OPEL ANTARA 2014.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 91 of 225
Instrumenten en bedieningsorganen89
Na het starten van de motor licht m
kort op. Werkplaats raadplegen als het niet oplicht.
Brandt
Elektrische handrem is aangetrokken
3 140.
Knippert Elektrische handrem is niet helemaal
aangetrokken of losgezet.
Schakel de ontsteking in, trap het
rempedaal in en probeer het systeem
te resetten door de elektrische hand‐
rem eerst los te zetten en daarna
weer aan te trekken.
Blijft m knipperen, rijd dan niet door
en roep de hulp van een werkplaats
in.
Elektrische handrem
defect j brandt geel.
Wanneer het contact is ingeschakeld: j brandt kort. Werkplaats raadplegen
als het niet oplicht.Brandt
De elektrische handrem werkt niet op‐ timaal 3 140.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Antiblokkeersysteem
(ABS) u brandt geel.
Het systeem is na het doven van het
controlelampje klaar voor gebruik.
Als het controlelampje niet oplicht
wanneer de ontsteking wordt inge‐
schakeld, blijft branden of onderweg
oplicht, is er een storing in het ABS-
systeem. Het remsysteem blijft wer‐
ken, maar dan zonder ABS-regeling.
Als controlelampje u onderweg sa‐
men met het controlelampje voor het
remsysteem R brandt, is er een ern‐
stige storing in het remsysteem. Sys‐ teem onmiddellijk door een werk‐
plaats laten controleren.
Antiblokkeersysteem 3 140.
Opschakelen [ brandt groen.
Voor zuinig rijden wordt opschakelen
aanbevolen.
Aandrijving op alle wielen B brandt of knippert geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld. Werkplaats raadple‐
gen als het niet oplicht.
Knippert kort bij een draaiendemotor
Het systeem is tijdelijk gedeactiveerd.
Knippert voortdurend bij een
draaiende motor Systeemstoring. Onmiddellijk hulp
van een werkplaats inroepen.
All-wheel drive 3 137.
Page 92 of 225
90Instrumenten en bedieningsorganenSysteem voor
gecontroleerde afdaling
u brandt geel en/of groen.
Bij het inschakelen van het contact
branden zowel het gele als het
groene controlelampje even.
Groen
Brandt als het systeem bedrijfsge‐
reed is.
Knippert onderweg als het systeem
actief is, na het indrukken van
knop u.
Geel
Knippert om aan te geven dat het sys‐
teem niet klaar is voor gebruik.
Brandt ter indicatie van een storing in het systeem.
Als het knippert of oplicht, moet het
frictiemateriaal afkoelen. Bij het rijden
zo weinig mogelijk remmen.
Systeem voor gecontroleerde afda‐
ling 3 143.Stuurbekrachtiging
2 brandt geel.
Wanneer het contact is ingeschakeld: 2 brandt kort. Als het niet brandt,
blijft branden of onderweg knippert is
er een storing in de gordelspanners of
het airbagsysteem. De hulp van een
werkplaats inroepen.
Stuurbekrachtiging 3 125.
Ultrasoonparkeerhulp r brandt geel.
Storing in het systeem
of
Storing door vervuilde of met sneeuw of ijs bedekte sensoren
of
Storingen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het sys‐
teem weer normaal.
Oorzaak van de systeemstoring on‐
middellijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Ultrasoonparkeerhulp 3 146.Elektronische
stabiliteitsregeling b brandt of knippert geel.
Na het starten van de motor licht b
kort op. Werkplaats raadplegen als
het niet oplicht.
Brandt
Storing in het systeem. Verder rijden
is mogelijk. De rijstabiliteit kan echter
afhankelijk van de staat van het weg‐
dek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Knippert
Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden be‐
grensd en de auto kan automatisch
iets worden afgeremd.
Elektronische stabiliteitsregeling
3 142.
Elektronische
stabiliteitsregeling UIT
t brandt geel.
Page 93 of 225
Instrumenten en bedieningsorganen91
Wanneer het contact is ingeschakeld:t brandt kort. Werkplaats raadplegen
als het niet oplicht.
Brandt na het handmatig uitschake‐
len van ESC met knop t op de mid‐
denconsole.
Elektronische stabiliteitsregeling
3 142.
Koelvloeistoftemperatuur W brandt rood.
Na het starten van de motor licht W
kort op. Werkplaats raadplegen als
het niet oplicht.
Brandt bij een draaiende motor Stop de auto en schakel de motor uit.Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil controleren 3 158.
Werkplaats raadplegen als er vol‐
doende koelvloeistof is.
Voorverwarming
! brandt geel.
Voorverwarming is geactiveerd.
Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld.
Zo spoedig mogelijk hulp van een
werkplaats inroepen als het onder‐
weg gaat branden of als de motor niet
kan worden gestart.
Motor starten 3 126.
Roetfilter
% brandt of knippert geel.
Het dieselpartikelfilter moet gerege‐
nereerd worden.
Blijven rijden totdat % dooft.
Brandt onderweg Controlelamp % licht op en er klinkt
een geluidssignaal wanneer het roet‐ filter vol is. Start het reinigingsproces
zo spoedig mogelijk.Knippert onderweg
Controlelamp % knippert wanneer
het maximale vulniveau van het filter wordt bereikt. Start het reinigingspro‐
ces onmiddellijk om schade aan de
motor te voorkomen. Er klinkt om de
3 minuten een geluidssignaal totdat
het systeem gereinigd is.
Roetfilter 3 131, Stop-startsysteem
3 127.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor. Werkplaats raadplegen als het niet oplicht.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
Page 94 of 225
92Instrumenten en bedieningsorganen
1. Koppelingspedaal bedienen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten, keuzehendel in stand N
zetten.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
4. Contact uitschakelen.9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Het oliepeil controleren alvorens de hulp van een werkplaats in te roepen
3 157.
Motoroliepeil laag S brandt geel.
Wanneer het contact is ingeschakeld:
S brandt kort. Werkplaats raadple‐
gen als het niet oplicht.
Brandt onderweg Oliepeil is te laag: bijvullen tot gespe‐ cificeerd peil 3 157.
Motorolie verversen
C brandt geel.
Na het starten van de motor licht C
kort op. Werkplaats raadplegen als
het niet oplicht.
De bewaking van de oliekwaliteit laat
u weten wanneer de olie moet worden ververst. Controlelampje C brandt
ter indicatie dat de motorolie niet lang
meer meegaat en moet worden ver‐
verst.
Afhankelijk van de rijomstandighe‐
den, kan het aangegeven verver‐
singsinterval van de olie aanzienlijk
variëren.
Olie binnen 1000 km verversen. Het motorvermogen is mogelijk beperkt.Wanneer de motorolie ververst is
3 157, moet de controle levensduur
motorolie worden teruggezet. De hulp
van een werkplaats inroepen.
Zuinige stand
s brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde zuinige
stand 3 134.
Te laag brandstofpeil Y brandt geel.
Na het starten van de motor licht Y
kort op. Werkplaats raadplegen als het niet oplicht.
Brandt onderweg als het brandstof‐
peil in de tank te laag is. Onmiddellijk
bijtanken 3 149.
Tank nooit leegrijden. Onregelmatige
brandstoftoevoer kan tot oververhit‐
ting van de katalysator leiden 3 132.
Dieselmotoren: Als de tank is leegge‐
reden, het brandstofsysteem ontluch‐ ten 3 164.
Inhoud brandstoftank 3 212.
Page 95 of 225
Instrumenten en bedieningsorganen93
Katalysator 3 132.
Brandstoffilter aftappen
U brandt geel.
Brandt als het waterpeil in het roetfil‐ ter een bepaald peil overschrijdt.
Restwater in het roetfilter moet wor‐den afgetapt 3 163. Zo spoedig mo‐
gelijk hulp van een werkplaats inroe‐
pen.
Startbeveiliging
d brandt rood.
Na het starten van de motor licht d
kort op. Werkplaats raadplegen als het niet oplicht.
Brandt ter indicatie van een storing in het startbeveiligingssysteem. De mo‐ tor kan niet worden gestart.
Elektronische startbeveiliging 3 28.
Motorvermogen
verminderd # brandt geel.Brandt samen met controlelamp g,
de auto heeft een beurt nodig. Ga zo
snel mogelijk langs de kant van de
weg staan zonder het verkeer te be‐ lemmeren, schakel de motor uit en
start deze weer na 10 seconden.
Het motorvermogen is beperkt. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Rem intrappen - brandt geel.
Rempedaal moet worden ingetrapt
om de elektrische handrem los te zet‐
ten 3 140.
Het koppelingspedaal moet worden
ingetrapt om de motor opnieuw te
starten.
Stop/Start-systeem 3 127.
Grootlicht C brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht en
bij lichtsignaal 3 109.Automatische
koplamphoogteregeling
q brandt geel
Gaat tijdens het rijden branden om
aan te geven dat een storing onmid‐
dellijk aandacht vergt. Zo spoedig
mogelijk hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Automatische koplampverstelling
3 109.
Mistlamp
> brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde mistlampen
voor 3 111.
Mistachterlicht
r brandt geel.
Brandt bij ingeschakeld mistachter‐
licht 3 111.
Cruise control
m brandt geel of groen.
Page 96 of 225
94Instrumenten en bedieningsorganen
Brandt geel
Het systeem is bedrijfsgereed.
Brandt groen
Een bepaalde snelheid wordt opge‐
slagen.
Cruise control 3 144.
Snelheidswaarschuwing à brandt geel.
In auto's met een lampje snelheids‐
waarschuwing knippert bij een snel‐
heid van meer dan 120 km/u contro‐
lelampje à en klinkt er een waar‐
schuwingszoemer om de bestuurder
de snelheid te laten aanpassen.
Controlelampje aanhanger
á brandt groen.
Brandt bij een aanhanger achter de
auto 3 150.
Motorkap open
/ brandt rood.
Brandt wanneer de motorkap open is.Stop/Start-systeem 3 127.
Portier open ( brandt rood.
Licht op wanneer er een portier open
is of niet goed gesloten is.
Achterklep open 1 brandt rood.
Licht op wanneer de achterklep open
is of niet goed gesloten is 3 24.
Diefstalalarmsysteem a brandt geel.
Brandt als de bewaking door het
alarmsysteem van het interieur en de
kantelhoek van de auto met knop
a in de dakhemel uitgeschakeld is.
Diefstalalarmsysteem 3 26.Informatiedisplays
Board-Info-Display
Het Info-Display bevindt zich in het in‐
strumentenbord boven het "Infotain‐
ment"-systeem.
Info-Display geeft aan:
■ tijd 3 80
■ buitentemperatuur 3 79
■ datum 3 80
■ "Infotainment"-systeem - zie hand‐ leiding voor het "Infotainment"-sys‐
teem
Page 97 of 225
Instrumenten en bedieningsorganen95
Het Info-Display bevindt zich in het in‐strumentenbord boven het "Infotain‐
ment"-systeem.
Een F op het display duidt op een sto‐
ring. Oorzaak van de storing onmid‐
dellijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Boordcomputer, Board-Info-Display
3 103.
Functies selecteren
Via het Info-Display zijn functies en
instellingen van het "Infotainment"-
systeem toegankelijk.
De functies worden geselecteerd en
uitgevoerd in het menu op het display met behulp van de pijltjestoetsen op
het "Infotainment"-systeem of het lin‐
ker kartelwiel op het stuurwiel.
Bij een Check-Control-waarschu‐
wingsbericht op het Info-Display
wordt het display geblokkeerd voor
andere functies. Bericht bevestigen
met de knop OK of het linker kartel‐
wiel. Eventueel meerdere waarschu‐
wingsberichten achter elkaar beves‐
tigen.
Check-Control 3 103.Selecteren met de toetsen van het
infotainment-systeem
In het Instellingen -menu wordt met de
knop OK de gewenste functie opge‐
roepen. Met de pijltjestoetsen worden
de instellingen veranderd.
In het BC-menu wordt met de knop
OK de gewenste functie opgeroepen.
Op de knop OK drukken om de timer
te bedienen of om de meting en be‐
rekening opnieuw te starten.
Selecteren met het linker stelwiel op
het stuurwiel
Aan het stelwiel draaien om de ge‐
wenste functie op te roepen.
Op het kartelwiel drukken om het
menu BC te openen, gemarkeerde
opties te selecteren en opdrachten te bevestigen. In het BC-menu worden
de timer bediend of de meting en be‐
rekening opnieuw gestart.
Page 98 of 225
96Instrumenten en bedieningsorganen
Systeeminstellingen
Settings-toets van het infotainment-
systeem indrukken. De menuoptie
Audio wordt weergegeven.
Met de linker pijltjestoets System op‐
roepen en met de knop OK selecte‐
ren.
De eerste functie van het menu
System wordt geaccentueerd. Som‐
mige functies verschijnen in verkorte
vorm op het beeldscherm.
De functies worden in de volgende
volgorde getoond:
■ Tijdsynchronisatie
■ Tijd, uren instellen
■ Tijd, minuten instellen
■ Datum, dag instellen
■ Datum, maand instellen
■ Datum, jaar instellen
■ Ontstekingslogica
■ Taal instellen
■ Maateenheden instellen
Automatische tijdsynchronisatieHet RDS-signaal (Radio Data Sys‐
tem) van de meeste FM-zenders stelt de tijd automatisch in, te herkennen
aan } op het display.
Sommige zenders zenden geen cor‐
rect tijdsignaal uit. In dergelijke geval‐
len de automatische tijdsynchronisa‐ tie uitschakelen en de tijd handmatig
instellen.
Automatische tijdsynchronisatie
deactiveren ( Clock Sync.Off ) of acti‐
veren ( Clock Sync.On ) met de pijltjes‐
toetsen.
Tijd en datum instellen
Page 99 of 225
Instrumenten en bedieningsorganen97
Voor handmatig instellen van datum
en tijd, menuoptie voor tijd- en datum‐ instellingen selecteren en naar keuzeinstellen.
De in te stellen waarde wordt met pij‐
len gemarkeerd. Gewenste instelling
verrichten met de pijltjestoetsen. De
instelling wordt bij verlaten van de
menukeuzemogelijkheid overgeno‐
men.
Ontstekingslogica
Zie handleiding voor het "Infotain‐
ment"-systeem.
Taal instellenVoor sommige functies kan de taal
worden geselecteerd waarin de dis‐
playmeldingen worden getoond.
Gewenste taal met de pijltjestoetsen
selecteren.
Maateenheden instellen
Gewenste maateenheden met de pijl‐
tjestoetsen selecteren.
Graphic-Info-Display,
Color-Info-Display
Afhankelijk van de configuratie is de
auto uitgevoerd met een
Graphic-Info-Display of
Colour-Info-Display. Het Info-Display
bevindt zich in het instrumentenbord
boven het "Infotainment"-systeem.
Info-Display geeft aan:
■ tijd 3 80
■ buitentemperatuur 3 79
■ datum 3 80
■ "Infotainment"- en navigatiesys‐ teem - zie handleiding voor het "In‐
fotainment"-systeem
■ systeeminstellingen
Het Info-Display bevindt zich in het in‐
strumentenbord boven het "Infotain‐
ment"-systeem. Het
Page 100 of 225
98Instrumenten en bedieningsorganen
Graphic-Info-Display geeft de infor‐
matie monochroom weer. Het
Colour-Info-Display geeft de informa‐
tie in kleur weer.
Het soort informatie en de manier
waarop deze informatie op het beeld‐
scherm verschijnt, hangen af van de
uitrusting van de auto en de instellin‐
gen van de boordcomputer en het "In‐
fotainment"-systeem. Bepaalde infor‐ matie verschijnt in afgekorte vorm op
het beeldscherm.
Een F op het display duidt op een sto‐
ring. Oorzaak van de storing onmid‐
dellijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Boordcomputer,
Graphic-Info-Display,
Colour-Info-Display 3 105.
Functies selecteren
Via het Info-Display zijn de functies
en instellingen van het "Infotain‐
ment"-systeem toegankelijk.
De functies worden geselecteerd en
uitgevoerd in het menu op het display
met behulp van de pijltjestoetsen, decentrale meerfunctieknop op het "In‐
fotainment"-systeem of het linker kar‐ telwiel op het stuurwiel.
Bij een Check-Control-waarschu‐
wingsbericht op het Info-Display
wordt het display geblokkeerd voor
andere functies. Bericht bevestigen
met een pijltjestoets, de meerfunc‐
tieknop of het linker kartelwiel. Even‐
tueel meerdere waarschuwingsbe‐
richten achter elkaar bevestigen.
Check-Control 3 103.
Selecteren met de toetsen van het infotainment-systeemSelecteer een functie via de pijltjes‐
toetsen van het "Infotainment"-sys‐
teem. Het menu van de geselec‐
teerde functie wordt weergegeven.
Selecteren met de centrale
meerfunctieknop
De multifunctionele toets is het cen‐
trale bedieningselement voor de me‐
nu's:
Draaien ■ Voor het markeren van een menu‐ optie
■ Voor het instellen van een nume‐ rieke waarde of het weergeven vaneen menuoptie
Indrukken ■ Voor het selecteren of activeren van de gemarkeerde optie
■ Voor het bevestigen van de inge‐ stelde waarde
■ Voor het in-/uitschakelen van een systeemfunctie
Om een menu te verlaten, de meer‐
functieknop linksom of rechtsom op Terug of Main draaien en een keuze
maken.