer één van de volgende op‐
ties:
■ Zomertariefschema elektriciteit
bewerken /Wintertariefschema
elektriciteit bewerken /Jaartarief‐
schema elektriciteit bewerken
■ Bewerk vertrektijden
■ Selecteer voorkeur laadtarief
Voorkeursoplaadtarief selecteren
Druk vanuit het scherm vertrektijd en
tarief informatie op Selecteer
voorkeur laadtarief .Druk op één van de volgende opties
voor Selecteer voorkeur laadtarief :
■ Opladen tijdens piek-, middenpiek-
en daluren: De auto kan opladen
gedurende elke tarief periode om
de volgende geplande vertrektijd
na te komen. Echter, het systeem
laadt zodanig op dat de totale op‐ laadkosten zo laag mogelijk zijn.
■ Opladen tijdens middenpiek- en
daluren: De auto slaat uitsluitend
op tijdens daluren en/of minder
drukke piekuren en laadt zodanig
op dat de totale oplaadkosten zo
laag mogelijk zijn.
■ Opladen tijdens daluren: De auto
slaat uitsluitend tijdens daluren op.
Page 138 of 211
136Rijden en bediening
Stroomtarievenschema selecterenDe stroomtarieven kunnen afhanke‐
lijk van de tijd, de dag in de week en
het seizoen variëren.
Neem contact op met uw elektrici‐
teitsleverancier voor informatie over de tarieven in uw regio. Leg de be‐
gindata voor zomer en winter vast om
een zomer-/winterschema te kunnen
hanteren.
Druk vanuit het scherm vertrektijd en
tarief informatie op Selecteer schema
elektr.tarieven .U hebt de keus uit twee stroomtarie‐
venschema's: Zomer-/Winterschema
of Jaarschema . Ga als volgt te werk
om te bewerken:
1. Druk op Zomer-/Winterschema of
Jaarschema .
2. Bewerken indrukken.
Begindatum Zomer-/winterschema
invoeren
Druk vanuit het scherm Selecteer
schema elektr.tarieven op Zomer-/
Winterschema en op Bewerken .
1.ZomerStart indrukken.
2. Druk op + of − om de maand en
de dag voor het begin van de zo‐
mer in te stellen.
3. WinterStart indrukken.
4. Druk op + of − om de maand en
de dag voor het begin van de win‐ ter in te stellen.
5. Druk op Bewerk zomerschema of
Schema winter bewerken om het
dagschema voor stroomtarieven
te bewerken.
Stroomtarievenschema bewerken Druk vanuit het scherm Voer begin
datum zomer/winter in op Bewerk
zomerschema of Schema winter
bewerken .
Druk vanuit het scherm Selecteer
schema elektr.tarieven op
Jaarschema en daarna op Bewerken.
1. Druk op Weekdag of Weekend .
2. Druk naast de te wijzigen rij op Bewerken .
Page 139 of 211
Rijden en bediening137
◆ Weekdagen zijn maandag t/mvrijdag, hetzelfde tarieven‐
schema wordt gehanteerd.
◆ Weekenddagen zijn zaterdag en zondag, hetzelfde tarieven‐
schema wordt gehanteerd.
Stel de schema's voor zowel week‐
dagen als het weekend in. Het tarie‐
venschema geldt alleen voor een pe‐
riode van 24 uur, die om 0:00 begint en om 0:00 eindigt. Voor elke dag
kunnen vijf verschillende tarieven
worden ingevoerd, die niet allemaal hoeven worden gebruikt.
De eindtijden moeten elkaar opvol‐ gen. Als een eindtijd niet later dan een begintijd is, verschijnt er een foutmel‐ding. Volg de instructies van deze
melding.
Eindtijd stroomtarief bewerken
Druk op het betreffende schema
stroomtarieven naast de te wijzigen rij
op Bewerken .
1. Druk op + of − om de tijd aan te
passen.
2. Druk op Piek, Middenpiek of Dal
om het stroomtarief te selecteren.
3. Druk op Terug om wijzigingen op
te slaan.
U kunt alleen de eindtijd bewerken.
De begintijd wordt automatisch in de
tarieventabel ingevuld.
Stroomtarievenschema bekijken
Druk vanuit het scherm Selecteer
schema elektr.tarieven op Bekijk
zomerschema , Bekijk winterschema
of Bekijk jaarschema .Oplaadmodus tijdelijk negeren en
annuleren
Geprogrammeerde vertraagde op‐
laadmodi kunnen voor één oplaadcy‐
clus tijdelijk worden genegeerd voor
een onmiddellijke oplaadmodus. Ook
kan de volgende geplande vertrektijd
voor één oplaadcyclus tijdelijk wor‐
den genegeerd.
Ga als volgt te werk om een ver‐
traagde oplaadmodus vanuit de auto
tijdelijk te negeren en deze in onmid‐
dellijke oplaadmodus te wijzigen:
Page 140 of 211
138Rijden en bediening
1.Negeren indrukken.
2. Druk op Opladen meteen bij
aansluiten om de onmiddellijke
oplaadmodus tijdelijk te negeren.
De herziene tijd voor opladen voltooid verschijnt automatisch.
Druk op Annuleer tijdelijke
laadmodus om het tijdelijk negeren
en overgaan naar onmiddellijk te an‐
nuleren.
Ga als volgt te werk om vanuit de auto de volgende geplande vertrektijd tij‐
delijk te negeren:
1. Negeren indrukken.
2. Druk op de toets + of – om Vol‐
gende vertrektijd te wijzigen.
3. Druk op Bevestig vertrektijd om
Volgende geplande vertrektijd tij‐
delijk te negeren.
De herziene tijd voor opladen voltooid verschijnt automatisch in het scherm
voor de tijdelijke oplaadmodus.
De tijdelijke vertrektijd kan alleen wor‐ den aangepast voor dezelfde dag als
de oorspronkelijke volgende ge‐
plande vertrektijd. Ook accepteert de
auto geen tijdelijke vetrektijd die eer‐
der dan het huidige tijdstip op die dag is.
Annuleer het tijdelijk negeren van de
volgende vertrektijd door onderaan
het aanraakscherm voor de tijdelijke
oplaadmodus op Annuleer tijdelijke
vertrektijd te drukken.
Pop-up Opladen negeren /
onderbreken