OPEL ANTARA 2016.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 201 of 231

Verzorging van de auto199Slechts één compact reservewielmonteren. Niet sneller rijden dan
80 km/u . In bochten langzaam rijden.
Niet langdurig gebruiken.
Auto met een aangebracht compact
reservewiel niet door een automati‐
sche wasstraat met geleiderails rij‐
den. Het compacte reservewiel kan in
de rails blijven steken en zo schade
aan de band, het wiel en andere on‐
derdelen van de auto veroorzaken.
Het gebruik van sneeuwkettingen op
een compact reservewiel is niet toe‐
gestaan.
Sneeuwkettingen 3 192.
Draairichtingsgebonden banden
Draairichtingsgebonden banden zo
monteren dat ze in de rijrichting afrol‐ len. De draairichting is herkenbaar
aan een symbool (bijv. een pijl) op de
zijwand van de band.
Voor banden die tegen de draairich‐
ting in gemonteerd zijn geldt:
● Rijeigenschappen worden moge‐
lijk nadelig beïnvloed. Laat de de‐
fecte band zo snel mogelijk ver‐vangen of repareren en breng
deze in plaats van het reserve‐ wiel aan.
● Niet sneller rijden dan 80 km/u.
● Bij regen en sneeuw bijzonder voorzichtig rijden.9Waarschuwing
Een krik, wiel of andere voorwer‐
pen in de bagageruimte kunnen
letsel veroorzaken, indien deze
niet goed op hun plaats worden
vastgezet. Bij een noodstop of een botsing kunnen losse voorwerpen
letsel of schade aan de auto ver‐
oorzaken.
Berg de krik en het boordgereed‐
schap altijd op in de betreffende
opbergvakken en zet deze goed
vast.
Leg het beschadigde wiel altijd in
de bagageruimte en zet het met de
inschroefhouder vast in de reser‐
vewieluitsparing.
Starthulp gebruiken
Niet starten met behulp van een snel‐
lader.
Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels
en de accu van een andere auto.9 Waarschuwing
Hulpstartkabels alleen met de ui‐
terste voorzichtigheid gebruiken.
Elke afwijking van de onder‐
staande instructies kan letsel of
schade als gevolg van het explo‐
deren van de accu's en schade
aan de elektrische systemen van
beide auto's tot gevolg hebben.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat zwa‐
velzuur, dat bij direct contact letsel en schade kan veroorzaken.
● De accu nooit aan vonken of open vuur blootstellen.

Page 202 of 231

200Verzorging van de auto● Een ontladen accu kan al bij eentemperatuur van 0 °C bevriezen.
Bevroren accu ontdooien alvo‐
rens hulpstartkabels aan te slui‐
ten.
● Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en bescher‐
mende kleding dragen.
● Hulpstartaccu met dezelfde spanning (12 V) gebruiken. De
capaciteit (Ah) mag niet veel min‐
der zijn dan die van de ontladen
accu.
● Hulpstartkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en een diame‐
ter van minstens 16 mm 2
(bij dieselmotoren 25 mm 2
) ge‐
bruiken.
● De ontladen accu niet van het boordnet loskoppelen.
● Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen. Bij inschakelen van
het "Infotainment"-systeem bij
een hulpstart kan het schade op‐
lopen.
● Tijdens de hulpstart niet over de accu leunen.● De aansluitklemmen van de enekabel mogen die van de andere
niet raken.
● Ook de auto’s mogen elkaar tij‐ dens de hulpstart niet raken.
● Elektrische handrem 3 145 aan‐
trekken, versnellingsbak in neu‐ trale stand, automatische ver‐
snellingsbak in stand P.
● Open de beschermkappen van de pluspolen van beide accu's.Aansluitvolgorde van de kabels:
1. Rode kabel op de pluspool 1 van
de hulpstartaccu aansluiten.
2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool 2 van de ont‐
laden accu aansluiten.
3. Zwarte kabel op de minpool 3 van
de hulpstartaccu aansluiten.
4. Het andere uiteinde van de zwarte
kabel op de massa van de auto
aansluiten, bijv. op het motorblok
4 of op een bout van de motorop‐
hanging. Zo ver mogelijk van de
ontladen accu aansluiten, op min‐ stens 60 cm afstand.
De kabels zo leggen dat ze niet door
de draaiende delen in de motorruimte geraakt kunnen worden.
Om de motor te starten: 1. De motor van het startstroom le‐ verende voertuig starten.
2. Na 5 minuten de andere motor starten. Startpogingen niet langer
dan 15 seconden laten duren met
tussenpozen van 1 minuut.

Page 203 of 231

Verzorging van de auto2013. Beide motoren met aangeslotenkabels ca. 3 minuten stationair la‐
ten draaien.
4. Elektrische verbruikers (bijv. kop‐ lampen, achterruitverwarming)
van de stroom ontvangende auto
inschakelen.
5. Het ontladen voertuig ongeveer 20 minuten laten draaien om de
accu weer goed te herladen.
6. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.Trekken
Auto slepen
Haal de spoilerlip linksvoor van de
auto door de zes schroeven onder op
de auto los te draaien. Bevestig
daarna het sleepoog.
Het sleepoog is opgeborgen bij het
boordgereedschap 3 184.
Sleepoog inschroeven en tot aan de
aanslag in horizontale stand vast‐
draaien.
Sleepkabel – beter is een sleepstang – aan het sleepoog voor bevestigen,
nooit aan de bumper of voorwielop‐
hanging.
De auto niet achteruit wegslepen.
Voorste sleepoog alleen gebruiken
om de auto weg te slepen en niet om
deze te bergen.
Ontsteking inschakelen om het stuur‐ slot te ontgrendelen en remlichten,
claxon en voorruitwisser te kunnen
bedienen.
Versnellingsbak in neutrale stand.

Page 204 of 231

202Verzorging van de autoSleutel in contactslotstand ACC zet‐
ten en elektrische handrem loszetten
voordat u de auto sleept.Voorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten kun‐ nen de auto beschadigen.
Bij uitgeschakelde motor gaat rem‐
men en sturen aanmerkelijk zwaar‐
der.
Het sleeptouw bij de voorbumper
vandaan houden. Controleren of
beide uiteinden goed aan de sleep‐
ogen zijn vastgemaakt. Controleren
door aan het sleeptouw te trekken.
Schakel het recirculatiesysteem
3 117 in en sluit de ruiten, zodat geen
uitlaatgassen van de slepende auto
kunnen binnendringen.
Auto's met handgeschakelde ver‐
snellingsbak: De auto moet voor‐
waarts worden gesleept. De maxi‐
mumsnelheid is 88 km/u. In alle an‐
dere gevallen en wanneer de versnel‐ lingsbak defect is, moet de vooras
omhoog worden gezet.
Auto’s met automatische versnel‐
lingsbak: Sleep de auto niet met be‐
hulp van het sleepoog. Door slepen
met een sleepkabel kan de versnel‐
lingsbak ernstig beschadigd raken.
Voor het slepen van een auto met een
automatische versnellingsbak ge‐
bruikt u een autoambulance of een
dolly.
De hulp van een werkplaats inroepen. Na het wegslepen, sleepoog los‐
draaien en spoilerlip terugplaatsen.
Berg het sleepoog op in het opberg‐
vak onder de vloerafdekplaat in de
bagageruimte.
Boordgereedschap 3 184.Andere auto slepen
De afdekking op de achterbumper
verwijderen door op het onderste ge‐
deelte van de afdekking te drukken.
Het sleepoog achteraan wordt onder
de vloerbedekking van de bagage‐
ruimte bewaard.
Bevestiging van het sleepoog achter
met een geschikte schroevendraaier
linksom vastschroeven totdat deze
horizontaal stevig op zijn plek zit.
Sleepkabel – beter is een sleepstang
– aan sleepoog achter bevestigen.

Page 205 of 231

Verzorging van de auto203Sleepoog alleen gebruiken om de
auto weg te slepen en niet om deze
te bergen.Voorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten kun‐ nen de auto beschadigen.
Om schade te voorkomen, de sleep‐
kabel niet te snel strak spannen.
Na het slepen het sleepoog achter‐
aan rechtsom draaien om het te ver‐
wijderen. De afdekking opnieuw aan‐
brengen.
Verzorging van uiterlijk
Verzorging exterieur
Sloten
De sloten zijn af fabriek gesmeerd
met een hoogwaardig slotcilindervet.
Ontdooimiddelen alleen in dringende gevallen gebruiken, omdat ze ontvet‐
tend werken en de werking van de sloten belemmeren. Na gebruik van
een ontdooimiddel, de sloten door
een werkplaats opnieuw laten sme‐
ren.
Wassen
Het lakwerk van de auto staat bloot
aan invloeden van buitenaf. De auto
daarom regelmatig wassen en met
was conserveren. Bij het bezoek aan
wasstraten, een programma met een
wasbehandeling selecteren.
Vogeluitwerpselen, dode insecten,
boomhars en stuifmeel e.d. onmid‐
dellijk verwijderen. Hierin zitten
agressieve bestanddelen bevatten
die lakschade kunnen veroorzaken.Bij een bezoek aan een wasstraat, de aanwijzingen van de exploitant opvol‐
gen. Voorruitwisser en achterruitwis‐
ser uitschakelen. Antenne en acces‐
soires op de buitenkant van de auto
zoals een dakdragersysteem verwij‐
deren.
Bij handmatig wassen erop letten dat
ook de binnenkant van de wielkasten grondig schoongespoten wordt.
Randen en naden van geopende por‐
tieren, achterklep en motorkap en de
gebieden die erdoor bedekt worden
reinigen.Voorzichtig
Gebruik altijd een reinigingsmid‐
del met een pH-waarde van 4 tot 9.
Gebruik reinigingsmiddelen niet
op warme oppervlakken.
Laat de scharnieren van alle portieren smeren door een werkplaats.
Reinig de motorruimte niet met een
stoomcleaner of hogedrukreiniger.

Page 206 of 231

204Verzorging van de autoBij reiniging met hogedrukreiniger
zorgen voor een afstand van mini‐
maal 30 cm wanneer u rond de ach‐
terklep werkt om onbedoeld ontgren‐
delen te voorkomen.
Daarna de auto grondig afspoelen en afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen.
Voor de carrosserie en de ruiten ver‐
schillende zeemlappen gebruiken:
wasresten op de ruiten belemmeren
het zicht.
Teervlekken niet met harde voorwer‐
pen verwijderen. Op gelakte opper‐
vlakken een spray voor het verwijde‐
ren van teervlekken gebruiken.
Rijverlichting De glazen van de koplampen en de
andere lampen zijn gemaakt van
kunststof. Geen schurende, bijtende
of agressieve middelen of ijskrabbers
gebruiken en ze niet droog reinigen.
Polijsten en in de was zetten
Zet de auto regelmatig in de was (ui‐
terlijk wanneer het water geen drup‐ peltjes meer vormt). Anders zal het
lakwerk uitdrogen.Polijsten is alleen nodig als de laklaag mat geworden is of aanslag vertoont.
Autopolish met siliconen vormt een
vuilwerende laag, waardoor in de was
zetten overbodig is.
Kunststof carrosseriedelen mogen
niet met autowas of polijstmiddelen
worden behandeld.
Ruiten en ruitenwisserbladen
Een zachte, pluisvrije doek of een
zeemleer en een ruitenreiniger en in‐
sectenverwijderaar gebruiken.
Bij het reinigen van de achterruit de
verwarmingsdraden aan de binnen‐ kant niet beschadigen.
Om handmatig ijs te verwijderen, een ijskrabber met een scherpe rand ge‐
bruiken. IJskrabber stevig tegen de
ruit drukken, zodat er geen vuil onder de krabber kan komen en er geenkrassen op de ruit worden gemaakt.
Wisserbladen die strepen trekken,
met een zachte doek en een ruiten‐
reiniger reinigen.Zonnedak
Voor het reinigen nooit oplos- of
schuurmiddelen, brandstoffen,
agressieve middelen (bijv. lakreini‐ gers, acetonhoudende oplossingenetc.), zuurhoudende of sterk alka‐
lische middelen dan wel schuurspon‐
zen gebruiken. Behandel het zonne‐
dak niet met was of schuurmiddel.
Velgen en banden
Niet schoonmaken met hogedrukrei‐
nigers.
Velgen met een pH-neutrale velgen‐
reiniger reinigen.
Velgen zijn gelakt en kunnen met de‐
zelfde middelen worden behandeld als de carrosserie.
Lakschade Geringe lakschade voordat er roest‐vorming optreedt met een lakstift her‐
stellen. Grotere lakschade of roest‐
vorming door een werkplaats laten
herstellen.

Page 207 of 231

Verzorging van de auto205OnderstelSommige delen van de bodemplaatzijn voorzien van een beschermende
pvc-laag, terwijl er op andere delen
een duurzame beschermende was‐
laag is aangebracht.
De bodemplaat na het schoonspuiten
controleren en zo nodig een nieuwe
waslaag laten aanbrengen.
Bitumineuze/rubber materialen kun‐
nen de pvc-laag aantasten. Werk‐
zaamheden aan de bodemplaat door
een werkplaats laten uitvoeren.
De bodemplaat vóór en ná de winter
schoonspuiten en daarna de be‐
schermende waslaag laten controle‐
ren.
Trekhaak Kogelstang niet met een stoom- of
hogedrukreiniger reinigen.
Draagsysteem achteraanReinig minstens een keer per jaar het
draagsysteem achteraan met een
stoomlans of hogedrukreiniger.Wanneer u het draagsysteem achter‐
aan niet regelmatig gebruikt, moet u
het, vooral in de winter, af en toe be‐
dienen.
Verzorging interieur
Interieur en bekleding Interieur van de auto inclusief instru‐
mentenpaneel en bekleding alleen
met een droge doek of interieurreini‐
ger schoonmaken.
Reinig de lederen bekleding met zui‐
ver water en een zachte doek. Ge‐
bruik een reinigingsmiddel voor leder
als de bekleding erg vuil is.
Instrumentengroep en de displays al‐
leen met een zachte, vochtige doek
reinigen. Gebruik zo nodig water en
milde zeep.
Stoffen bekleding met een stofzuiger
en een borstel reinigen. Vlekken met
een bekledingreiniger verwijderen.
Het weefsel van de stof is wellicht niet
kleurvast. Dit kan zichtbare verkleu‐
ringen veroorzaken, met name oplichtgekleurde bekleding. Reinig ver‐
wijderbare vlekken en verkleuringen
zo spoedig mogelijk.
Veiligheidsgordels met lauw water of
een interieurreiniger schoonmaken.Voorzichtig
Klittenbandsluitingen sluiten om‐
dat geopende klittenbandsluitin‐
gen schade aan de stoelbekleding kunnen toebrengen.
Hetzelfde geldt voor kledingstuk‐
ken met scherpe voorwerpen
zoals ritssluitingen, riemen of spij‐ kerbroeken met metalen accen‐
ten.
Kunststof en rubber onderdelen
Kunststof en rubberen onderdelen
mogen met dezelfde middelen wor‐
den gereinigd als de carrosserie. Zo
nodig een interieurreiniger gebruiken. Geen andere middelen gebruiken.
Vooral geen oplosmiddelen of brand‐ stof. Niet schoonmaken met hoge‐
drukreinigers.

Page 208 of 231

206Service en onderhoudService en
onderhoudAlgemene informatie ..................206
Service-informatie ...................206
Aanbevolen vloeistoffen, smeer‐ middelen en onderdelen ............207
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen .......................207Algemene informatie
Service-informatie
Het is voor de bedrijfs- en verkeers‐ veiligheid en voor het behoud van de
waarde van uw auto belangrijk dat
alle servicewerkzaamheden met de
voorgeschreven intervallen worden
uitgevoerd.
Het uitgebreide bijgewerkte service‐
schema voor uw auto is beschikbaar in de werkplaats.
Service-display 3 82.
Europese service-intervallen Grote beurt
Aan het voertuig moet om de
30.000 km onderhoud gepleegd wor‐
den, of na 1 jaar, wat het eerst voor‐
komt, tenzij anders vermeld op het
service-display.
Bij een zwaardere belasting, bijv. bij
taxi's en politievoertuigen, geldt wel‐ licht een korter onderhoudsinterval.
De Europese service-intervallen gel‐
den voor de volgende landen:Andorra, België, Bosnië-Herzego‐ vina, Bulgarije, Cyprus, Denemarken,
Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk,
Griekenland, Groenland, Groot-Brit‐
tannië, Hongarije, Ierland, IJsland,
Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Lux‐ emburg, Macedonië, Malta, Montene‐gro, Nederland, Noorwegen, Oosten‐
rijk, Polen, Portugal, Roemenië, Ser‐
vië, Slovenië, Slowakije, Spanje,
Tsjechische Republiek, Zweden, Zwitserland.
Service-display 3 82.
Internationale service-intervallen Grote beurt
Aan het voertuig moet om de
15.000 km of na 1 jaar onderhoud ge‐ pleegd worden, wat het eerst voor‐
komt, tenzij anders vermeld op het
service-display.
De internationale service-intervallen
gelden voor de landen die niet tot de groep behoren waarvoor de Euro‐
pese service-intervallen werden op‐
gesteld.
Service-display 3 82.

Page 209 of 231

Service en onderhoud207RegistratiesUitgevoerde service wordt geregi‐
streerd op de daarvoor bestemde
plaatsen in het service- en garantie‐
boekje. De datum en afgelezen kilo‐
meterstand worden bevestigd met
stempel en handtekening van de uit‐
voerende werkplaats.
Zorg ervoor dat het service- en ga‐
rantieboekje correct wordt ingevuld,
omdat een sluitend bewijs van ser‐
vice essentieel is bij aanspraken op
garantie of goodwill en tevens een
pluspunt is bij verkoop van de auto.
Service-interval met resterende
levensduur van motorolie
Het service-interval is gebaseerd op
diverse parameters afhankelijk van
het gebruik.
Het service-display meldt wanneer de motorolie moet worden ververst.
Service-display 3 82.Aanbevolen
vloeistoffen,
smeermiddelen en
onderdelen
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen
Gebruik alleen producten die voldoenaan de aanbevolen specificaties.9 Waarschuwing
Bedrijfsvloeistoffen zijn gevaarlijk
en mogelijk giftig. Voorzichtig han‐ teren. Informatie op de verpakking in acht nemen.
Motorolie
Motorolie wordt ingedeeld op basis
van de kwaliteit en de viscositeit. Bij
de keuze van motorolie is kwaliteit be‐
langrijker dan viscositeit. Door de
oliekwaliteit blijft o.a. de motor
schoon, is de slijtage minimaal en
veroudert de olie minder snel. De vis‐
cositeit geeft informatie over de dikte
van de olie bij diverse temperaturen.
Dexos is de nieuwste kwaliteit motor‐ olie, en biedt optimale bescherming
voor dieselmotoren. Als deze niet ver‐
krijgbaar is, gebruikt u motoroliën van
een van de andere vermelde kwalitei‐ ten.
Kies de juiste motorolie op basis van
zijn kwaliteit en de minimale omge‐
vingstemperatuur 3 211.
Motorolie bijvullen
Motoroliesoorten van verschillende
fabrikanten en merken kunnen wor‐
den gemengd zolang ze voldoen aan de vereiste motoroliecriteria kwaliteit
en viscositeit.
Het gebruik van motorolie met alleen de kwaliteit ACEA A1/B1 of alleen
A5/B5 is verboden, omdat deze onder
bepaalde omstandigheden langdu‐
rige motorschade kan veroorzaken.
Kies de juiste motorolie op basis van
zijn kwaliteit en de minimale omge‐
vingstemperatuur 3 211.
Extra motorolieadditieven
Het gebruik van extra motorolieaddi‐
tieven kan schade tot gevolg hebben
en de garantie ongeldig maken.

Page 210 of 231

208Service en onderhoudMotorolieviscositeit
De SAE-viscositeitswaarde geeft in‐
formatie over de dikte van de olie.
Multigrade-olie wordt geklasseerd
door twee cijfers, bijv. SAE 5W-30.
Het eerste cijfer, gevolgd door een W,
geeft de viscositeit bij lage tempera‐
turen, het tweede cijfer de viscositeit
bij hoge temperaturen aan.
Selecteer de betreffende viscositeits‐ index afhankelijk van de minimumom‐
gevingstemperatuur 3 211.
Alle aanbevolen viscositeitswaarden
zijn geschikt voor hoge omgevings‐
temperaturen.
Koelvloeistof en antivries
Alleen silicaatvrije antivries voor long‐ life-koelvloeistof (LLC) gebruiken. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Het systeem is af fabriek afgevuld
met koelvloeistof voor optimale cor‐
rosiebescherming en vorstbescher‐
ming tot een temperatuur van ca.
-28 °C. In noordelijke landen met ex‐
treem lage temperaturen biedt de af
fabriek bijgevulde koelvloeistof vor‐
stbescherming tot ca. -37 °C. Dezeconcentratie dient het gehele jaar in
stand te worden gehouden. Extra
koelvloeistofadditieven die bedoeld zijn om extra corrosiebestendigheid
te bieden of om kleine lekken te dich‐ ten kunnen functiestoringen veroor‐zaken. Aansprakelijkheid voor even‐
tuele gevolgen van het gebruik van
extra koelvloeistofadditieven wordt
niet aanvaard.
Rem- en koppelingsvloeistof
Remvloeistof absorbeert na verloop
van tijd vocht waardoor de remmen
minder efficiënt werken. De remvloei‐ stof moet daarom na het aangegeven interval worden ververst.
AdBlue Gebruik AdBlue alleen voor het terug‐
brengen van het aandeel stikstof‐ oxide in de uitstoot van uitlaatgassen 3 133.

Page:   < prev 1-10 ... 161-170 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 240 next >