OPEL AMPERA 2014 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2014, Model line: AMPERA, Model: OPEL AMPERA 2014Pages: 211, PDF Size: 5.16 MB
Page 91 of 211

Instrumenten en bedieningsorganen89
Met handzender vergrendelen,
ontgrendelen, starten
Selecteer Vergr., ontgr., start op
afstand en de volgende opties ver‐
schijnen:
■ Feedb. vergr. op afstand
■ Feedback ontgrendeling op afstand
■ Portier ontgrendelen op afstand
■ Waarsch. afst. bed. in auto
■ Passieve portierontgr.
■ Passieve portiervergr.
Feedb. vergr. op afstand
Na het activeren knippert de rijver‐
lichting bij het ontgrendelen van de
auto met de handzender.
Feedback ontgrendeling op afstand
Met deze instelling bepaalt u welke
portieren worden ontgrendeld als u
op de handzender op ( drukt.
De beschikbare opties zijn: ■ Alle portieren
■ Bestuurdersportier
Bij de optie Alle portieren worden alle
portieren ontgrendeld.Bij Bestuurdersportier wordt bij de
eerste druk op ( alleen het bestuur‐
dersportier ontgrendeld. Bij de
tweede druk op ( binnen
5 seconden na de vorige keer druk‐ ken worden alle portieren ontgren‐ deld.
Passieve portierontgr.
Met deze instelling bepaalt u welke
portieren worden ontgrendeld met de knop op de portierkruk buiten.
De beschikbare opties zijn: ■ Alle portieren
■ Bestuurdersportier
Passieve portiervergr.
Met deze instelling kunt u passief ver‐
grendelen in- of uitschakelen en het
type gegeven terugkoppelsignaal se‐
lecteren.
De beschikbare opties zijn: ■ Uit
■ Aan
■ Claxon bij passieve vergrendelingWaarsch. afst. bed. in auto
Na het activeren piept de claxon drie
keer snel achter elkaar wanneer de
handzender in de auto wordt gelaten.
Fabrieksinstellingen herstellen
Met deze instelling worden de per‐
soonlijke instellingen van de auto te‐
ruggezet op fabrieksinstellingen.
Page 92 of 211

90VerlichtingVerlichtingRijverlichting................................ 90
Binnenverlichting .........................93
Verlichtingsfuncties ......................95Rijverlichting
Lichtschakelaar
Draai aan het stelwiel:
AUTO=automatische verlichting: de
rijverlichting wordt automa‐
tisch in- en uitgeschakeld,
afhankelijk van het omge‐
vingslicht.m=activering of deactivering
van de automatische ver‐
lichting. Schakelaar keert
terug naar AUTO..8=zijmarkeringslichten9=dimlichtAchterlichten
De achterlichten branden samen met
het dimlicht en de zijmarkeringslich‐
ten.
Automatische verlichting
Bij het inschakelen van het contact
terwijl de motor draait, schakelt het
systeem in functie van het omge‐ vingslicht tussen het dagrijlicht en het
dimlicht.
Dagrijlicht
Het dagrijlicht maakt de auto overdag
beter zichtbaar.
Als het dagrijlicht werkt, worden de
achterlichten en de stadslichten uit‐
geschakeld.
Als het contact aan staat en de auto
stopt, kunt u de dagrijverlichting uit‐
schakelen door de schakelhefboom in P te zetten. Totdat u de schakel‐
hefboom uit P schakelt, blijft de dag‐
rijverlichting uit. Schakel het dimlicht
waar nodig te allen tijde in.
Page 93 of 211

Verlichting91
Let op
Dek de lichtsensor niet af, om te
voorkomen dat de AUTO-modus
niet goed werkt.
Automatische verlichting activeren
Bij weinig licht wordt het dimlicht in‐
geschakeld.
Ook worden na het activeren van de
voorruitenwissers het dimlicht, de
parkeerlichten en andere rijverlichting
ingeschakeld. De overgangstijd voor
het gaan branden van de lichten wis‐
selt met de snelheid van de ruitenwis‐
sers. Wanneer de ruitenwissers niet werken, gaat deze verlichting uit. Zet
de knop van de rijverlichting op m of
8 om deze functie te deactiveren.
Tunneldetectie
Bij het ingaan van een tunnel wordt
het dimlicht ingeschakeld.Grootlicht
Om van dimlicht naar grootlicht om te
schakelen, duwt u tegen de hendel
van de richtingaanwijzers.
Om het dimlicht in te schakelen, duwt
u nogmaals tegen de hendel of u trekt eraan.
Lichtsignaal
Trek aan de hendel van de richting‐ aanwijzers om een lichtsignaal te ge‐ ven.
Koplampverstelling
U kunt de lichtbundelhoogte aanpas‐
sen aan de belading om verblinding
te voorkomen: draai het kartelwiel‐
tje ? in de gewenste stand.
0=zitplaatsen voorin bezet1=alle zitplaatsen bezet2=alle zitplaatsen bezet en bagage
in de bagageruimte3=bestuurdersstoel bezet en ba‐
gage in de bagageruimte
Page 94 of 211

92VerlichtingAlarmknipperlichten
Bediening met toets ¨.
De alarmknipperlichten worden auto‐
matisch ingeschakeld wanneer de
airbags bij een ongeval in werking tre‐ den.
Richtingaanwijzershendel omhoog=rechter richting‐
aanwijzerhendel omlaag=linker richtingaan‐
wijzer
Als de hendel voorbij het weerstands‐
punt wordt geduwd, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld. Bij het terug‐ draaien van het stuurwiel gaat derichtingaanwijzer automatisch uit.
Om driemaal te knipperen, bijv. om
van rijstrook te wisselen, de hendel
tot tegen het weerstandspunt duwen
en loslaten.
Schakel de richtingaanwijzer hand‐
matig uit door de hendel in de oor‐
spronkelijke stand te zetten.
Controlelamp richtingaanwijzer 3 74.
Mistachterlicht
Draai de mistachterlichtband op de
hendel naar r en laat deze los om het
mistachterlicht in of uit te schakelen.
De band keert terug naar de oor‐
spronkelijke stand.
Elke keer bij het starten van de auto
wordt het mistachterlicht automatisch
op uit gezet.
Page 95 of 211

Verlichting93
Het mistachterlicht werkt alleen als dekoplampen en de zijmarkeringslich‐
ten aan zijn.
Parkeerlichten
Bij het uitschakelen van het contact
kunnen de parkeerlichten aan één
kant worden ingeschakeld:
1. Schakel de auto uit.
2. Richtingaanwijzerhendel volledig omhoog- (parkeerlichten rechts)
of omlaaghalen (parkeerlichten
links).
Bevestiging door een geluidssignaal
en de bijbehorende controlelamp van
de richtingaanwijzer.
De parkeerlichten blijven branden tot‐ dat het contact wordt ingeschakeld of
totdat de hendel van de richtingaan‐
wijzer weer naar de neutrale stand
gaat.Achteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer de ontsteking is ingescha‐
keld en de auto in de achteruitver‐
snelling staat.
Elektrische aandrijving 3 114.
Beslagen lampglazen De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij he‐
vige regen of na een wasbeurt korte
tijd beslaan. De condens verdwijnt na
korte tijd vanzelf, om dit te versnellen het dimlicht inschakelen.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
■ Instrumentenpaneeldisplay
■ Infotainmentdisplay
■ Verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Draai het kartelwiel A omhoog of om‐
laag om de lampen helderder te zet‐
ten of te dimmen.
Page 96 of 211

94VerlichtingPlafondverlichting
Activeren door de volgende toetsen in
te drukken:
w=automatisch in- en uitschakelenu=aanv=uit
Leeslampen
Er zijn leeslampen voor en achter.
De leeslampen werken met s en t
voor de betreffende lamp.
Leeslampen voor
De leeslampen voor zitten in de dak‐
console.
Leeslampen achteraan
De leeslampen achter zitten in de
dakhemel.
Page 97 of 211

Verlichting95Verlichtingsfuncties
Instapverlichting
Bij het indrukken van ( op de hand‐
zender gaan het dimlicht en de bin‐ nenverlichting kort branden.
Bij het indrukken van de toets m do‐
ven de lichten meteen of automatisch na een korte tijd.
Uitstapverlichting
U schakelt het dimlicht en het achter‐
uitrijlicht als volgt in:
1. Ontsteking uitschakelen.
2. Open het bestuurdersportier. 3. Trek kort aan de hendel van de richtingaanwijzer en laat deze los.
Soms gaat er bij het uitschakelen van
het contact binnenverlichting bran‐
den. De rijverlichting en de binnen‐
verlichting blijven na het sluiten van
het portier korte tijd branden en gaan dan uit.
Activeren, deactiveren en duur van
deze functie kunnen worden gewij‐
zigd op het Colour-Info-Display.Persoonlijke instellingen 3 85.
Ontlaadbeveiliging accu
De accuspaarstand is bedoeld ter be‐
scherming van de 12 V-accu van de
auto.
Als er nog interieurverlichting brandt
en het contact wordt uitgeschakeld,
schakelt het accubeschermingssys‐
teem de verlichting na ong.
10 minuten automatisch uit.
Als de rijverlichting aan is, gaat deze
bij het uitschakelen van het contact uit. Bij het inschakelen van de zijmar‐ keringslichten als het contact wordt
uitgeschakeld, blijven de zijmarke‐
ringslichten branden totdat ze hand‐
matig worden uitgeschakeld.
Page 98 of 211

96KlimaatregelingKlimaatregelingKlimaatregelsystemen.................96
Luchtroosters ............................. 103
Onderhoud ................................. 104Klimaatregelsystemen
Automatisch geregelde
airconditioning
Let op
Dek de sensor op het instrumenten‐ paneel niet af, om te voorkomen dat
de automatisch geregelde aircondi‐
tioning niet goed werkt.
Aanraakscherm klimaatregeling
U bedient de klimaatmodus, de ven‐
tilator, de luchttoevoer, de recirculatie en de automatische verwarmde stoel
met de toets CLIMATE op het instru‐
mentenbord en op basis van de infor‐
matie op het Colour-Info-Display.
Bediening klimaatmodus
U kunt drie verschillende klimaatmodi selecteren. Deze instellingen passen
de gevolgen van een werkende kli‐
maatregeling voor de elektrische ac‐
tieradius of het brandstofverbruik van
de auto aan.
Page 99 of 211

Klimaatregeling97
Selecteer als volgt een klimaatmo‐
dus:
1. Druk op CLIMATE op het instru‐
mentenpaneel.
2. Druk op het aanraakscherm op de
betreffende klimaatmodusknop.
De klimaatmodus licht op.
Klimaatmodi
MIN a-modus
De airco en de elektrische verwar‐
ming worden uitgeschakeld. Zo lang
als V niet geselecteerd is, hebben
de instellingen voor de klimaatrege‐
ling wellicht geen merkbare gevolgen
voor de elektrische actieradius en het
brandstofverbruik van de auto.
In de MIN a -modus is het verklik‐
kerlichtje AUTO uit. Bij de optie
AUTO in de modus Min a verandert
de modus in ECO a of MAX a .
In de modus MIN a kan de aircon‐
ditioning bij het afkoelen van de hoog‐ spanningsaccu automatisch inscha‐
kelen. De klimaatregeling kan koude
lucht uitblazen. Dit is normaal. Om te
voorkomen dat er koude lucht in hetinterieur wordt geblazen, schakelt u
de ventilatorregeling uit en selecteert
u de ventilatiemodus en de handma‐
tige recirculatiemodus. Sluit de venti‐
latieopeningen.
Na het activeren van automatisch
ontwasemen in de modus MIN a
kunnen bij een hoge vochtigheids‐
graad de airco en de elektrische ver‐
warming inschakelen.
Persoonlijke instellingen 3 85.
Bij de optie V kan ook de airco wer‐
ken.
ECO a-modus
De airco en de elektrische verwar‐
ming worden zodanig geregeld dat
het comfort en het brandstofverbruik
in balans zijn.
Zo lang als V niet is geselecteerd,
neemt de elektrische actieradius of
het brandstofverbruik van de auto
minder af dan in de modus MAX a ,
maar is het comfort bescheiden.MAX a-modus
De functies airco en elektrische ver‐ warming worden zodanig geregeld
dat het comfort op basis van de ge‐
selecteerde temperatuurinstelling op‐
timaal is. In deze modus neemt de elektrische actieradius of het brand‐
stofverbruik af op basis van de ver‐
eiste hoeveelheid energie voor de
beste comfortniveaus.
Vermogensmeter
klimaatregeling
Bij het wijzigen van de klimaatmodus
toont de vermogensmeter van de kli‐
maatregeling de gevolgen van de ver‐ anderingen voor het energieverbruik.
Hoe hoger de waarde, hoe meer
energie er wordt gebruikt.
Page 100 of 211

98Klimaatregeling
Statuslampje airco / verwarming
De statuslamp airco / verwarming ver‐
schijnt als de airco of de elektrische
verwarming wordt gebruikt.
Airco / elektrische verwarming
Als ontwasemen gewenst is, kunnen
de airco en de elektrische verwar‐
ming in de modi ECO a of MAX
a tegelijk aan zijn.
In de modus MIN a brandt de sta‐
tuslamp airco en/of verwarming soms na het inschakelen van de functie Au‐tomatisch ontwasemen en een hoge
luchtvochtigheid.
Persoonlijke instellingen 3 85.
De airconditioning kan ook werken bij
de optie V, ongeacht de klimaatmo‐
dus.
Automatische bediening
Het systeem regelt automatisch de
ventilatorsnelheid, de luchttoevoer‐ modus en de recirculatie zodanig dat
de auto tot op de geselecteerde tem‐
peratuur wordt verwarmd of afge‐
koeld.
Het is ook mogelijk om drie ventila‐
torsnelheden in de Persoonlijke in‐
stellingen te programmeren.
Persoonlijke instellingen 3 85.
De controlelamp AUTO brandt als het
systeem volautomatisch werkt. Bij het bijstellen van de luchttoevoermodus,
de ventilatorsnelheid of de recircula‐
tie dooft de controlelmap AUTO en
verschijnen de geselecteerde instel‐
lingen.Voor automatische bediening:
1. AUTO indrukken.