OPEL ASTRA J 2014.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 281 of 335

Verzorging van de auto279
Klap de wielsleutel uit, zet deze
stevig op de wielmoer en draai
elke moer een halve slag los.
De wielen kunnen met wielborg‐
moeren beschermd zijn. Zet voor
het losdraaien van deze speci‐
fieke moeren eerst de sleutela‐
dapter op de moerkop voordat u de wielsleutel erop zet. De sleu‐
teladapter ligt in het handschoe‐ nenkastje.
3. Zorg ervoor dat de krik correct on‐
der het juiste kriksteunpunt staat.
Sommige versies zijn uitgevoerd
met dorpelplaten met afgedekte
krikpunten: trek eerst de afdek‐
king van het betreffende krikpunt
eruit.
4. 3-deurs/5-deurs hatchback en
4-deurs notchback, krikvarianten
1a, 1b en 3, 3 266:Zet de krik op de vereiste hoogte.
Zet deze zodanig onder het krik‐
punt dat losschieten onmogelijk
is.

Page 282 of 335

280Verzorging van de auto
Zwengel bevestigen en met de
krik recht onder het kriksteunpunt
aan de zwengel draaien totdat het wiel van de grond komt.
Sports tourer, krikvariant 2,
3 266:
Zet de krik op de vereiste hoogte.
Zet deze zodanig onder het krik‐
punt dat losschieten onmogelijk
is.
Bevestig de wielsleutel en draai
met de krik recht onder het krik‐
steunpunt aan de wielsleutel tot‐
dat het wiel van de grond komt.
5. Draai de wielmoeren los.
6. Wiel verwisselen. Reservewiel 3 281.
7. Draai de wielmoeren erop.
8. Laat de auto zakken en verwijder de krik.
9. Wielsleutel aanbrengen, let er hierbij op dat deze stevig vastzit
en de wielbouten kruislings aan‐
halen. Het aanhaalmoment be‐
draagt 140 Nm.
10. Wieldop voor het aanbrengen zo verdraaien dat de ventielopeningover het bandventiel valt.
Wielmoerdoppen aanbrengen.
Installeer de middendop op de
lichtmetalen velgen.
11. Breng bij versies met dorpelplaten
de krikpuntafdekking aan.
12. Berg het verwisselde wiel 3 281,
het boordgereedschap 3 266 en
de sleuteladapter 3 63 op.
13. Bandenspanning en het aanhaal‐ koppel van de wielmoeren van het
gemonteerde wiel zo spoedig mo‐
gelijk controleren.
Defecte band zo spoedig mogelijk la‐ ten vervangen of repareren.

Page 283 of 335

Verzorging van de auto281
Kriksteunpunt voor hefplatform
De positie van de achterste arm van
het hefplatform centraal onder de uit‐ sparing van de dorpel.
De positie van de voorste arm van het
hefplatform aan de onderzijde van de
auto.
Reservewiel
Sommige auto's hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset.
Bij het aanbrengen van een reserve‐
wiel met een andere maat dan de an‐
dere wielen kan het wiel worden be‐ schouwd als een tijdelijk reservewiel
en gelden de betreffende maximum‐
snelheden, zelfs als dit niet door een
label wordt aangegeven. Raadpleeg
een werkplaats voor informatie over
de geldende maximumsnelheid.
Het reservewiel heeft altijd een stalen velg.Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.

Page 284 of 335

282Verzorging van de auto
Het reservewiel ligt in de bagage‐
ruimte onder de vloerafdekplaat.
Deze is vastgezet met een vleugel‐
moer.
Verwijderen: 1. Open de vloerafdekplaat.
2. Alleen 3-deurs hatchback: verwij‐ der de opbergruimte achter door
op beide knoppen te drukken.
Klap de afdekking neer en trek de
opbergruimte omhoog eruit.
3. Het reservewiel zit vast met een vleugelmoer. Neem het reserve‐
wiel eruit door de moer los te
draaien en de kegel te verwijde‐
ren (alleen 3-deurs hatchback).
Onder het reservewiel bevindt
zich de kist met boordgereed‐
schap.
4. Als er na het verwisselen van een
wiel geen wiel in de reservewiel‐
bak wordt gelegd, zet dan de ge‐
reedschapskist vast door de vleu‐
gelmoer rechtsom te draaien en
de vloerafdekplaat te sluiten.
Beschadigd volwaardig
reservewiel opbergen in de
bagageruimte, 3-deurs en 5-deurs hatchback
De reservewielbak is niet gemaakt
voor bandenmaten die afwijken van
die van het reservewiel. Een bescha‐
digd volwaardig wiel moet in de ba‐
gageruimte worden opgeborgen en met een riem worden geborgd.
Boordgereedschap 3 266. Zet het
wiel als volgt vast:
1. Plaats het wiel met de buitenzijde
omhoog dicht aan één zijde van
de bagageruimte.
2. Plaats de lus van de riem door het
voorste sjoroog aan de betref‐
fende zijde.
3. Plaats de haak van de riem door de lus en trek eraan totdat de riemstevig aan het sjoroog bevestigd
is.

Page 285 of 335

Verzorging van de auto283
4.Steek de riem door de spaken van
het wiel zoals weergegeven in de
illustratie.
5. Doe de haak in het achterste sjor‐
oog.
6. Trek de riem strak en borg deze met de gesp.
9 Gevaar
Rijd na het opslaan van een be‐
schadigd reservewiel in de baga‐
geruimte altijd met opgeklapte en
vastgeklikte achterbankrugleunin‐
gen.
Beschadigd volwaardig
reservewiel opbergen in de bagageruimte, Sports tourer en
4-deurs notchbackAuto's met een volwaardig reserve‐
wiel:
Een beschadigd volwaardig wiel moet
met de buitenkant omhoog in de re‐
servewielbak worden opgeborgen en
met een vleugelmoer worden ge‐
borgd.
De vloerafdekking kan op het uitste‐
kende wiel worden geplaatst.
Auto's met een compact reservewiel:
Borg een beschadigd volwaardig wiel
met de buitenkant omhoog in de re‐
servewielbak. Vervang eerst de
schroefdraadbout door een lange
bout uit de gereedchapstas 3 266.
Bout vervangen:
1. Plaat de zeskantkop van de wiel‐ sleutel en zorg ervoor dat hij goedvaststaat op de bout.
2. Draai de wielsleutel naar links om
de bout los te zetten. Verwijder de
bout.

Page 286 of 335

284Verzorging van de auto
3. Neem de lange bout uit de ge‐reedschapstas 3 266 en schroef
deze met de zeskant van wiel‐ sleutel handvast.
4. Berg de gereedschapskist en het beschadigde wiel met de buiten‐
kant omhoog in de reservewiel‐
bak en borg deze door de vleu‐
gelmoer op de bout rechtsom te
draaien.
De vloerafdekking kan op het uitste‐
kende wiel worden geplaatst.
Vervang de lange bout door de korte
bout voordat u het compacte reserve‐ wiel na het vervangen of repareren
van het defecte wiel in de bak legt.
Het reservewiel weer in de bak opbergen nadat het
beschadigde wiel is vervangen
1. Open de vloerafdekplaat, draai de
vleugelmoer los en eraf.
Alleen 3-deurs hatchback: open
de vloerafdekplaat, verwijder de
opbergruimte achter, draai de
vleugelmoer en kegel los en ver‐
wijder deze.
2. Alleen Sports tourer en 4-deurs notchback met compact reserve‐
wiel: vervang met de zeskant van
de wielsleutel de lange bout door
de korte bout.
3. Leg de gereedschappen in de ge‐
reedschapskist of -tas 3 266.
4. Leg het reservewiel met de bui‐ tenkant omhoog in de wielbak en
borg het door de vleugelmoer te‐
rug te draaien.Alleen 3-deurs hatchback: plaats
de excentrische kegel in de uit‐
sparing van het reservewiel voor‐
dat u de vleugelmoer terug draait.
5. Sluit de vloerafdekplaat en steek de opbergruimte achter erin (al‐
leen 3-deurs hatchback).
9 Waarschuwing
Bij het niet goed vastzetten van
een krik, een wiel of andere appa‐ ratuur in de bagageruimte is er
kans op letsel. Bij een noodstop of

Page 287 of 335

Verzorging van de auto285een botsing kunnen inzittenden
door voorwerpen worden getrof‐
fen.
Berg krikken of gereedschap altijd goed vastgezet in de betreffendeopbergvakken op.
Een beschadigd wiel dat in de ba‐
gageruimte wordt geplaatst, moet
altijd met een band worden vast‐
gezet.
Compact reservewiel
Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Slechts één compact reservewiel
monteren. Niet sneller rijden dan
80 km/u . In bochten langzaam rijden.
Niet langdurig gebruiken.
Als uw auto een lekke band krijgt
wanneer u een ander voertuig sleept,
moet u het compact reservewiel voor‐ aan plaatsen en een volwaardig wiel
achteraan.
Sneeuwkettingen 3 273.
Draairichtingsgebonden
banden
Draairichtingsgebonden banden zo
monteren dat ze in de rijrichting afrol‐ len. De draairichting is herkenbaar
aan een symbool ( bijv. een pijl) op de
zijwand van de band.
Voor banden die tegen de draairich‐
ting in gemonteerd zijn geldt:
■ Rijeigenschappen worden mogelijk
nadelig beïnvloed. Defecte band zo
spoedig mogelijk laten vervangen
of repareren.
■ Bij regen en sneeuw bijzonder voorzichtig rijden.Starthulp gebruiken
Niet starten met behulp van een snel‐ lader.
Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels
en de accu van een ander voertuig.9 Waarschuwing
Hulpstartkabels alleen met de ui‐
terste voorzichtigheid gebruiken.
Elke afwijking van de onder‐
staande instructies kan letsel of
schade als gevolg van het explo‐
deren van de accu's en schade
aan de elektrische systemen van
beide auto's tot gevolg hebben.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat zwa‐
velzuur, dat bij direct contact letsel en schade kan veroorzaken.

Page 288 of 335

286Verzorging van de auto
■ De accu nooit aan vonken of openvuur blootstellen.
■ Een ontladen accu kan al bij een temperatuur van 0 °C bevriezen.
Ontdooi de bevroren accu alvorens hulpstartkabels aan te sluiten.
■ Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en bescher‐
mende kleding dragen.
■ Hulpstartaccu met dezelfde span‐ ning (12 volt) gebruiken. De capa‐
citeit (Ah) mag niet veel minder zijn dan die van de ontladen accu.
■ Hulpstartkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en een diameter
van minstens 16 mm 2
(bij diesel‐
motoren 25 mm 2
) gebruiken.
■ De ontladen accu niet van de auto loskoppelen.
■ Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen.
■ Tijdens de hulpstart niet over de accu leunen.
■ De aansluitklemmen van de ene kabel mogen die van de andere niet
raken.■ Ook de auto's mogen elkaar tijdens
de hulpstart niet raken.
■ Handrem aantrekken, versnellings‐
bak in neutrale stand, automatische versnellingsbak in stand P.
■ Open de pluspoolbeschermkappen
van beide accu's.
Aansluitvolgorde van de kabels:
1. Rode kabel op de pluspool van de
hulpstartaccu aansluiten.
2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van de ont‐
laden accu aansluiten.
3. Zwarte kabel op de minpool van de hulpstartaccu aansluiten.
4. Het andere uiteinde van de zwarte
kabel op de massa van de auto
aansluiten, bijv. op het motorblok
of op een bout van de motorop‐
hanging. Zover mogelijk van de
ontladen accu aansluiten; mini‐
maal 60 cm.
De kabels zo leggen dat ze niet door
de draaiende delen in de motorruimte geraakt kunnen worden.
Om de motor te starten: 1. De motor van het stroom leve‐ rende voertuig starten.
2. Na 5 minuten de andere motor starten. Startpogingen niet langer
dan 15 seconden laten duren met
tussenpozen van 1 minuut.
3. Beide motoren met aangesloten kabels ca. 3 minuten stationair la‐
ten draaien.

Page 289 of 335

Verzorging van de auto287
4. Elektrische verbruikers (bijv. kop‐lampen, achterruitverwarming)
van de stroom ontvangende auto
inschakelen.
5. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.Trekken
Auto slepen
Steek een schroevendraaier in de
gleuf bij het onderste deel van de kap. Maak de afdekking los door de
schroevendraaier voorzichtig omlaag
te bewegen.
Het sleepoog is opgeborgen bij het
boordgereedschap 3 266.
Sleepoog inschroeven en tot aan de
aanslag in horizontale stand vast‐
draaien.
Sleepkabel – beter is een sleepstang
– aan sleepoog bevestigen.
Sleepoog alleen gebruiken om de
auto weg te slepen en niet om deze
te bergen.
Ontsteking inschakelen om het stuur‐
slot te ontgrendelen en remlichten,
claxon en voorruitwisser te kunnen
bedienen.
Versnellingsbak in neutrale stand.

Page 290 of 335

288Verzorging van de autoVoorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten kun‐ nen de auto beschadigen.
Bij uitgeschakelde motor gaat rem‐
men en sturen aanmerkelijk zwaar‐
der.
Recirculatiesysteem inschakelen en ruiten sluiten, zodat geen uitlaatgas‐
sen van de slepende auto kunnen
binnendringen.
Auto's met automatische versnel‐
lingsbak: De auto moet voorwaarts
worden gesleept, niet sneller dan
80 km/u en niet verder dan 100 km. In alle andere gevallen en wanneer deversnellingsbak defect is, moet de
vooras omhoog worden gezet.
De hulp van een werkplaats inroepen. Na het slepen verwijdert u het sleep‐oog.
De dop in de bovenkant naar bene‐
den klikkenvast.
Andere auto slepen
Steek een schroevendraaier in de
gleuf bij de onderste hoek van de kap. Maak de afdekking los door de
schroevendraaier voorzichtig omlaag
te bewegen.
Het sleepoog is opgeborgen bij het
boordgereedschap 3 266.
Sleepoog inschroeven en tot aan de
aanslag in horizontale stand vast‐
draaien.
Sjoroog onder aan de achterkant van
de auto nooit als sleepoog gebruiken.
Sleepkabel – of nog beter, een sleep‐stang – aan sleepoog bevestigen.
Sleepoog alleen gebruiken om de
auto weg te slepen en niet om deze
te bergen.

Page:   < prev 1-10 ... 241-250 251-260 261-270 271-280 281-290 291-300 301-310 311-320 321-330 ... 340 next >