OPEL ASTRA J 2016.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 221 of 345
Rijden en bediening219Onderborden● aanvullingen op verkeersborden
● verbod op trekken van aanhan‐ gers
● beperkingen voor trekkers
● bij natheid
● bij ijs
● richtingspijlen
Borden maximumsnelheid worden getoond op het Driver Information
Center, tot het volgende bord maxi‐
mumsnelheid of einde maximumsnel‐
heid of als er gedurende een be‐
paalde periode geen ander bord
wordt geconstateerd.Weergeven van meerdere borden op
het display is mogelijk.
Een uitroepteken in een kader bete‐
kent dat er een onderbord werd ge‐
detecteerd dat niet door het systeem
kan worden herkend.
Het systeem is actief tot een snelheid
van 200 km/u afhankelijk van de ver‐
lichtingsomstandigheden. ’s Nachts is het systeem actief tot een snelheid
van 160 km/u.
Zodra de rijsnelheid onder 55 km/u
komt, wordt het display gereset en
wordt de inhoud van de pagina met
verkeersborden gewist. De volgende
herkende snelheidsindicatie zal wor‐
den weergegeven.
Displayweergave
Verkeersborden worden weergege‐
ven op de pagina
Verkeersbordherkenning op het DIC.
Selecteer Instellingen X door op
MENU te drukken en selecteer
Verkeersbordherkenning via het stel‐
wiel op de richtingaanwijzerhendel
3 123.
Page 222 of 345
220Rijden en bedieningWanneer u een andere pagina op het
menu Driver Information Center hebt
gekozen en u daarna weer de pagina Verkeersbordherkenning kiest, wordt
het laatst herkende verkeersbord ge‐
toond.
Waarschuwingsfunctie
Als deze functie geactiveerd is, wor‐
den maximumsnelheden en inhaal‐
verboden weergegeven als pop-up‐
waarschuwingen op het Driver Infor‐
mation Center.
De waarschuwingsfunctie kan in het
menu Instellingen van de pagina Ver‐
keersbordherkenning worden geacti‐
veerd of gedeactiveerd door op
SET/CLR op de richtingaanwijzer‐
hendel te drukken.Selecteer wanneer de pagina Instel‐
lingen verschijnt Uit om de waarschu‐
wingsfunctie te deactiveren. Activeer deze weer via de optie Aan.
Bij inschakeling van het contact wordt de waarschuwingsfunctie gedeacti‐
veerd.
Het pop-upvenster wordt gedurende
ongeveer acht seconden op het Dri‐
ver Information Center weergegeven.
Systeem terugstellen De inhoud van het verkeersbordge‐
heugen kan in het menu Instellingen van de pagina Verkeersbordherken‐
ning worden gewist door SET/CLR op
Page 223 of 345
Rijden en bediening221de richtingaanwijzerhendel ingedrukt
te houden. Na een reset hoort u een
geluidssignaal en het volgende sym‐
bool wordt weergegeven totdat het
volgende verkeersbord wordt gede‐ tecteerd.
In sommige gevallen wordt verkeers‐
bordherkenning automatisch door het
systeem gereset.
Storing
De verkeersbordherkenning werkt
mogelijk niet goed wanneer:
● De voorruit ter hoogte van de frontcamera niet schoon is.
● Verkeersborden geheel of ge‐ deeltelijk bedekt zijn of lastigwaarneembaar zijn.
● De omgevingsomstandigheden ongunstig zijn, bijv. harde regen,
sneeuw, direct zonlicht of scha‐
duwen. In dat geval verschijnt
Geen verkeersbordherk. door het
weer op het Driver Information
Center.
● De verkeersborden incorrect ge‐ monteerd of beschadigd zijn.
● Verkeersborden niet voldoen aan
het Verdrag van Wenen inzake
de verkeerstekens (Wiener Übe‐
reinkommen über Straßenver‐
kehrszeichen).Voorzichtig
Het systeem is bedoeld om de be‐ stuurder binnen een vast snel‐
heidsbereik te helpen bij de waar‐
neming van bepaalde verkeers‐
borden. Negeer geen verkeers‐
borden die het systeem niet weer‐
geeft.
Het systeem herkent geen andere
verkeersborden dan de conventi‐
onele versies die een maximum‐
snelheid aangeven of beëindigen.
Laat u door dit speciale systeem
niet verleiden tot een roekeloze rij‐ stijl.
Pas uw snelheid altijd aan de staat
van het wegdek aan.
De hulpsystemen ontnemen de
bestuurder niet zijn verantwoorde‐ lijkheid voor het besturen van de
auto.
Lane Departure Warning
Het Lane Departure Warning-sys‐
teem houdt via een frontcamera de
belijning in het oog van de rijstrook
waarin u rijdt. Het systeem detecteert
Page 224 of 345
222Rijden en bedieningveranderingen van rijstrook en waar‐
schuwt u met visuele en akoestische
signalen wanneer u onbedoeld van
rijstrook verandert.
De criteria voor een onbedoelde ver‐
andering van rijstrook zijn:
● Geen bediening van de richting‐ aanwijzers.
● Geen bediening van het rempe‐ daal.
● Geen bediening van het gaspe‐ daal of snelheidsverhoging.
● Geen actieve stuurbeweging.
Wanneer de bestuurder actief is,
waarschuwt het systeem niet.Activering
U activeert het Lane Departure War‐
ning-systeem door ) in te drukken.
De brandende led in de knop geeft
aan dat het systeem is ingeschakeld. Wanneer controlelamp ) in de instru‐
mentengroep groen brandt, is het
systeem klaar voor gebruik.
Het systeem werkt alleen bij snelhe‐
den hoger dan 56 km/u en wanneer
wegbelijning aanwezig is.
Wanneer het systeem een onbe‐ doelde verandering van rijstrook her‐
kent, dan wordt de controlelamp )
geel en knippert deze. Tegelijkertijd
hoort u een geluidssignaal.
Deactivering
Het systeem wordt gedeactiveerd
door ) in te drukken; de led in de toets
gaat uit.
Bij snelheden lager dan 56 km/u
werkt het systeem niet.
Page 225 of 345
Rijden en bediening223Storing
Het Lane Departure Warning-sys‐
teem werkt mogelijkerwijs niet goed
wanneer:
● De voorruit niet schoon is.
● De omgevingsomstandigheden ongunstig zijn, zoals harde re‐
gen, sneeuw, direct zonlicht of
schaduwen.
Het systeem kan niet werken als het
geen rijstrookmarkering waarneemt.Brandstof
Brandstof voorbenzinemotoren
Gebruik alleen loodvrije brandstof die voldoet aan de Europese norm
EN 228 of E DIN 51626-1 of gelijk‐
waardig.
De motor kan draaien op brandstof
met een ethanolgehalte van maxi‐
maal 10% (bijv. E10).
Brandstof met het aanbevolen oc‐
taangetal gebruiken. Voor de motor‐ specifieke vereisten verwijzen we u
naar het overzicht motorgegevens
3 305. Eventuele andere informatie
op een label op de tankklep heeft al‐
tijd prioriteit.Voorzichtig
Gebruik geen brandstof of brand‐
stofadditieven die metalen be‐
standdelen bevatten, zoals addi‐
tieven op mangaanbasis. Dat kan
motorschade veroorzaken.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐ doet aan EN 228 of E DIN 51626-1
of soortgelijk, kan leiden tot neer‐ slag of motorschade en kan vaninvloed zijn op de garantie.
Voorzichtig
Het gebruik van brandstof met een te laag octaangetal kan ongecon‐
troleerde verbranding en daarmee
motorschade tot gevolg hebben.
Brandstof voor
dieselmotoren
Alleen dieselbrandstoffen gebruiken
die voldoen aan EN 590.
Landen buiten de Europese Unie ge‐ bruiken Euro-Diesel met een zwavel‐concentratie onder 50 ppm.
Page 226 of 345
224Rijden en bedieningVoorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐doet aan EN 590 of soortgelijk,kan leiden tot een verminderd mo‐ torvermogen, meer slijtage of mo‐
torschade en kan van invloed zijn
op de garantie.
Gebruik geen scheepsdiesel, verwar‐ mingsolie, Aquazole en vergelijkbare
diesel-wateremulsies. Het is niet toe‐
gestaan om dieseloliën aan te lengen met brandstoffen voor benzinemoto‐
ren.
Brandstof voor rijden op LPG
Vloeibaar gas is bekend als LPG (Li‐
quefied Petroleum Gas) of onder de
Franse benaming GPL (Gaz de Pé‐
trole Liquéfié). LPG wordt ook wel Au‐
togas genoemd.
LPG bestaat voornamelijk uit propaan
en butaan. Afhankelijk van het aan‐
deel butaan ligt het octaangetal tus‐
sen 105 en 115. LPG wordt vloeibaar bij een druk van ongeveer 510 bar
opgeslagen.
Het kookpunt hangt af van de druk en
de mengverhouding. Bij omgevings‐
druk ligt dit tussen -42 °C (pure pro‐
paan) en -0,5 °C (pure butaan).Voorzichtig
Het systeem werkt bij een omge‐
vingstemperatuur van ong. -8 °C
tot 100 °C.
De volledige werking van het LPG-
systeem kan alleen worden gegaran‐ deerd met vloeibaar gas die aan de
minimale eisen van DIN EN 589 vol‐
doet.
Brandstofkeuzeschakelaar
Als u op LPG drukt, wordt tussen rij‐
den op benzine en rijden op vloeibaar
gas geschakeld zodra de vereiste pa‐
rameters (koelvloeistoftemperatuur,
gastemperatuur en minimaal motor‐
toerental) zijn bereikt. Hiervan is
meestal sprake na ongeveer
60 seconden (afhankelijk van de bui‐
tentemperatuur) en de eerste keer
stevig intrappen van het gaspedaal.
De LED-status toont de huidige wer‐
kingsmodus.
Page 227 of 345
Rijden en bediening2251 uit:rijden op benzine1 knippert:voorwaarden voor
overschakelen op rij‐
den op LPG controle‐
ren. Licht op als aan
de voorwaarden vol‐
daan is.1 brandt:rijden op LPG1 knippert
5 keer en
dooft:LPG-tank is leeg of
storing in LPG-sys‐
teem. Er verschijnt
een bericht op het Dri‐
ver Information Cen‐
ter.
Als de brandstoftank leeg is, start de
motor niet.
De geselecteerde brandstofmodus
wordt opgeslagen en bij de volgende
contactcyclus opnieuw geactiveerd als er aan de voorwaarden voldaan is.
Zodra de LPG-tanks leeg zijn, wordt
tot aan het uitschakelen van de ont‐ steking automatisch op benzine over‐
geschakeld.
Bij het automatisch omschakelen van rijden op benzine op gas of omge‐
keerd werkt de motor wellicht even
niet.
De benzinetank om de zes maanden leegrijden totdat controlelampje i
oplicht en weer bijtanken. Zo blijft de
brandstofkwaliteit op peil en rijdt het
systeem goed op benzine.
De auto regelmatig voltanken om cor‐ rosie in de tank tegen te gaan.
Storingen en oplossingen
Loop de volgende punten na als over‐
schakelen op gas niet mogelijk is:
● Is er voldoende LPG aanwezig?
● Is er voldoende benzine om te starten?
Bij extreme temperaturen in combi‐
natie met de gassamenstelling duurt
het wellicht langer voordat het sys‐
teem van benzine op gas overscha‐
kelt.
In extreme situaties kan het systeem
ook weer terugschakelen naar ben‐
zine als niet aan de minimumvereis‐
ten is voldaan. Als dat het geval is,
kunt u wellicht weer overschakelen
naar rijden op LPG.
Bij alle andere storingen de hulp van
een werkplaats inroepen.Voorzichtig
Reparaties en bijstellingen mogen alleen door getrainde specialisten
worden uitgevoerd om de veilig‐
heid en garantie op het LPG-sys‐
teem te handhaven.
LPG heeft een specifieke geur gekre‐
gen om eventuele lekken eenvoudig
te kunnen opsporen.
9 Waarschuwing
Als u gas in de auto of in de on‐
middellijke omgeving ruikt, scha‐
kel dan onmiddellijk naar benzine‐
modus. Niet roken. Geen open
vlammen of ontstekingsbronnen.
Sluit indien mogelijk de handmatige
afsluiter op de combiklep af. De com‐
biklep zit op de LPG-tank in de baga‐ geruimte, onder de vloerbedekking
achter.
Page 228 of 345
226Rijden en bediening
Draai het kartelwiel rechtsom.
Als er na het sluiten van de handma‐
tige afsluiters geen gaslucht meer waarneembaar is, kan de auto op
benzine rijden. Start de motor niet als u gas blijft ruiken. Oorzaak van de
storing onmiddellijk door een werk‐
plaats laten verhelpen.
Volg in ondergrondse parkeergara‐
ges de aanwijzingen van de exploi‐
tant en lokale wetgeving op.
Let op
In geval van een ongeluk moeten het
contact en de lichten worden uitge‐
schakeld. Sluit de handbediende af‐ sluiter op de meerwegklep.
Tanken9 Gevaar
Schakel het contact en externe
verwarmingen met verbrandings‐ kamers uit alvorens te beginnenmet tanken. Schakel mobiele tele‐ foons uit.
Volg de bedienings- en veilig‐
heidsinstructies van het tanksta‐
tion tijdens het tanken.
9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Geen open vuur
of vonken.
Wanneer u brandstof in de auto
kunt ruiken, dient u de oorzaak daarvan onmiddellijk door een
werkplaats te laten verhelpen.
Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
De tankklep zit achteraan aan de
rechterzijde van de auto.
Page 229 of 345
Rijden en bediening227
De tankklep kan alleen bij een ont‐
grendelde auto worden geopend.
Ontgrendel de tankklep door tegen de
klep te duwen.
Draai de dop langzaam naar links om hem te openen.Bij het tanken de tankdop in de steun
op de tankklep hangen.
Om te tanken, het vulpistool volledig
in de vulopening brengen en inscha‐
kelen.
Na het automatisch afslaan kunt deze nog maximaal twee keer door druk‐
ken op het pistool helemaal vol ma‐
ken.
Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Om hem te sluiten, draait u de tank‐
dop naar rechts tot hij vastklikt.
Sluit de klep en klik hem vast.
LPG tanken
Bij het tanken de gebruiks- en veilig‐
heidsvoorschriften van het tanksta‐
tion in acht nemen.
De vulklep voor LPG bevindt zich
achter de tankdop.
Schroef de tankdop van de vulpijp.
Page 230 of 345
228Rijden en bediening
Schroef de vereiste adapter handvastop de vulpijp.
ACME-adapter: Schroef de moer van
het vulmondstuk op de adapter. Druk de vergrendelhefboom op het vul‐
mondstuk omlaag.
DISH-vulpijp: Plaats het vulmondstuk
in de adapter. Druk de vergrendelhef‐ boom op het vulmondstuk omlaag.
Bajonetvulpijp: Plaats het vulmond‐
stuk op de adapter en draai het een
kwartslag links- of rechtsom. Trek de
vergrendelhefboom van het vulmond‐
stuk geheel omhoog.
EURO-vulpijp: Druk het vulmondstuk
op de adapter totdat het vastklikt.
Druk op de knop van de LPG-pomp. Het vulsysteem stopt of gaat lang‐
zaam werken als de tank voor 80%
gevuld is (maximumpeil).
Laat de knop op het vulsysteem los
om het bijtanken te stoppen. Ontgren‐
del de vergrendelhefboom en verwij‐
der het vulmondstuk. Hierbij kan er
iets LPG vrijkomen.
Verwijder de adapter en leg deze in
de auto.
Breng de tankdop aan, opdat er geen vreemde voorwerpen in de vulope‐
ning en het systeem komen.9 Waarschuwing
Vanwege het ontwerp van het sys‐
teem is het ontsnappen van vloei‐
baar gas na het vrijgeven van de vergrendelingshendel onvermij‐
delijk. Niet inademen.
9 Waarschuwing
Om veiligheidsredenen mag de
vloeibaar-gastank maar tot 80%
worden gevuld.
De combiklep op de LPG-tank be‐
perkt de vulhoeveelheid automatisch.
Bij meer bijtanken raden wij aan de
auto niet in de zon te zetten totdat het overschot verbruikt is.
Vuladapter
Aangezien vulsystemen niet gestan‐
daardiseerd zijn, hebt u verschillende adapters nodig. Deze zijn verkrijg‐
baar bij Opel Partners en Opel Ser‐
vice Partners.